Sarabanda
Hoe stil Venetië soms kan zijn! Hij verlaat de op het bed opengevouwen plattegrond van de stad, onze protagonist, en loopt naar het open raam om haar op te snuiven, de stilte, ter verluchting van zijn woelende hoofd. Want woelen doet zijn hoofd voortdurend, sinds die hypothese zich in hem heeft genesteld, hem en zijn verdriet heeft overmeesterd en hem van haar en haar verdriet heeft losgemaakt. ‘Geef mij een standplaats en ik kan de aarde bewegen!’: in zijn hypothese ziet hij de hefboom, waarmee hij de wereld opnieuw kan bedenken met een logica, zijn leven opnieuw met een zin, zijn vrouw opnieuw met een man, want de vorige pijnstiller is opgelost - voorgoed want onomkeerbaar, net als tijd - en samen met het badwater weggespoeld.
Hij opent de deur naar de badkamer, de kraan naar het warme bad en kleedt zich langzaam uit, zijn ogen gericht op de herinnering aan de oogjes van Felix: tweemaal niets, doofstom starend in troebele ruis; tweemaal zwart, alsof samen met de iriskleur het levensvatbaarheidslabel nog niet was uitgereikt: ‘Kijk die ogen, helemaal zijn... dood!’ Hij verlaat de herinnering en geeft zich over aan het warme bad en haar buitenbaarmoederlijke geborgenheid.
Met gesloten ogen betast hij zijn hypothese, haar lijfje strelend, haast met vaderliefde; met gesloten ogen en gedachtestreepjes op zijn voorhoofd schat hij haar overlevingskansen, draait haar in het rond, hoort de rinkelende telefoon:
droog je tranende lichaam,
troost je tranende vrouw,
eet van de smart in haar stem.’
Hoe stil Venetië soms kan zijn! Het gerinkel is opgehouden, gelukkig, haar smart gebleven aan gene zijde, daar waar voortaan het gras altijd grijzer dan vroeger zal zijn. Toch heeft hij haar lief, nog steeds en nu zelfs