| |
| |
| |
Stefan Hertmans
Here's looking at you, kid
Ooit was, zegt Perseus, Medusa zeer befaamd om haar schoonheid, maar toen Neptunus haar verkrachtte, veranderde Minerva haar gelaat in de dood en verderf zaaiende verschrikking die we kennen, en dit ‘als afweer, om een vijand hartverlammend af te schrikken’... (Metamorfosen, IV 803) Een vrouw van uitzonderlijke schoonheid wordt verminkt; haar schoonheid vormt namelijk een aanfluiting voor de goden, en dus ook voor de mensen. Het volmaakte verontrust, het treitert en stelt de doelloosheid van de natuur in schril licht. Dat is ondraaglijk. Uit de volmaakte schoonheid van de nog ongeschonden Medusa - in de tijd voor haar verkrachting - spreekt dus een natuur die gilt dat schoonheid zonder reden is, maar onontkoombaar aanwezig. De verschijning van schoonheid is ondraaglijk; de seksuele liefde neemt haar uitnodiging te letterlijk, wil haar bezitten, en schendt haar. Schoonheid is, net als Prometheus' vuur, van de goden afkomstig; wie het wil bezitten begaat eerst een misdaad. Daarom draagt de kunst altijd schuld in zich. Medusa zal dus worden geschonden. Ook antropologisch is het motief bekend. Er zijn al vroeg verhalen over mooie meisjes die een jaap in het gezicht krijgen, een oog uitgestoken worden, een of andere doelbewuste verminking vaak door de vader, de moeder, de tante of de broers toegebracht, om het mooie meisje zogenaamd te ‘beschermen’ tegen verkrachting in dorpsgemeenschappen. De rancune zit natuurlijk veel dieper. De toegetakelde vrouw is de enige veilige vrouw. Dat zegt alles over hoe archaïsche mannen begeren. Schoonheid vraagt om de rancune van de mens, en slechts het verbrande gezicht van de schoonheid wordt getolereerd. Daarom dat de goden het sublieme hoger achten dan het schone: uit afgunst op wat ze zelf hebben voortgebracht. De cirkel is infernaal. De slechte afloop is gegarandeerd. Achter elke tragische figuur, zegt Nietzsche, schuilt een raadselachtige diepte, ‘om
niet te zeggen een oneindige achtergrond. Zelfs de duidelijkste gestalte sleepte een kometenstaart met zich mee die op het ongewisse, het onophelderbare leek te duiden.’ Hier is de kometenstaart een heel addernest geworden, waarin
| |
| |
oorspronkelijke schoonheid, begeerte, afschuw en schuld, dood en bewuste blik door elkaar heen kronkelen.
*
Is Minerva een feministe die haar verkrachte zuster solidair te hulp snelt met een onzinnige daad - de zetel van haar identiteit vernielen om haar te beschermen tegen zichzelf? Wat is een leven waard dat men moet leiden met de levende negatie van de eigen schoonheid, de eigen natuurlijke verschijning? Medusa leeft dus verder, niet alleen als levende dode, als negatie van zichzelf, maar ook als zij die dood brengt over hen die haar zien (dat zijn vooral mannen volgens de beschikbare verhalen). Hesiodos, in de Theogonie, voert Athene, de Griekse tegenhangster van Minerva, echter op als wrekende godin, niet als een solidaire zuster; ze zou Medusa zo vreselijk hebben toegetakeld omdat ze de liefde met de zeegod in een van haar tempels zou hebben bedreven. Dan is Medusa's identiteit geschonden door afgunst, niet door vrouwelijk medeleven. Of zijn die twee niet te scheiden van elkaar? Het daagt ons stilaan dat het gezicht van dergelijk tegenstrijdige affecten niet echt fraai kan uitvallen.
*
Medusering van de blik - dat is wat de ouderdom met schoonheid doet. Wie niet door Athene wordt verminkt, wordt het wel door de jaren. Sluw kijkt ons de blik in het oude, rimpelige gezicht aan. Het is ooit jong en gaaf geweest. Het drukt lijden aan de tijd uit, verknoeid geworden door het leven en de wet van genen en cellen. In de blik van elke hoogbejaarde blinkt Medusa's vermomming, net zoals ze dat in het grotesk verminkte gezicht van The Elephant Man doet, in portretten van genadeloze schilders als Rustin, in de blik in het ouderlingengesticht die ons alles zegt door zwijgend te staren. Wie in de blik van de bijna stervende staart, ziet de onvermijdelijkheid, the way of all flesh. Ook dat schuilt in de Gorgoon: een herinnering aan de toekomst van het jeugdige vlees. De slangen als hypertrofie van de wormen in het graf.
Deze waarheid van het oudere gezicht als noodlot wordt verpersoonlijkt door verwanten van Medusa: de Graeae (de ‘grijzen’). Ze ‘hebben blanke gezichten en lijken op zwanen, maar hebben al vanaf de geboorte grijs haar en ze bezitten met hun drieën slechts één oog en één tand. Hun namen luiden Enyo, Pemphedro en Deino’. (Robert Graves, Griekse Mythen)
| |
| |
*
Athene, zij die de wijsheid heet te verpersoonlijken, heeft niet genoeg aan die wraak. Als Perseus veel later deze tot monster geworden schoonheid onthoofdt, ‘bevestigt Athene het hoofd aan haar aigis, maar sommigen zeggen dat de aigis de huid van Medousa was, die Athene van haar had afgestroopt’. (Robert Graves, o.c.) De monster geworden schoonheid - zetel voor de ziekte die het Verhevene wordt genoemd - wordt dus ook nog gevild. Nooit is de verwoeste schoonheid veilig voor de verwarring die ze heeft gesticht, door alleen maar mooi te zijn zonder reden. Nietzsche schuift het ons toe in de Geboorte van de tragedie: ‘Het enorme afgrijzen waardoor de mens wordt bevangen wanneer hij plotseling de draad van de kennisvormen van de verschijning kwijtraakt...’ En Rilke: ‘Het schone is slechts het begin van de verschrikking...’
*
Verminking hoort bij de verschijning die geen evidente geboorte, geen existentiële rust kent. Godinnen, halfgodinnen, fantasmagorische gestalten, zij allen die niet op een eenvoudige aardse manier werden geboren: ze zullen lijden aan hun verschijnen. Medusa, de Gorgonen, de Graeae, de zeemeermin, de middeleeuwse duivel: er moet iets verminkt worden om de verschijning mogelijk te maken van hen die niet ‘normaal’ zijn. Uitsluitingsriten zijn van alle tijden. De verminkte is daarom in de meeste eeuwen voor zijn medemensen verdacht geweest. Hij laat onomwonden zien hoe menselijke zielen eruitzien; de verminkte draagt zijn ziel aan de buitenkant en kan dus niet liegen. Zijn waarheid is ongewenst, ze provoceert en prikkelt, ze wordt als straf beschouwd. Elk verschijnen van de verminkte heeft iets van hybris en ondraaglijke deemoed tegelijk. Daarom verschijnt de duivel in middeleeuwse verhalen vaak onder de gedaante van een verminkte mens. De uitsluiting was navenant.
*
Spiegeling tussen de drie Graeae en de drie Gorgonen. Een van de drie Graeae heet Deino - dat wil zeggen de Verschrikkelijke. De verschijning van die van bij hun geboorte bejaard lijkende gestalten is ondraaglijk. De slangen in Medusa's haar sissen op dezelfde manier dat de schoonheid niet van deze wereld is, en dat men haar tevens niet kan vergeten. De verschijning wordt verschrijning. Herinnering aan schoonheid wordt de doem van het verwoeste gezicht. Zo iemand kan alleen maar de Verschrikkelijke heten. ‘Quand vous serez bien vieille...’
| |
| |
*
De verkrachte vrouw kan haar eigen blik niet meer verdragen in de spiegel. Zit in die psychologische waarheid de oergrond voor het verhaal? Slachtoffers van verkrachting kweken zelfwalg. Keren de hun lichaam aangedane smaad tegen zichzelf, tegen de eigen psyche. Lichaam en geest gaan gescheiden wegen. Platonische reflex om het geschonden lichaam te straffen. De geest die geboren wordt uit geweld. C'est pour toujours, mon amour.
*
Maar ook de mannen kunnen de blik van de geschonden vrouw niet verdragen. Ze verstenen wanneer ze haar zien. Wat doet hen verstenen? Iets wat een man heeft aangericht. Mannen die verstenen voor wat ze zelf hebben gedaan, wanneer ze het ontmoeten in de blik van een vrouw. Mythen als la passe.
*
Een van de vele afschuwelijke volksgezegden over seksuele liefde luidt: ‘Eerst zoudt g'er in bijten, dan zoudt g'er op schijten.’ Het is een niet mis te verstane, ten diepste uit mannenangst geboren afschuw voor het vrouwelijke geslachtsorgaan. Het ‘bijten’ uit de eerste helft van het gezegde, waarin de begeerte moet liggen (en waarin de paradijsscène met de appel doorklinkt en geseksualiseerd wordt) slaat om in afschuw zodra de man is klaargekomen; zijn begeerte verschijnt onmiddellijk als een aberratie, een walg waar hij zich, onder bekrompen gelijkgestemde collega's, zelfs niet om schaamt maar waar hij prat op gaat. Maar de échte aberratie is natuurlijk zijn afschuw voor wat hij begeert. Toch tekent deze afschuw de duistere, verdrongen kant van eeuwen van hooggestemde, idealistische, en dus vrouwonvriendelijke cultuur. Het vrouwelijke geslachtsorgaan werd ervaren als te sterk in contrast met de gaafheid van de rest van het vrouwelijke lichaam; de rauwheid van de seksuele waarheid, ook in haar verschijningsvorm, is ondraaglijk voor elke man die door het platonisme is verziekt. Hij kan de werkelijkheid van zijn verlangen niet onder ogen zien, ervaart het als een prehistorisch overblijfsel in een gecultureerd en gecultiveerd lichaam, en huivert dus voor de aanblik van het object van zijn begeerte, dat hem lijkt terug te storten in een oerchaotische vormloosheid (want zo werd de vagina lang gezien: als vormloos, als afwezigheid van de fallus, als een o-teken of een - i, als een gebrek aan die vorm, die kenmerkend was voor sculpturale blikvernauwing). In laatste instantie huivert de platonische walger dus
| |
| |
voor zichzelf. In de kleinzielige afschuw voor het vrouwelijke geslachtsorgaan tekent de man zich als ongeneeslijk kind, dat nooit went aan de eigen begeerte. Het man-kind ziet in de vagina het gezicht van de waarheid van zijn eigen seksuele natuur, en hij huivert. Dit gezicht is het Medusagezicht; de nooit volwassen gewordene versteent wanneer dit gezicht hem aankijkt. Terecht laat George Bataille in Histoire de l'oeil het uitgestoken oog van de vermoorde pastoor in de kut van het meisje plaatsen; vandaar kijkt het mannelijk oog de verteller aan en weent tussen ondenkbaar zware oogleden (oogleden die te denken geven). Die omkering is de enig mogelijke repliek; want elke door Medusa versteende man weet dat daar het ultieme mannenoog hem stom en onbegrijpend aanstaart, dood en obsederend tegelijk. Medusa's gezicht is het postcoïtale masker dat de man wordt voorgehouden; haar gezicht is dus een mannenspiegel. De verminking van Medusa is het gevolg van een mannenmisdaad (de verkrachting); dat de mannen verstenen, is dus in laatste instantie aan een mannendaad te wijten. Ondraaglijk aan Medusa's blik is dus de mannenwaarheid in een fallische cultuur.
*
Medusa is de naam van een soort kwal, de Phylum cnidaria. Deze kwal bestaat uit een parapluachtig bovenlichaam met daaruit hangende poliepen die wiegen in het water als blauwig doorschijnende haren. De Encyclopaedia Britannica noemt hem een ‘free swimming form’. Hij maakt ritmische spiercontracties om zich voort te bewegen.
*
De vrouw kende de ondiepe rivier. 's Zomers kon je nog net baden in enkele natuurlijke kleine bassins, die door het geweld van het water tijdens het winterseizoen waren uitgegraven. Het water kwam van de bergflanken in de omgeving naar omlaag gestroomd, vloeide dan op een natuurlijke, rustige manier de hoogvlakte op, doorkruiste die tussen natuurlijke houtwallen en grillig gegroeide bomen, verdween in een rotskloof en kwam dan pas na dertig kilometer weer boven in een spectaculaire, diepgroene wel in een grot. Door deze natuurlijke loop was het water 's zomers steeds fris en zacht stromend. Ook die dag, laat in juli, daalde ze de steile weg uit het bergdorp af, kwam in de zinderende warmte van de naar droog gras ruikende vallei, daalde af tot bij de rand van het water, waar ze door de beschutting van enkele zilverabelen werd omgeven. Ze kleedde zich uit, nam het met een mes afgesneden stuk zeep in de hand, en stapte het water in. Haar tot onder aan de rug reikende blauwzwarte haren knoopte ze los, ze legde de haarspeld op de handdoek
| |
| |
en stapte naakt het water in. Ze hurkte in een natuurlijk bassin, wreef zich in met de zeep, zag hoe de witte zeepwolken zich oplosten in het water, voor haar uit wegdreven. Haar lichaam ontspande zich; ze leunde achterover, steunde op de ellebogen, hield het hoofd achterover zodat haar lange haren nat werden, voelde het zachte krieuwelen van haren langs haar armen. Na een tijd kreeg ze zin in zwemmen, maar het bassin was daarvoor te klein, ze kon er maar een tweetal slagen in maken. Ze stond op, zag in de verte een schaapherder met zijn kudde door de hete velden lopen, liet zich voorover in het water zakken, het hoofd onder water, de ogen open. Ze strekte het lichaam, licht steunend op de handen, en deinde met het water mee. Ze zag kleine vissen wegschieten, het wiegen van stengels van waterplanten; ze raakte in een soort dromerige stemming, hield de adem zo lang mogelijk op. Voor haar uit dreven nu, als een reusachtige vlek, haar lange zwarte haren, als stralen om haar hoofd, van haar stilgehouden hoofd uitgaand als zwarte stralen van een zon, als zwart wier, een deinende massa draden die glinsterden op het flikkerende oppervlak. Toen ze het hoofd snel hief en met een grote zwier de haren naar achteren zwiepte, zag ze het in een flits: iets wits en diks zwiepte daar mee; het gleed langs haar rug en billen naar beneden en toen ze snel en verschrikt omkeek zag ze nog net duidelijk, hoe drie witgele slangen snel verdwenen, kronkelend tegen de stroming in. Omdat ze daardoor van streek was, stapte ze snel het water uit, maar ze zag op dat ogenblik dat de herder op de oever naar haar stond te kijken; in de verwarring die nu volgde klom ze snel de andere oever op, greep naar een van de scherpe stenen, sloeg haar enkel om bij het te krachtig optrekken van haar linkerbeen, en kwam ten val met haar gezicht op een scherp uitstekende punt. De slag was zo hevig dat het haar kaakbeen brak en de rotspunt haar linkeroog doorboorde; de man, die door het ondiepe water
was gesprongen met de bedoeling zich aan de naakte vrouw te vergrijpen, hoorde haar schreeuw, als een echo van een andere, onheuglijke roep, en hij keek in haar verschrikte, verminkte gezicht. Het ene oog was een bloederige holte geworden, vanwaar hem iets aankeek dat bibberde en glibberde; het moet, dacht hij later telkens, iets van de verpletterde oogpupil zijn geweest. Misschien was er iets in die bloederige massa dat mij nog aankeek. Maar toen zat hij al lang alleen, op de vlucht, waar hij toevallig was of sliep: achtervolgd en gezocht voor moord op een badende vrouw, met rillingen en kou inslapend voor een op hem wachtende nachtmerrie.
*
Het Gorgonenbloed had een sterke geneeskrachtige werking. Wie er zich in baadde was haast niet te verslaan. Net als met het middeleeuwse
| |
| |
drakenbloed, staan we hier voor de versmelting van afschuw en onoverwinnelijkheid. Bovendien werden uit het bloed van Medusa twee zonen geboren: Chrysaor en Pegasus. Het paard dat met zijn hoef de dichtersbron doet opwellen, is dus ontstaan uit het doden van een schikgodin, wier naam merkwaardig genoeg etymologisch op sluwheid duidt (mèdomai: zich beraden, overleggen). Pegasus' vader, de verkrachter van Medusa, is Poseidon. Zeewater en geneeskrachtig bloed van een misbruikte vrouw geven aanleiding tot het paard dat een bron zal doen ontstaan met een hoefslag. Een menspaard, een godpaard, verwant aan de centauren, ontstaan uit genezend en dodelijk giftig bloed. Wat moet uit die bron opwellen aan onheil, uit drang naar schoonheid geboren? Als Perseus een paar druppels Gorgonenbloed morst, springt uit het woestijnzand een massa gifslangen op. Gif is farmakon, het genezen door infectie, de homeopathische wet van het zich tegen ziekte verwerende organisme, dat het kwaad moet opnemen om er zich van te bevrijden. Pegasus zal later, bereden door Bellerophon, de Chimaera doden, restant van slechte dromen waaruit hij zelf was geboren. De verhalen verbergen, door hun glans, zoveel oude, essentiële sporen voor onze blik.
*
Het verhaal speelt zich, zo weten we uit de teksten, af in het Atlasgebergte. Deze bergketen scheidt het vochtige mediterrane klimaat af van de droge woestijnachtige streken erachter. Noordelijk is de bergkam steil, aan de zuidelijke kant daalt hij geleidelijk af naar de Sahara. Grens van een Europese, mediterrane fantasie. De Djebel Toubkal-bergtop is te zien vanuit Marrakesj. In het gebergte stromen kleine bergriviertjes. De namen van slangen zijn te vinden in sommige reisgidsen, die ons waarschuwen voor het baden in de ondiepe kommen hier en daar.
*
Niet mogen kijken naar wat men wil zien - wet van de eucharistie, van alle rituelen die metafysica verbergen. Dit is mijn lichaam, maar kijk er vooral niet naar. Buig het hoofd. Het goddelijke (en zijn consequenties) zien is taboe. Dante bezwijmt wanneer hij in de oneindige verte, door een tunnel van myriaden engelen, het ene Licht ziet. ‘Aan zijn sterkere bestaan zou ik ten onder gaan’, zegt Rilke over de Engel, die met zijn schoonheid het begin is van het Vreselijke. Medusa, als de verschrikkelijke engel van de verschijning, is de godin van de voyeur die zijn leven riskeert met zijn ogen. Maar er is nog een blik die ons ontstelt: die van Rubens' Medusa. Ze bekijkt zichzelf in en door de dood die haar in de ban heeft. Ze heeft niet (uitsluitend) de ogen van het laatste moment van
| |
| |
verschrikking (verschrikking omdat Perseus haar kon doden, het ongeloof), maar ook de levende ogen die zelf in afschuw naar de slangen kijken. Dit is op zich een merkwaardige inconsequentie. Haar blik drukt namelijk uit wat wij als toeschouwers voelen. Zij voelt mee met de voyeur in ons. Nu ze dood is, ontwaakt ze weer in ons leven en vindt wat op haar hoofd kronkelde even vreselijk als wij dat vinden. Haar blik is dus die van haar slachtoffers geworden. Dat we lang in die bleke, walgelijke ogen staren, komt omdat het onze eigen ogen zijn, die we als in een spiegel zien en niet kunnen verdragen. De visuele verkrachting die Medusa haar slachtoffers aandeed, blinkt in haar eigen ogen. Nu haar lichaam is gescheiden van haar hoofd, geeft ze zich, in de voortdurende helderziendheid van haar dood, over aan de schuld die ze zelf op zich had geladen. In haar nooit meer tot rust komende blik weerspiegelt ze de aflossing van de mannenschuld; ze heeft de rekening vereffend, maar wordt in laatste instantie - zij die ‘de Sluwe’ heette - verschalkt door een man met... een spiegel. Want zo houdt Perseus haar zijn bronzen glimmende schild voor: kijk hoe gij eruitziet, kijk naar uw eigen blik, gij die mannen doodt die uw blik opvangen. Haar blik, die van het wrekende slachtoffer, is zelfs voor haarzelf ondraaglijk. Gefascineerd als wijzelf, kijkt ze toe en verliest letterlijk het hoofd. Er door een fallisch zwaard afgehouwen. Die blik is het, die Rubens ons schildert. Het is de blik van de schilderkunst die weet heeft van haar eigen spel, haar eigen onmogelijkheid tot onschuld, haar eigen nachtmerries en verschrikkingen. Hij die zoveel vrouwen had uitgekleed met zijn blik en penseel, wist waarover hij het had. We kijken deels ook in zijn eigen ogen, die in de spiegel van het schilderij staren. Medusa als verkapt zelfportret van de meest theatrale schilder aller tijden. Het ogenspel, tot de dood er nooit op volgt.
*
Een hedendaagse Medusa kijkt ons aan in de video I am Milica Tomic van de gelijknamige (Servische) kunstenares. Terwijl ze trage rondjes maakt en zich in een groot aantal talen voorstelt, gaat ze bloeden. Straaltjes lopen uit haar borst, soms uit haar rug, haar gezicht, haar hals. Als slangen die zich losmaken uit een sereen ogende, vriendelijk kijkende godin. Hier stroomt het eertijds homeopathische slangenbloed zonder genezing, zonder heling, steeds weer voor herhaling vatbaar, ik ben wie ik ben in alle talen, ik kijk u aan, ik bloed het bloed van een oorlog die niet overgaat en die in en door taal bestaat, ik ben schoonheid en verschrikking in één beeld, ik verblind u niet, ik raak u niet aan, ik kijk naar de camera en u hebt de indruk naar mij te kijken, u bent met mij aan deze illusie gebonden, ik ben die ik niet ben, u wordt wie u niet bent, de blik
| |
| |
is niets dan gijzeling, gevangen zijn, weerkaatsing en illusie, omdat er niets anders is voor mensen, daarom ben ik geen godin, ben ik tevens toch de godin die sterfelijk is, een gracieuze Gorgoon, ik bloed kleine slangen van bloed en ik zeg u: ik ben Milica Tomic en het bloeden houdt niet op, hoe rustig en helder ik u ook aankijk, nee juist omdat ik rustig en helder kijk, daarom ben ik ondraaglijk en menselijk, ik heb een naam, die zeg ik u in alle talen, ik ben de geschonden Schoonheid met de naam Deino, ik ben wie u vreest te zijn, kijkt en neemt, dit is mijn naam, dit is niemands lichaam, dit is mijn blik.
|
|