| |
| |
| |
Bjarne Donderdag
Eén dezer dagen
De stad was in de greep van een druilregen die alom haast veroorzaakte. Op haar kamers aan de rand van die grijze haastzone wilde Jurka aanstalten maken om iets groots te verwezenlijken. Het moest de aanzet worden voor de beste roman aller tijden. Dat lukte niet. Tweeëndertig jaar lectuur van overbodige kutboeken, indrukwekkende epossen en beklemmende egodocumenten sneed haar de adem af en deed haar balpen stokken. De muil van de laptop stond grijnzend opengeklapt, de screensaver toonde een hallucinant wervelende constructie in een gapend heelal. Zeven nagelnieuwe balpennen lagen onwillig op een ritueel te wachten dat niet kwam, niet komen wou. Een stapel schrijfpapier met de grootte van een volwassen atlas schreeuwde haar blanco toe dat het eindelijk tijd werd voor geniale rechtshandigheid.
Alles was aanwezig - niets gebeurde.
Jurka - misschien moest ze een schrijversnaam aannemen.
Hoe deden de anderen dat, die schrijvers van indrukwekkende egodocumenten, overbodige epossen en beklemmende kutboeken? Alcohol? Nicotine? Seks? Kluizenaarschap? Onthouding? Zoetekauwerij? De muur van Jurka's schrijfkamer filterde het geroezemoes uit het belendende randstadcafé tot een dof gemurmel. Daarbovenuit wapperde haar soms een flard muziek tegemoet, een uithaal die even herkenbaar door de muur heen geraakte. Ze stak een sigaret op en hoopte op ingrepen uit de buitenwereld: telefoon, mail, sms, de bel. De druilerigheid bleek echter ook hier te hebben toegeslagen; de stilte ruiste ononderbroken in de kamer, alleen af en toe rimpelend bij een plotse opstoot in de aanpalende cafépraat of door het pletsende voorbijschuiven van een trage auto.
Noch de bonzen, noch de bonden hadden Jurka voor werkloosheid kunnen behoeden. Een eens mooie stewardess was nu veroordeeld tot het
| |
| |
schrijven van de beste roman aller tijden, tot nader order misschien van andere bonzen en bonden, maar dat zat er gezien haar leeftijd niet echt meer in. Vliegtuigen in het eerste decennium van dit millennium vlogen vooral niet - ze bleven aan de grond, ze stegen niet op, of ze crashten, of ze werden gekaapt en ze boorden zich kamikazewijs in de gevoelige plekken op deze wereld, zelf de grootste blauwe plek in het heelal. Vliegtuigmaatschappijen ondergingen hetzelfde lot. Misschien kwamen straks de treinen en de schepen aan de beurt; dan kon de wereld weer stilvallen en terugkeren naar het steentijdperk. Olifanten, kamelen, paarden, ezels, luchtballonnen. De reis om de wereld in hoeveel dagen ook alweer?
Met een langgerekte zucht blies Jurka de rook uit. Ze prikte een van de heilige balpennen op het bovenste vel en liet er een punt achter. Daarna vouwde ze een asbak van het blad, duwde haar peuk erin en maakte een prop van het geheel. Een bezoedeld vel maakte geen kans om de eerste pagina te worden van een meesterwerk.
Hoeveel meesterwerken werden door vrouwen geschreven?
In hoeveel van die meesterwerken kregen de mannen ervanlangs?
Jurka mikte de prop naar een koelemmertje dat nu dienst deed als papiermand. Zelfs dat lukte niet. Ze ging voor de spiegel staan en maakte zoals elke dag de levensreddende gebaren van een stewardess na het opstijgen van een vliegtuig. Daarna monsterde ze haar gezicht tot het een gelaat werd, onherkenbaar, iemand anders.
Jurka had het altijd al een interessante test gevonden: jezelf op zo'n kleine barkruk proppen en, half op je kont half op je kut gezeten, zien hoe lang je dit wankele evenwicht kon volhouden met drank in je lijf en mannen om je heen. Toen ze in taverne De Krim binnenkwam, kreeg ze vrijwel onmiddellijk een barkruk toegeschoven - de mannen waren galant, zoals gewoonlijk. Aan de niervormige toog was hier en daar nog een vrouw tentoongesteld, de bekende gezichten. Daisy schudde voortdurend zachtjes nee, maar daar kon ze niets aan doen. De bejaarde zusjes Annelieselotte zaten eeuwig te glimlachen ondanks plompe verwaarlozing door de drinkende mannen. Het deed de ronde dat de zusjes eigenlijk ruzie hadden - ze deelden alleen hetzelfde huis en dezelfde stamkroeg. Monica zou uit Cuba komen, naar ze zelf beweerde. Ze praatte alleszins met een halfverlamde lip een soort gebroken Nederlands. Haar ogen en heur haren waren donkerder dan een steenkolenhok uit de vroege jaren vijftig in het naoorlogse Vlaanderen. Aan de tafeltjes met de kuipstoelen errond zaten gewoonlijk de minder vaste klanten, of de zusjes Annelieselotte als ze moe waren of stiekem ruzie wilden maken. Op die druil-dinsdagavond bleven de stoelen vooralsnog leeg.
| |
| |
Het duurde nog even voor Jurka werd aangesproken: de mannen waren wel zo wijs dat uit te stellen. De een wou niet als vrouwengek geboekstaafd staan, de ander vond dat ze te mooi was, nog een ander maakte bedenkingen in verband met haar dure drankgedrag, de rest dacht de gedachten van alle mannen hier onder elkaar. Ook de vrouwen deden dapper niets. De eerste minuut passeerde met kuchen en knikken. Ons kende ons wel.
‘Jurka?’ constateerde Johan dan maar, omdat geen enkele man aanstalten maakte. Hij was de hoofdman van taverne De Krim en betaalde daar elke avond weer hardop vloekend veel te veel grondbelasting en huur voor. Soms werd Johan ook genoemd: de criminoloog.
‘Wat mag dat zijn?’
‘Eh... doe me maar een Duvel met grenadine en zo'n afzakkertje van bij de koffie, maar zonder koffie’, zei Jurka voor de duizendste keer.
‘Maar zonder koffie hé?’ echode patron Johan voor de duizendste keer. Met een zelfkastijdend flagellantengebaar sloeg hij een natte keukenhanddoek over zijn linkerschouder.
‘Haha’, knorden twee aanpalende mannen. Een ervan heette Ingrid; hij trainde een voetbalploeg uit de vierde nationale afdeling. Zijn naam lokte in De Krim al lang geen hoongelach meer uit. Acht andere mannen prezen zich gelukkig dat zij niet ter sprake zouden komen in verband met deze eerste - indrukwekkende - consummatie van Jurka. Zie: zij scharrelde prompt zelf in haar handtas naar een ruilflapje. Het veld was nu veilig voor conversatie.
‘Nog wat geschreven de laatste tijd, Jurka?’ informeerde Bismarck.
‘Ja?’ viel Ingrid belangstellend bij.
‘Welja, Bismarck’, knikte Jurka naar Marc, die met Bismarck aangesproken werd omdat hij ongeveer al zijn universiteitsjaren twee keer had gedaan, om het zeer goed te kunnen, zoals hij zelf zei. Ook Ingrid knikte naar Marc - reagerend op een waanzinnig idiote gewoonte van hem die hij nooit laten kon en waardoor hij soms verzandde in nog idiotere misverstanden. (Men beweerde dat hij in de jaren zeventig van de vorige eeuw eens zo'n harde loeier van een voetbal tegen zijn kop gekregen had dat hij sindsdien aldoor bleef knikken.)
‘Je kunt je hele leven mooie zinnen zitten maken, maar nooit tot een boek komen’, filosofeerde Manuel hardop.
‘Jurka heeft zeker al drie boeken vol, hé Jurka?’
‘Nu heeft ze er wel de tijd voor.’
‘Er is niets nieuws onder de zon, alles is al verteld.’
‘Ik zou nog niet weten hoe aan een brief te beginnen.’
‘Ik ben geen grote lezer.’
| |
| |
‘Zou ik eindelijk eens wat grondiger mogen antwoorden op Bismarcks vraag, ja!?’ riep Jurka. Ze nam een hap uit het Duvelschuim en kapte daarna het neutje achterover.
‘Wat was de vraag ook alweer?’ opperde grapjas Alex.
‘Zeg... guitigaard.’
‘Bismarck, ik ben aan een nieuw verhaal begonnen’, zei ze.
‘Aha. En gaat het over hier? Zoals het vorige?’
‘Nee. Maar voor het vorige heb ik alleen maar rare creaturen van hier gebruikt hé, het gaat niet over De Krim zelf.’
‘Ah ja, oef.’
‘Ik zou anders wel graag eens in zo'n boekje van jou staan.’
‘We hebben wel nog nooit iets gezien hé.’
‘Dat komt nog.’
‘Allez, goed, maak mijn taverne maar beroemd, Jurka’, zei Johan. ‘Heb je al een pseudoniem?’
‘Duvelin’, mompelde Alex.
‘Nee: Sabina’, stelde Manuel voor.
‘Eh?’
‘Wel: van Sabena. Dat is nog...’
Het volgende ogenblik kreeg Manuel driekwart duvel-met-grenadine over zijn kop gekapt.
‘Getverse Sabenabitch!!’
Met een gezicht als een verregende krant verdween Manuel naar de toiletten in de catacomben van De Krim.
‘Je wilt nu zeker wel een verse Duvel?’ vroeg Johan dubbelhartig.
‘Die vent trapte weer op mijn achillespees, hij weet dat ik daar gevoelig voor ben, hij moet het maar weten’, zei Jurka.
‘Het is weer Krimoorlog’, merkte Ingrid op. ‘We zitten in de criminologie.’
Zeven mannen knikten onzichtbaar, zwegen instemmend, dachten er het hunne over, maar verkneukelden zich bovenal in de situatie. Vier vrouwen deden evenmin iets. Het was benieuwd uitkijken naar de wedergeboorte van Manuel - de kop voorop als hij uit de diepten van ellende weer verrijzen zou.
‘Weer met grenadine, Jurka?’
‘Weer zo, ja.’
‘Zonder koffie?’
‘Zonder koffie, Johan.’
Er viel een stilte, want naar de gebruikelijke flutmuzak luisterde zoals gebruikelijk geen kat. Muziek had in De Krim het statuut van een kruisbeeld aan een muur: men merkt pas het kruisbeeld op als het
| |
| |
verdwenen is en als men het achtergebleven sjabloon op de muur ontdekt. Niemand vroeg ooit muziek aan, niemand luisterde ooit en altijd werden dezelfde geluidsbandjes ten gehore gebracht. Nimmer zou De Krim muziekgeschiedenis schrijven.
Iedereen hield de spelonk naar de onderaardse toiletten in de gaten.
‘Hij blijft lang weg.’
‘Bier kan verduiveld plakken.’
‘Hij krijgt de grenadine niet uit zijn haar.’
‘Het vecht met de gel op zijn kop.’
‘Er zijn...’ Daar doemde plotseling het veelbesproken hoofd op.
Het zou echter eeuwig wachten blijven op verdere ontwikkelingen dienaangaande. Met een knal alsof een miljoen flessen champagne ineens ontkurkt werden, ontplofte in het nabijgelegen zijstraatje het duistere rendez-vouscafé Lovely Rita. Het stadscentrum kreeg een dreun te verwerken die op de schaal van Richter behoorlijk zou scoren.
Alle koppen in De Krim zwiepten met een ruk ontzet naar rechts, naar buiten.
‘Gedver!’
Manuel tuimelde terug in de piskrochten benedengaats. Aan de rinkelregen te horen sneuvelden tientallen ramen in de omgeving. Ook de Krimvensters bewogen zichtbaar onder het onverwachte gebeuk, maar ze braken net niet.
‘Godver! Wat is...’ Iedereen gleed, hupte, schrok van zijn barkruk en haastte zich naar de deur.
‘Pas op, er kunnen nog...’ Even aarzelden ze.
Er volgde geen tweede knal, maar plotseling vielen alle lichten en lampen binnen en buiten uit.
‘Miljaarde!’
Naoorlogse kaarsenvlammetjes begonnen her en der gekke rondedansjes en vermenigvuldigden zich vliegensvlug. Op de trottoirs van de Burg botsten verbouwereerde avondmensen in het druilerige donker tegen elkaar op. Uit de Babelse spraakverwarring stegen meer en meer ballonnetjes op met dezelfde steekwoorden:
bom/Rita/100/gas/Kapittel/bel//
Geroep, geschreeuw, gevloek, geschraap en gekraak van schoenzolen over glas. Twee kaarsen voor zich uit torsend verscheen nu ook patron Johan op het trottoir, gevolgd door Manuel. Hij had eerst nog de kassa van zijn goudmijntje afgesloten.
‘Godver, sedert het bombardement van in de oorlog hebben we hier nog niet zo'n dreun gehad!’
| |
| |
Hij overhandigde een van zijn kaarsen aan Daisy, die sprakeloos en nog heviger dan anders nee stond te schudden. Haar kaars flakkerde ogenblikkelijk weer uit; een plotse windstoot verduisterde de helft van de Burg. Er was nu troepenbeweging richting café Lovely Rita in het Kapittelstraatje. Het klaaglijke geloei van voorrangssirenes trok zich ergens in de stad op gang en weldra kleurden blauwe zwieplichten de avond.
Jurka. Waar velen in naam van het onverwachte verenigd zijn, daar valt ontstentenis van een mens niet zo vlug op. Haast is slordigheid.
Prachtige blauwe en gele vlammen likten gretig aan alles wat dierbaar was in en rond de Lovely Rita - gelukkig DE DINSDAGGEN GESLOTEN. Geen liefhebbende ziel was op dat ogenblik in het pand aanwezig. Daar bestond namelijk geen Rita, noch lovely, noch doodgewoon. Daar bestonden alleen een eenarmige tapheer en enkele oude meisjes vermoedelijk van het vrouwelijke geslacht die op ‘dinsdaggen’ nooit in hun horecabedrijfje waren. Ook aanpalend viel niet veel noemenswaardigs te betreuren, de oude materialen waaruit het Kapittelstraatje was opgetrokken buiten beschouwing gelaten. Maar de dreun die de stad te verwerken had gekregen, was toch wel een opdoffer vanjewelste.
Het uitrukken van de spuitgasten berokkende bijna meer schade aan het minuscule Kapittelstraatje dan de gasontploffing annex brand. Water en schuim en machogedrag teisterden ook de belendende percelen, die alleen bewoond werden door pelsdiertjes. Vijftig meter verder vluchtten op hogere poten nog enkele nertswezens ijlings en stiekem weg uit een achterafhotelletje zonder naam, het enige andere pand in het straatje waar het leven en de liefde tout court werden bedreven. Die vlucht werd feeëriek verlicht door lovely vuurwerk. De gensters van het vuur mengden zich met de spikkels van de druilregen - een eclatant schouwspel, dat door velen niet kon worden gesmaakt, want de brandweer had uiteraard het slop afgegrendeld voor nieuwsgierigheid. Alleen perslui werden erdoor gefilterd. Het gewone volk bleef in groten getale op de Burg samenscholen, de kaarsen met de kom van de hand afschermend tegen windstootjes, als op een massaal communiefeest. Toen floepte alle kunstverlichting weer aan en men bevond zich plotseling opnieuw in de eenentwintigste eeuw. De ban was gebroken. De Lovely Rita bleef als een uitgeholde kies nog net overeind, blakerend van ongezondheid, nadruipend van de behandeling met paardenmiddelen. Dit aanbiddingsoord van Bacchus en Aphrodite was nu ALLE DAGGEN GESLOTEN.
| |
| |
Jurka - constateerde alweer Johan.
Niemand had haar nog gezien.
‘Tiens.’
‘Misschien is ze naar huis gegaan.’
‘Maar je kon geen reet voor je ogen zien.’
‘Geen steek, niet reet. Moet het weer zo nodig zo gortig, ja?’
‘Ja ja, 't is al goed.’
‘Heb jij haar nog binnen gezien, Johan? Manuel?’
‘Nee.’
Manuel zwiepte boos zijn natte haren uit zijn ogen.
‘De lampen waren al uitgevallen toen ik de kassa afsloot, nee.’
‘Tiens.’
Jurka was opgevallen doordat ze er niet was. Niet meer was. Ontstentenis is de beste reclame.
Druppelsgewijs verdween iedereen weer in zijn holen, krochten en spelonken. Dat was de stilte voor de tweede storm. Even later barstte de bedrijvigheid los. Borstels en blikken begonnen indringend geschraap op de Burg te veroorzaken. Daarna ontfermde men zich over de kruisiging van de gesneuvelde ramen: getimmer alom. Die buitenhuisvlijt zou nog lang aanslepen.
In taverne De Krim had iedereen zijn vaste stek weer ingenomen.
Jurka?
‘Godver, dat is toch raar...’
‘Haar Duvel staat hier nog, halfvol, kijk.’
‘Halfleeg zul je bedoelen.’
‘Heeft er iemand hier haar zien naar buiten gaan?’
‘Ja, wie let er daar nu op!’
‘Wat bedoel je: vlak na de ontploffing?’
‘Nee slimme, vlak voor de Guldensporenslag.’
Zonder slag of stoot veroverde Jurka zich een zitje aan de toog van De Krim, tussen de bekende lijven, gezichten, geuren, gebaren.
‘Rotweer hé, Jurka’, begroette Johan haar, handenwrijvend achter zijn batterij bierkranen.
‘En dan nog een dinsdag, de doodste dag van de week’, zei Manuel.
Jurka knikte in 't algemeen naar iedereen en naar niemand in het bijzonder.
| |
| |
‘Zoals gewoonlijk, Jurka?’
‘Een wodka, ja.’
‘Ik heb liever dat het gewoon doorregent, rechtdoor, straal naar beneden, pletspletsplets, dat het weet wat het wil, verdomme.’
‘Ja, 't is echt een weertje voor druiloren’, zei Ingrid. Na die mededeling bleef hij nog een halve minuut naknikken.
‘Er gebeurt hier ook nooit eens iets.’
‘Misschien ontploft er nog wat vanavond’, opperde Jurka. Ze stak een sigaret op.
‘Neenee, hier niet. Dat gebeurt altijd ver weg.’
‘Of in de boeken.’
‘De films.’
‘De verfilmde boeken, hahaha.’
‘Nog wat geschreven de laatste tijd, Jurka?’ informeerde Bismarck.
‘Ja?’ viel Ingrid belangstellend bij.
‘Welja, Bismarck’, knikte Jurka naar Marc. ‘Ik heb de toekomst voorspeld in een verhaal.’
‘O, en hoe ziet die toekomst er dan wel uit?’ informeerde Manuel.
‘Vleeskleurig’, meesmuilde Alex.
Daisy en Annelieselotte giechelden op hun barkrukjes. Monica begreep dat gegiechel duidelijk niet.
‘Manuel...’, begon Jurka. Toen viel haar blik op haar wodka.
Ze pakte het glas met een ferme houdgreep vast, kapte het met een grote hinkstapslok in haar keel, pootte het weer op de toog neer en zei dan:
‘Johan, geef mij een Duvel met grenadine in en doe er zo'n afzakkertje van bij de koffie bij, maar zonder koffie welteverstaan.’
‘Eh?’ deed Johan.
‘Je hebt me gehoord.’
‘Is het zo belangrijk wat je te vertellen hebt?’ vroeg Bismarck.
‘Meen je dat nu?’ vroeg Johan.
‘Welja.’
‘Allez dan. Geen wodka hé?’
‘Geen wodka. Al het andere.’
‘Met grenadine hé?’
‘Zeker weten.’
Johan schoot in actie.
‘Luister’, zei Jurka dan. Iedereen luisterde. Dat was niet moeilijk, want nooit luisterde ook maar één sterveling naar bijvoorbeeld de populaire snertmuziek die als oud behang het Kriminterieur ontsierde. En terwijl buiten gestage druilregen immer indringender de dinsdagavond ondersopte, liet Jurka andermaal de Lovely Rita in het nabijgelegen Kapittelstraatje ontploffen.
| |
| |
‘Whaw’, knikte Ingrid begrijpend. Zijn hele ploeg knikte met hem mee - afstandsbediening.
‘Maar nu moet jij nog verdwijnen hé, Jurka’, merkte Manuel op, terwijl hij steels naar haar Duvel keek. ‘En het moet steek houden.’
‘Daarom ben ik nog naar hier afgezakt’, zei Jurka. ‘Ik ben hier, maar de vraag is: hoe verdwijn ik weer?’
‘Van hier of uit je verhaal?’
‘Tja.’
‘Kun je De Krim zelf niet laten ontploffen? Dan wordt mijn taverne op slag beroemd’, stelde Johan voor.
‘Op slag van rust’, mompelde Ingrid.
‘Daarvoor is het nu te laat.’
‘Maar eigenlijk heb je de toekomst niet voorspeld hé’, zei Daisy. ‘De Lovely is niet...’
Daisy zou haar zin nooit kunnen beëindigen. Met een ouderwetse doffe dreun alsof een vliegend tuig uit de jaren zestig van de vorige eeuw de geluidsmuur doorbrak, barstte in het belendende Kapittelstraatje de obscure drankhonk Lovely Rita uit zijn voegen. De ingedommelde stad schrok hevig op. Vijftien seconden lang leek De Krim een wassenbeeldenmuseum.
‘Een aanslag!’
‘Miljààrde!’
De ramen van De Krim trilden nog even na. Weldra holden buiten de eerste schimmen en schaduwen voorbij, roepend, wijzend, gebarend.
‘Maar wat is...’
‘Wacht even!’ gebood Johan scherp vanuit een soort hoofdmanpositie. Tien seconden lang bleef hij onbeweeglijk staan, bevroren in een idiote stand, bezwerend luisterend.
‘Er kan nog een tweede...’
Er kwam geen tweede knal, maar met een zacht geknap viel overal in de omgeving de verlichting uit. Ook in De Krim.
‘Godver!’
Dat was het sein. Alle criminologen haastten zich naar buiten.
Alleen Jurka...
Patron Johan graaide naar zijn kaarsenvoorraadje en sloot ijlings de kassa en de voordeur af. Over de Burg holde een haastige duistere stoet in de richting van het Kapittelstraatje. Aanstekers floepten aan en uit.
‘Rita!’
‘Bom?’
‘De 100.’
‘Bellen.’
‘Kapittel.’
| |
| |
Met naargeestig gekrijs van banden zwierden de eerste voorrangsgedrochten van de stedelijke brandweer zich de Burg op. Aan de monding van het smalle Kapittelstraatje week iedereen ijlings uiteen. De allervlugste rampnieuwsgierigen zagen reeds de blauwe en gele vlammen uit de holtes van de Lovely Rita slaan. Het was gelukkig een dinsdag: de snipperdag van de aldaar tewerkgestelde drankdames en tapheer.
Die van De Krim vormden een samenscholinkje in de achterhoede op de Burg. Reikhalzend probeerden ze een blik te werpen in het smalle straatje.
‘Nu zal 't wel afgelopen zijn met de Rita.’
‘Ja, nee, ze gaan dat kot zeker niet opnieuw bouwen.’
‘Jammer.’
‘Hoe meer lichtjes, hoe meer plezier. 't Is hier al dood genoeg.’
‘Dat vind ik ook.’
‘Tiens, waar is...’
‘Hé?’
‘Is Jurka naar huis misschien?’
‘Weet niet.’
‘Jij hebt toch alles afgesloten hé, Johan?’
‘Ja ja.’
‘Was er niemand meer in de toiletten?’
‘Ik hoop van niet.’
‘Ze staat hier misschien ergens anders.’
Jurka - eigenaardig hoe men hoofdpersonage kan worden door er niet te zijn.
Jurka?
Geen Jurka.
Een tijdlang werd het tafereel alleen beschenen door de lampen van de brandweer en de ambulances. Toen de eerste gulpen water eindelijk over de panden in het Kapittelstraatje waaierden, vermengd met motregen, flikkerde ook overal de verlichting weer aan, aanvankelijk protesterend en twee keer uitdovend, dan definitief.
‘Eindelijk!’
‘Dat werd tijd.’
‘Het moet een serieuze ontploffing geweest zijn.’
Er werden verse sigaretten opgestoken.
‘Marlboro lights please!’
‘Hahaha.’
| |
| |
Uitdijende luchtverplaatsing had een fractie na de ontploffing hier en daar een ruit doen sneuvelen op de Burg. Weldra was het eerste gekrijs en geschraap te horen van vuilblikken, emmers, het bij een vegen van scherven. Iemand zeulde al wat planken naar buiten, gereedschapsriem om de lendenen gesnoerd.
Waar herstel zich voordoet, verdwijnt de nieuwsgierige massa weer. Men droop af: de brand leek geblust te willen worden, er waren geen gewonden, men sloeg alom aan het vegen en het timmeren.
Taverne De Krim verwelkomde weer zijn dinsdagavondclientèle. Met wat gevloek van Johan en geknars van sleutels opende zich het Sesam van vertier. Men wreef zich kouwelijk in de handen en mikte zijn kont weer op de barkruk.
Jurka?
‘En haar Duvel staat hier nog: kijk.’
‘Is zij mee met ons naar buiten gelopen?’
‘Dat zal wel zijn, zeker.’
‘Ze is misschien uit schrik van de trappen gerold.’
‘Nee, ik was de laatste beneden.’
‘Stewardessen zijn als God: ze zijn overal, in de hemel en op aarde en...’
‘Ex-stewardessen zul je bedoelen.’
‘Jurka ziet ze wel nog vliegen.’
‘Ha ha.’
Alles was er geweest - niets was gebeurd.
Tergend langzaam verscheurde Jurka de volgekrabbelde vellen. Het lawaai boorde zich diep in haar oren en plantte zich voort tot er rillingen over haar rug liepen.
Eén dezer dagen zou het er toch moeten van komen: het verhaal. Eén dezer dagen diende de Lovely Rita misschien écht te ontploffen om het verhaal te laten gebeuren.
‘Misschien moet ik mezelf uit het verhaal schrappen - dat is de beste verdwijntruc: niet meedoen.’
‘Of even niet meer naar De Krim gaan, ja, nee.’
Ze mikte de proppen naar het koelemmertje.
Jurka - misschien moest ze een schrijversnaam aannemen.
Weer ging ze voor de spiegel staan.
|
|