Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 150
(2005)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
Atte Jongstra
| |
[pagina 166]
| |
In 1954 dacht men anders over
volledig of halfblote foto's en films dan nu. De Bettie Pages werden onder de toonbank verkocht, of per postorder. Zowel Klaw als Bettie zelf is aanvankelijk door FBI-moraalridder Estes Kefauver vervolgd, later nam opperheksenjager Joseph McCarthy het zelf over. Jarenlange stalking door de FBI zou in 1963 leiden tot een proces, waarop Klaw veroordeeld werd. Bettie kwam er zonder ernstige kleerscheuren van af. We kunnen het ons nauwelijks nog voorstellen. Vanwege de manier waarop Bettie erbij staat, denk ik. Hartveroverend. Niemand hoeft zich voor haar te schamen. Goed, ze had weinig om het lijf. De blik van de toeschouwer wordt echter weggetrokken van haar onvergelijkbare borsten, haar heerlijke kuiten of haar goddelijke bovenarmen - het pronkstuk van de rijpe vrouw. Zelfs als ze haar kroezig middelpunt heeft ontbloot (voor Klaw hoefde dat niet, het was voormalig model en fotografe Bunny Yeager die haar later zo fotografeerde) kijk je Bettie in het gezicht, zoals ze jou in het gezicht kijkt. En je bent verkocht. Niemand twijfelt aan haar bedoelingen: ze heeft echt geen seks in de zin. Met Bettie Page wil je niet naar bed, met Bettie Page wil je trouwen.
In 1957 verdween ze met de noorderzon, the queen of pin-up Bettie Page. Niemand wist waar ze was gebleven. Ze is in 1923 geboren, drieëndertig jaar ouder dan ik. Te vroeg voor mij. Maar ik bleef van haar dromen. Ik had een kind met Bettie Page willen hebben. Zozeer had ze zich, en had ze ook mij uit de werkelijkheid losgezongen. Ik heb in de vroege jaren negentig wel eens naar boeken over haar gezocht, veel verder dan foto's kwam ik niet. Waarom zou zij met stille trom zijn afgereisd? Ik probeerde in die dagen, bij gebrek aan gegevens, zelf de memoires van Bettie Page te reconstrueren. Een pin-up is een plaatje van een bloot meisje dat je ergens op kunt prikken. De mensen hadden behoefte aan zulke plaatjes, ze moesten gemaakt worden, en aangezien ik geen werk kon vinden als zangeres of actrice in Hollywood werd ik pin-upmodel. Ik was al dertig, maar mocht er nog best wezen dacht ik. Mannen die van wanten weten houden bovendien niet van jonge, strakke bods. Dus kleedde ik me uit voor de camera van Irving en Paula Klaw. Aardige, gezellige mensen met een echt zakeninstinct. Wat hebben we gelachen als ik weer eens in zo'n ingewikkelde houding op de set lag vastgebonden! Aan wat wij maakten was niets grimmigs of naars. | |
[pagina 167]
| |
industrie terecht, en daar krijgt je lijf heel wat meer te verarbeiden. Joekels van geslachten van vlees of van plastic. Als je pech hebt, dan word je als meisje tegen de muur geprikt terwijl de camera nog loopt. Dat noemen ze splattersex. Niks gezelligs meer aan. Pas geleden hoorde ik van een teaserama, waarin een meisje echt was vermoord, terwijl men deed alsof het alleen in de film gebeurde. Dat is toch geen teaserama meer? Nee, ik heb op tijd de business verlaten. De retrocult die eind jaren tachtig van de vorige eeuw rond Bettie ontstond leidde tot de plaatjesboeken waar ik over schreef. Daar deed ik een levenslange liefde voor Bettie uit op, zonder precies te begrijpen waarom. Het was beslist niet alleen haar fysiek, al vind ik dat goddelijk. Een vrouw is tenslotte meer dan een lijf, en iets bleef me intrigeren. Over het leven van Bettie Page wist ik zo goed als niets. Ik was haar daar toen dankbaar voor. Van Madonna wisten we heel veel. Je zult er maar mee getrouwd zijn, dacht ik. Ondankbare klus. Het mysterie van de onwetendheid - Bettie was een raadsel. Eens per jaar haalde ik de boeken met de foto's van haar uit de kast. Ik had er twee van uitgeverij Taschen. In Bunny's Honey's. Bunny Yeager, Queen of Pin-up Photography (1994) staan veel Bettie-foto's; ik zie de vrouw met wie ik wilde trouwen. In Bettie Page. Queen of Pin-up (1993) ligt de nadruk op de vrolijke SM-foto's uit de studio van Irving en Paula Klaw. Het is alsof Bettie nog een meisje is en ondeugende verkleedspelletjes speelt, thuis bij oom Irving en tante Paula. Stilettohakken, ondergoed, vastbindgrapjes en pseudo-billenkoek, dolle pret. Daar zit natuurlijk iets vreemds aan; Bettie is dan een rijpe vrouw. Doet ze haar best iets te vergeten? Ik had ook een verklaring bedacht voor haar plotselinge verdwijnen. De FBI had de gezelligheid bij de Klaws verstoord, de onschuld bezoedeld door hun partijtjes met porno te associëren. Er was schaamte in het spel gekomen, en Bettie nokte af. Vanwege haar beroemdheid moest ze dat radicaal doen, ze dook dus onder. In 1996 verscheen een nieuw boek: Karen Essex' en James Swansons Bettie Page. The Life of a Pin-up Legend. Een fraai uitgegeven boek, schitterende foto's, maar weinig nieuwe gegevens. Het luchtte me eerlijk gezegd op. Dat ik bij Essex & Swanson las dat Bettie na haar pin-uptijd in de Here was gegaan, zichzelf nota bene had aangesloten bij Billy Grahams Karavaan van God: ik probeerde het zo snel mogelijk te vergeten. Ik keek keer op keer, steeds maar weer in de prachtige ogen van Bettie. Dat doe je bij iemand met wie je trouwen wilt.
Helemaal vergeten kon ik Betties bekering niet. Dat was de schuld van Linda Lovelace, de pornoster van Deep Throat (1972), de eerste pornofilm die de grote bioscopen haalde en waarin een anatomische uitwas - de clitoris in de keel - tot soms komische, maar eindeloze | |
[pagina 168]
| |
fellatiotaferelen leidde. Met Linda wilde ik beslist niet trouwen, bovendien had ik Bettie al. En gezellig kon je Deep Throat niet noemen. ‘Ik ben tot sommige scènes gedwongen’, zou Linda later verklaren. ‘Mijn ex Chuck Traynor, die ook mijn manager was, hield steeds een revolver op me gericht en zei dat hij zou schieten als ik weigerde. Elke keer als de mensen naar Deep Throat kijken, zien ze hoe ik word verkracht.’ Wie goed oplet ziet trouwens de bloeduitstortingen op haar benen, toegebracht door Chucks harde hand. Van Linda had ik begrepen dat ze in de Here was gegaan, gek genoeg kan ik dat niet meer terugvinden. Ze is wel een Billy Graham-achtige campagne begonnen, maar dan tegen de porno-industrie. Niets over de Here dus, maar dit zei Linda: Ik zou alle mensen die pornografie lezen of er anderszins mee te maken hebben het liefst voor observatie in een inrichting opsluiten, zodat we kunnen uitvinden wat de maatschappij met hen gedaan heeft. Wat voor jeugd had zij gehad? Ik las dat ze de dochter van een politie-agent is, niet altijd een goed teken. Verder niets over haar jonge jaren. Linda is gezond gebleven. Over haar pornoverleden zei ze: ‘I have survived.’ Haar einde was even kort als deze zinnen. Auto. Ongeluk. Dood. Ze werd 53. Tussen alle foto's van Bettie Page die ik bekeek was er eentje die me zorgen baarde: hij is niet gedateerd. Ze zit in een totaal wilde bikini op een pantervel, dat over een kruk is gedrapeerd. Een visnet verlevendigt de achtergrond. Houding in orde, hairdo goed als altijd, glimlach aanwezig. Helemaal mijn Bettie, zou je zeggen. Maar boven haar ogen is er is iets in de war. Ik zie een frons die daar niet hoort, verticaal, in het verlengde van haar neus. Terugbladerend zie ik het nu op nog twee foto's: Bettie is hier geen meisje, maar een vrouw met een vlekje. Wat is er met haar gebeurd? Ik vertrouw mezelf niet helemaal nu ik dit zo schrijf. Misschien heb ik die frons niet helemaal op eigen kracht ontdekt. Wat ik op de website www.cultsirens.com over Bettie las, moet mijn blik hebben geleid.Ga naar eind1. Ik was geschokt: vader en armoedzaaier Roy Page viel op kleine meisjes, ook op Bettie. Daarmee voldoet Bettie plotseling aan het profiel van de doorsneepornoster, die volgens het bestaande cliché steevast vies gedoe met oom of vader heeft meegemaakt. Klopt dat cliché? Studies op dat gebied heb ik niet bij de hand, internet-naspeuringen brachten me slechts op de site www.brokennewz.com, waar op 13 maart 2004 ene Robert Krupto verslag doet van de toekenning van de Porn Emmys en de uitreiking van de lifetime achievement award aan Martin Kramer, de vader van de beroemde pornodiva Jenna Jameson. Waarom wordt juist hem deze grote onderscheiding opgespeld? | |
[pagina 169]
| |
His pitiless sexual abuse produced an exquisite porn star. Krupto gaat verder met de mededeling dat deze toekenning van de lifetime achievement award is gestoeld op recent wetenschappelijk onderzoek van Julien Kelman, een psycholoog aan New York University, gepubliceerd in het American Journal of Psychology. ‘Regulier seksueel misbruik als kind’, zou Kelman hebben geschreven, ‘leidt tot een leven van straatprostitutie voor de lelijke vrouwen, en escortservice en porno voor de aantrekkelijken onder hen.’ Krupto's stuk op www.brokennewz.com betreft natuurlijk satire. Ik heb de naam Julien Kelman op Google ingetoetst en kreeg maar een hit: het stuk van Krupto, waarin hij speelt met het cliché. Maar het was datzelfde cliché dat de frons op Betties lieve gezicht verdiepte. Er kwam schaduw in, het werd een regelrechte kerf. Wat had haar vader met haar gedaan? Wat deed de maatschappij daarna met haar? Bettie kwam terecht in een weeshuis op haar tiende, enfin, ik ga niet haar hele biografie samenvatten. Het schokkende deel komt na haar tijd bij de Klaws. In 1959 ziet zij de Here en wordt Born Again Christian. Naast haar jeugd is er al een mislukt huwelijk te verhapstukken, er zullen er nog een aantal volgen, bijvoorbeeld dat met de sympathieke Tweede-Wereldoorlogveteraan Harry Lear in 1967. Lear had drie kinderen, die tegen Bettie werden opgestookt door zijn ex. Een bierkaai van een vrouw. Bettie dreigt het onderspit te delven, en roept elke dag urenlang de Here Jezus Christus aan. Ze gaat parabels schrijven en noemt zichzelf profeet. Die kar trekt Harry niet, ze scheiden in 1972 en Bettie trekt zich terug in een religieuze sekte in Boca Raton (Florida). Daar kan alleen maar meer ellende van komen. Niet veel later wordt ze gearresteerd, als ze zwaaiendRichard Dadd, Crazy Jane (1855)
| |
[pagina 170]
| |
met een pistool de wrede wrake Gods loopt uit te bazuinen. De arme Harry Lear heeft met haar te doen en neemt haar weer in huis. Geen goed idee: op 13 april 1972 dwingt Bettie hem en de kinderen onder bedreiging met een slagersmes voor een Jezusprent te bidden. Ze wordt ditmaal opgenomen in een inrichting, de goede Harry bouwt een aparte kamer voor haar aan zijn huis, ze keert opnieuw terug. Op 28 oktober van hetzelfde jaar loopt het weer mis. Bettie mishandelt haar man en vernielt zijn inboedel. Ze zit nu zes maanden in een gesloten inrichting.
Het gaat van kwaad tot erger. Harry vertrekt definitief uit haar leven, het eerste wat we hierna weten is Betties nieuwe mesmisbruik, ditmaal uitgeoefend op een stel bejaarden (in hun handen). Arrestatie, een rondreis langs de instellingen van de geestelijke gezondheidszorg, in afwachting van de rechter. Schuldig bevonden, ontoerekeningsvatbaar verklaard. Ze kwam er weer uit, maar bleef bij een psychiater onder behandeling. In maart 1982 werd Bettie dienstmeid bij ene Leonie Haddad in Santa Monica. Ze had beter iemand anders kunnen nemen, deze kersverse weduwe van 62: ook haar sneed Bettie (handen en gezicht). Op naar een volgend gesticht, wederom gevonnist: tien jaar achter slot en grendel. Bettie raakte buiten zichzelf toen ze het hoorde en schreeuwde vieze woorden naar mijnheer de rechter. De mannen in de witte jassen besloten tot een diagnose. Paranoïde schizofrenie. Ze bleek toch te genezen. In 1992 was het afgelopen met haar wanen, ze was intussen 69. Ook voor Jezus voelde zij veel minder. In dat jaar bereikte de cult rond Bettie Page bijna zijn hoogtepunt, aangeblazen door het raadsel dat om haar heen hing sinds haar verdwijnen in 1957. Men zocht naar Bettie en ze werd gevonden. Ze was zelfs bereid tot een interview op tv. Te zien kreeg men haar toen niet, ze zat achter een gordijn. Ze vond zichzelf te oud, te dik. Wilde het beeld niet verstoren dat de mensen van haar hadden. Jammer. Ik had de beelden zeker opgespoord, om te kijken of de frons nog erger was geworden, haar ogen uitgeblust misschien - hoe ziet een ex-patiënt eruit? De foto's van Bettie Page. Verkleedspelletjes van het misbruikte dertigjarige meisje dat zij was, in de veilige omgeving van oom en tante Klaw. Bettie op leeftijd: toch op de foto
| |
[pagina 171]
| |
Stilettohakken, ondergoed, vastbindgrapjes en pseudo-billenkoek, dolle pret. Irving Klaw deed niet in naakt vrouwenvlees, ze hoefde slip en bustehouder niet af te leggen. Dat was vroeger wel anders, toen haar vader haar overal betastte en het mes van zijn geslacht stak in haar suikerbeestje. Ik had geen idee van Betties verleden, toen ik voor haar foto's viel en haar stante pede wilde trouwen. Ik bleek verliefd te zijn op een patiënt. Bettie, dacht ik, je zult maar met haar getrouwd zijn geweest. Dan liever Madonna. Zelfs een lieve man als Harry Lear moest haar echtgeweld ontvluchten. Bettie Page stond niet boven de werkelijkheid, ze is er bijna aan ten onder gegaan.
* Op een van mijn omzwervingen op het internet stuitte ik op een schilderijtitel die me intrigeerde: The Fairy Feller's Master Stroke (‘De meesterslag van de sprookjeshouthakker’). De schilder bleek Richard Dadd (1817-1886) te heten, ik had nog nooit van hem gehoord. Een wonderlijk doek, vol elfjes en andere sprookjesfiguurtjes, omzoomd door reusachtige grasstengels. Linksonder de hoofdpersoon, een kleine houthakker in bruin kostuum met de bijl boven het hoofd geheven, klaar om te klieven wat hem tot de borst reikt: een hazelnoot.
Ik kan niet zeggen dat dit doek mij direct aan kunst van geesteszieken deed denken. Het was de tijd waarin schilderijen boordevol gestalten en figuren werden gekonterfeit (elfjes waren ook in de mode), en al eerder kon een schilder als Delacroix zijn personages vanwege drukte zo ongeveer over de afgrond van de lijstrand werken. Wel eigenaardig dat God de Heer centraal in The Fairy Feller's Master Stroke leek te figureren, en dan nog onder een brede platte steen. Ik zocht dus het leven van Richard Dadd op. Het bleek opnieuw een patiënt, en wat voor een. Dadd was een tamelijk beroemd schilder, toen hij samen met zijn beschermheer Sir Thomas Phillips in juni 1842 aan een grand tour door Europa en het Midden-Oosten begon. Onderweg maakte hij tekeningen en aquarellen, geen bijzonderheden. In Egypte schoof hij aan bij een aantal bejaarde, zwijgende Arabieren rond een waterpijp. Hij bleef daar vijf dagen en nachten onafgebroken zitten, tot hij ervan overtuigd raakte dat het pruttelen van de waterpijp een vorm van communicatie was. Hij hoorde er een boodschap in van de Egyptische God Osiris, de God die vermoord werd door zijn broer en vervolgens in stukken gesneden. De boodschap hield een opdracht in: het elimineren van diegenen in wie de duivel was gevaren. Vanaf dat moment begon Dadd te lijden aan chronische hoofdpijn. Hij vertoonde vreemd gedrag, wat beschermheer Phillips toeschreef aan een zonnesteek. Toen ze op de terugweg in Rome | |
[pagina 172]
| |
Richard Dadd, The Fairy Feller's Master Stroke
| |
[pagina 173]
| |
arriveerden, wist Dadd pas op het laatste moment de neiging te onderdrukken de paus rauw op het lijf te vallen tijdens een publiek optreden. Ook Phillips voelde zich bedreigd door Dadds agressie. Dadd werd naar huis gestuurd, waar een zielendokter hem non compos mentis verklaarde. Voldoende om hem op te sluiten. Dadd wist zijn vader - een eerzaam apotheker - er echter van te overtuigen dat een licht- en luchtkuur alsmede rust voldoende zouden zijn. Samen reisden ze naar het dorp Cobham. Het was op 28 augustus 1843, in een met bos omringde, nabijgelegen kalkgroeve die ‘Paddock Hole’ heette, dat Richard Dadd zijn vader vermoordde en hem als een tweede Osiris met een scheermes in stukken sneed. Dadd ontvluchtte de moordplek in paniek, en verwisselde zijn bebloede kleren pas in Calais. Het lijk werd ontdekt, de politie verdacht Richard en doorzocht diens huis in Londen. Tekenen kon hij prachtig. Wat de rechercheurs in zijn schetsboeken vonden was aangrijpend: een lange reeks vriendenportretten, allen met doorgesneden hals. Dadd zat intussen in de postkoets naar Parijs, meende opnieuw de duivel te ontwaren en trok zijn mes, maar werd ditmaal overmeesterd. Arrestatie, deportatie richting Engeland, afgevoerd naar het beroemde Bedlam Asylum. Bleek Dadd bij hygiënische inspectie nog een lijst van duiveldragers op 't lijf te hebben, met bovenaan op nummer één zijn lieve, oude vader. Die kon dus worden doorgestreept. Richard was zevenentwintig, de rest van zijn leven bleef hij opgesloten. Heel begrijpelijk.Ga naar eind2. In het Bedlam-gesticht schilderde hij, aangemoedigd door doktoren, het meesterwerk The Fairy Feller's Master Stroke. Hij dateerde het met ‘quasi 1855-1864’. Quasi? Had hij er misschien niet al die jaren aan gewerkt? Wilde hij de onomstotelijkheid van de jaartallen relativeren door er ‘zogenaamd’ voor te zetten? Of was er iets onvoltooids in het overigens erg voltooid ogende schilderij? Dadd achtte het Fairy Feller-project hoe dan ook niet afgerond. Toen hij ophield met aan het doek te werken, schilderde hij onmiddellijk een kopie met waterverf, en schreef er in wonderbaarlijke verzen een gids bij, met de titel ‘Een eliminatie van een schilderij en haar onderwerp - getiteld TheRichard Dadd in Bedlam
| |
[pagina 174]
| |
Fairy Feller's Master Stroke’. In dit lange gedicht vertelt de schilder dat de elfen bijeen zijn gekomen op bevel van de witgebaarde man in het midden, met de gouden hoed en de stok. Iedereen kijkt naar de houthakker, die op het punt staat een noot te splijten, om een nieuwe koets voor elfenkoningin Mab te maken. Haar nietige figuurtje zie je in haar oude koets rijden over de rand van de hoed van de oude baardman. We werpen de hypothese op dat ‘The Fairy Feller's Master Stroke’ de vadermoord op symbolische wijze opnieuw pleegt en weder vergeldt. De aquarelkopie die hij maakte (slechts op basis van zijn herinnering) en het verklarende gedicht ‘An Elimination’ dat hij schreef: we menen dat dit wijst op het thema van ‘ondoen’. Sommige kunstcritici hebben in Dadds andere kunstwerken een projectie van zijn innerlijk gezien, in het bijzonder een serie van meer dan dertig aquarellen, getiteld ‘Sketches to Illustrate the Passions’, waaronder ‘Murder’, ‘Anger’, ‘Hatred’, ‘Grief’, en ‘Melancholy’. We menen echter dat deze aquarellen de stelling van redoing and undoing steunen, na het trauma van de moord. Deze ietwat statige woorden zijn van Arsenian J. Lewis, ik vond ze op de medische site www.ncbi.nlm.nih.gov. ‘Doen en ondoen’, hij gaat op deze interessante invalshoek verder: We noemen eveneens Dadds herinnering, zichtbaar in zijn kunst, en de bruikbaarheid ervan in verband met het herbevestigen van de identiteit van zijn zelf. In de kunst van Dadd uit zijn laatste vijfentwintig jaar zijn gewelddadige scènes opvallend afwezig. Wij zijn van opvatting dat het lange proces van het schilderen van ‘The Fairy Feller's Master Stroke’ de moord recapituleerde en deze als het ware ophief, door hem zodanig in te kapselen dat de violente uitdrukking van gewelddadige impulsen werd gereduceerd, daarmee vrij baan gevend aan andere herinneringen en bezigheden. De moord werd uitgebannen. Ik moet hier aan Alexander Pope denken. Niet aan de bochelman die in dichterswoede ontstak toen hij zijn eigen, ideale Bettie niet krijgen kon - Lady Montague -, maar aan de geniale schepper van het lijvige, uiterst erudiete (en daarom bijna onleesbare) domkoppenvers The Dunciad (1728). Pope draait de boel om zoals het hoort, als je over domheid schrijft. Slim wordt dom en vice versa, de almachtige God heet in het gedicht ‘Anarch’, de regel ‘In den beginne was het Woord’ wordt ‘Met het Woord houdt alles op’. Religion blushing veils her sacred fires,
And unawares Morality expires.
Nor public flame, nor private, dares to shine;
Nor human spark is left, nor glimpse divine!
Lo! thy dread Empire, Chaos! is restored;
Light dies before thy uncreating word:
Thy hand, great Anarch, lets the curtain fall;
And Universal Darkness buries All.
| |
[pagina 175]
| |
Ik had deze verzen graag vertaald, maar ben daartoe niet bij machte - ik heb het vaak geprobeerd. De cursivering is van mij, daar gaat het mij hier om. Dadd liet met zijn Elimination een popiaans uncreating word op zijn daden los, met zijn schilderij (en met de kopie daarvan) probeerde hij een uncreating image te scheppen. Ik redeneer nu zoals Arsenian Lewis, maar zijn theorie lijkt me helemaal zo gek niet. We zien trouwens op The Fairy Feller, helemaal in de rechterbovenhoek een klein mannetje met mortier en stamper: als dat de sympathieke apotheker Dadd sr. niet is. Hij staat er levendig op, actief en vief. Doing, undoing. De daad opnieuw plegen in beeld of geschrifte, het slachtoffer vereeuwigen, de vereeuwiging elimineren, en nog eens en nog eens, tot de bloedige moord iets betrekkelijks wordt - het lijk staat toch straks weer gewoon op. Het is natuurlijk zelfbedrog - eenmaal dood blijft dood. Maar ik kan me voorstellen dat deze ‘strategie’ Richard Dadd rust heeft geboden.
Ik ben in 1998 tegen de geschiedenis van Richard Dadd aangelopen, nadat ik gefascineerd was geraakt door The Fairy Feller's Master Stroke. Lewis' hypothese in verband met doing en undoing vond ik in 2004, tijdens het schrijven van dit stuk. Het drong pas in tweede instantie tot me door dat ik in een van mijn boeken zelf met precies dezelfde strategie de ernst van een moord had proberen te ondergraven, in mijn roman Het huis M. (1993). Hoofdpersoon Murk treft in een recent aangekocht landhuis een lijk aan van een vrouw, weliswaar met rood haar, maar verder ongetwijfeld in het bezit van machtige, Bettie Page-achtige vormen. Dat wil zeggen: voorheen. Dit was geen mensenwerk meer, hier was een beest aan de gang geweest. Het lijk lag helemaal uit elkaar en al behoorlijk lang. Alle onderdelen waren bedekt met maden. De hele kamer was trouwens vergeven van glanzend blauwe vliegen. Ze vlogen bedrijvig heen en weer, overal lag wat. Een been hier, een borst daar... Het was wel een beest met artistieke gaven, getuige de fraaie reconstruc- Bettie Page aan het strand
| |
[pagina 176]
| |
tie van het slachtoffer, op de plankenvloer met haar eigen bloed geschilderd. Een schitterend portret, en dan nog uit het hoofd gemaakt: chapeau! Ik zag in de gauwigheid de vrouw terug die ik heel mijn leven uit de weg ben gegaan, omdat ik nu eenmaal liever alleen woon. Deze passage staat in een van de eerste hoofdstukken van Het huis M. Verderop in het boek blijkt het slachtoffer echter weer in leven, de roodharige vrouw bedrijft de liefde met zowel hoofdpersoon Murk als diens spiegelbeeldige gast, politie-inspecteur Mark, en keer op keer wordt ze opnieuw vermoord, uit elkaar gesneden als Osiris, daad nogmaals ongedaan gemaakt, et cetera. Het politieonderzoek blijft het hele boek lang uiteraard onvoltooid.
Ik was enigszins uit het lood geslagen door deze ontdekking, en vertelde het aan mijn vrouw. ‘Eerst Bettie Page, en nu Dadd. Ik blijf maar tegen schizofrenen aanlopen. Daarbij vond ik dit in mijn Huis M.’ ‘Misschien was je vroeger zelf wel schizofreen’, zei ze. ‘Op z'n minst een beetje. Murk, Mark, en dan had je dat dichterspseudoniem van je nog, Arno Breekveld, die was ook niet in orde.’ ‘Toch alleen maar op papier’, probeerde ik. ‘Ik kon Breekveld aan- en uitzetten wanneer ik wilde. Ik wist wat ik deed, dat kun je van Dadd niet zeggen.’ ‘Denk maar eens goed na’, zei I. ‘Volgens mij zat je flink in de gekkenschemer.’ Op een avond waarop ik Jongstra-proza in het openbaar voordroeg is een foto gemaakt, ik geloof in 1994. Maar als ik naar die foto kijk zie ik mijzelf niet. Het is Arno Breekveld. Blik op achtervolging ingesteld,Richard Dadd, Raving Madness (1854)
| |
[pagina 177]
| |
zenuwen, wilde ogen, tegelijkertijd een air als van de keizer zelve. Ik ben het en ik ben het niet. Het was de tijd waarin ik in een huwelijk stond. Vrouw, kinderen, huisje, boompje, et cetera. Tegelijkertijd stond ik erbuiten. Met één been, soms met twee. Ik wilde weg, maar durfde niet. Jongstra, Breekveld. Meer dan één persoonlijkheid.
Soms sprak er moordzucht uit Breekvelds verzen. Ik zeg er meteen bij dat ik mijn cipier van die dagen, mijn echtgenote uit die tijd, geen haar heb gekrenkt. Maar er waren dagen dat ik me erg bloeddorstig voelde. Misschien kreeg ik een klap van de molen die ik zelf aan het draaien had gebracht: ongelukkig huwelijk aangegaan, kinderen gemaakt. Mijn ik daardoor tot ikken geslagen, ik weet het niet. Iemand met mijn verleden kan moeilijk pochen op glanzende heelheid of een prachtig evenwicht. Als ik aan die tijd terugdenk voel ik paniek, die ik maar op één manier kan neutraliseren. Leve Popes uncreating word en Dadds elimination! Daar ga ik: Ik heb gezworven in de streek waar kunst het snelste wortelschiet en verveling niet wil groeien. Vruchtbaar tussengebied, een smalle akker, een strookje maar, tussen zin en waanzin. Leuk geprobeerd, maar ik merk dat ik er geen evenwicht mee vind. Mijn vrouw heeft toch gelijk. Ik verkeerde in de gekkenschemer in die dagen, in de tijd dat ik haakte naar de vrouw van mijn dromen, naar Bettie aan mijn zijde. |
|