| |
| |
| |
Monika van Paemel
Zaventem heen en weer
Ik zit bij te komen, net terug van Zaventem. Einde van de vakantie, op de luchthaven heerste de drukte van de grote dagen. Gewemel en gedrang, een veelvoud van wit en zwart, alle nuances bruin en een dosis geel. Tussen het rinkelen van de mobieltjes een Babel van talen. Volk, dat is het eerste wat ik denk, globaal gezien, volk, eigen, en herkenbaar in emoties, tranen van verdriet bij afscheid, tranen van vreugde bij weerzien. Vreemd volk ook, in de particulariteit van kleuren en geuren, in de wijze waarop elkeen zich in het gewemel afschermt van de ander. De blik naar binnen gericht of starend in de verte, de geïrriteerde beleefdheid bij bodycontact. Sorry. Donder op. Alleen de maagschap - en ik gebruik dit woord opzettelijk, want ik werd onwel van de drukte - wordt in de armen gesloten. Ik ben niet anders, opgaand in het wereldburgerschap trek ik mij terug in mijn eigen begrenzing. Alles begint daar, in het spanningsveld tussen vreemd en vertrouwd, tussen eigen en anders. Hypothetische vraag: wat zou je doen als je de laatste mens op de wereld was? Eraf springen? ‘De Schreeuw’ van Munch uitbeelden?
Op een nieuwjaarsnacht ging ik een vriend ophalen in Zaventem, de aankomsthal was verlaten, het licht boven de desks gedempt, de echo van mijn voetstappen klonk alsof iemand mij volgde. Maar ik voelde me onbezwaard, had zin een walsje te draaien. Toen mijn vriend uit de bagagehal kwam, bleef hij bevreemd staan en vroeg aarzelend: ‘Waar is iedereen?’
‘We hebben het huis voor ons alleen’, lachte ik.
Even, voor de overgang van oud naar nieuw, was het leuk. Maar de eerste dagen na 11 september 2001, of toen Sabena failliet werd verklaard, was het ontbreken van volk op de luchthaven umheimlich. Waar was iedereen? Het was alsof het volk zich schuilhield, of zich had teruggetrokken in een veelvoud van identiteiten. Mijn voetstappen klonken nu echt alsof iemand mij volgde, maar wie, want ook de eigen identiteit deelt zich op in entiteiten. Als ik bleef staan, en een tel later de nagalm van mijn voetstappen was weggestorven, viel ik spreekwoordelijk
| |
| |
uit elkaar in evenveel ikken als mijn verbeelding voor de situatie opleverde. Die verbeelding is mijn harde schijf, daar is het verleden opgeslagen, het mijne, maar ook dat van de andere, waar het onvermijdelijk aan vastzit. Het is eveneens de geschiedenis van een cultuur, wat ik heb opgeslagen is ook ingevoerd, eventueel gecensureerd. Mijn vrijheid begint als de verbeelding iets opslaat wat buiten het voorgestelde valt; waar de verbeelding vreemd gaat overschrijd ik mijn grenzen. Die grenzen liggen niet vast, dat is het belangrijke eraan, maar ze zijn er wel, en het tussentijds bepalen ervan is van levensbelang. Wie de eigen begrenzing aanvaardt, herkent ook makkelijker die van de ander.
Na enkele jaren oorlog in de Balkan had ik mijn buik vol van het gemanipuleer met het begrip identiteit, ‘eigenheid’. Hoe onzekerder men was, hoe minder men wist waar de eigen grenzen werden getrokken, hoe heviger men zich op zijn identiteit beriep, en hoe grover men de grenzen van de ander schond. ‘Broederlijkheid en Eenheid’ was de slogan van het voormalige Joegoslavië, maar de geforceerde verwantschap en de ontkenning van het verschil maakten van geschiedenis, soort en religie een molotovcocktail. Geschiedenis en religie werden politiek gemanipuleerd, cultuur werd vertoond in rituelen die naar het verleden verwezen, en de identiteit werd als enig en onveranderlijk voorgesteld. Een Serf is zus, een Kroaat is zo. Daaruit volgt dat een Serf alleen met een andere Serf kan verkeren, een Kroaat alleen bij Kroaten thuis is. En Serven en Kroaten dansten samen, maar apart, volksdansen in hun oude klederdracht, de fles Slivovitsj en het blikje cola bij de hand. En de Kalasjnikov als stok achter de deur.
De identiteit richt zich naar binnen en gaat in egelstelling, met de buitenwereld heeft ze niets te maken, net zo min als met de toekomst. We zijn wat we zijn en dat willen we blijven. Maar ziedaar, om te blijven wat we zijn, moeten we de buitenwereld bestrijden, en een liefst zo groot mogelijk stuk ruimte van de ander inpikken. Daarbij stelt de agressor zich voor als het slachtoffer en beroept zich als dusdanig op geschiedenis, religie, soort of identiteit, die vervolgens worden bedreigd. Ik heb de Balkan als voorbeeld genomen, maar men kan het fenomeen op vele plaatsen waarnemen, van Azië, tot het Midden-Oosten, van Afrika tot Amerika. Hoeveel eeuwen is men in Ierland bezig zichzelf te definiëren ten koste van de ander, en hoeveel Vlamingen beklagen zich aan welgevulde tafels over hun achterstelling? Of beroepen zich op hun rijke verleden, of weten wat een Vlaming is en hoe hij zich hoort te gedragen? Zit in het verhaal van het Vlaams Blok dat zich keert tegen alles wat ‘vreemd’ is, ook niet een enggeestige voorstelling van de Vlaming verborgen? Ik noem het de pervertering van cultuur, of het nu gaat om het gebruik van initiatierituelen om kindsoldaten in te zetten, of het verwijzen naar de Holocaust om een bezetting te rechtvaardigen, of naar de Koran om vrouwen te
| |
| |
onderdrukken. Maar terwijl een deel van de mensheid druk bezig is zichzelf tot holenmens uit te roepen, loopt Zaventem weer vol met volk dat met vliegtuigladingen over de wereld wordt gevlogen, een tikje angstiger, een tikje armer, maar wereldwijd op zoek naar een beter leven, een job, ontspanning en exploratie. Zoals men de wereld niet kan stoppen, zo kan men de toekomst niet uitstellen. De stromen volk moeten in goede banen worden geleid, daartoe moet cultuur voortdurend opnieuw worden gedefinieerd, dat wil zeggen: het verschil moet worden gerespecteerd zonder het heilig te verklaren. Waar grenzen wegvallen of worden verlegd, ontstaat een vacuüm waarin men zich terecht onveilig voelt omdat het ruimte biedt aan kwaadwilligheid, uitbuiting, oorlog, terrorisme, kortom het is een rijk waar een veelkoppige maffia regeert. De vrije markt is een onbegrensde vorm van handeldrijven, met een wereldwijde jachtvergunning voor afzetgebieden, een concurrentie in de stijl van catch-as-catch-can, een ongelimiteerd gebruik van grondstoffen en de inzet van arbeidskrachten aan de voordeligste voorwaarden. Lang leve de multinationals! En de vrijhandelszones! Voor het profijt wordt de vrije markt aan de vrije wereld gekoppeld, en als het zou kunnen, aan de democratie. Ik denk dat democraten daar een stokje moeten voor steken. De democratie is een stelsel van onderhandelen, van regelgeving die door een meerderheid wordt goedgekeurd, maar waarin de minderheid haar inbreng heeft, en altijd een beetje meer krijgt dan haar rekenkundig toekomt. Men gaat ervan uit dat minderbedeelden en zwakkeren recht hebben op een menswaardig bestaan en dat vreemdelingen zich moeten kunnen inburgeren. Regels, dus, rechten maar ook plichten, niet alleen voor het volk, maar evenzeer voor kapitaalgroepen, en zeer zeker een verplichting voor politici die zich democraten noemen. De consument kan een bedrijf boycotten door de producten niet te kopen, de activist kan tegen een unfaire
wereldhandel betogen en actie voeren, de politicus kan de wet inroepen of nieuwe wetten voorstellen. Dat lijkt weinig tegenover de dynamiek van de markt, maar als er een sluitend samenspel is tussen de verschillende maatschappelijke niveaus is de noodzakelijke correctie mogelijk. Dat houdt echter in dat politiek op een democratische wijze grensoverschrijdend is, dat het nationaal belang wordt begrepen als onderdeel van het internationaal belang. Hoe moeilijk dat kan zijn bewijzen de perikelen rond de wapenleveringen aan Nepal, waarbij het hemd weer nader was dan de broek, en als vanzelf de trom werd geroerd over de Waals-Vlaamse tegenstellingen. De wapenindustrie is internationaal gericht, big business, zowel voor het bedrijf, de staat als de maffia. Een groot deel van het wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan in opdracht van de wapenindustrie of erdoor gefinancierd. Een propere handel kun je het niet noemen. De kans dat wapens in de verkeerde handen terechtkomen is met het internationaal verkeer onvermijdelijk
| |
| |
geworden, en de kans dat wapens tegen ongewapende burgers zullen worden gebruikt is zeer reëel. Was dit niet het moment om voor één keer te tonen waarin een klein land groot kan zijn? Soms doen politici denken aan waterspuwers, bij een flinke regenbui lopen ze over, maar zodra het weer droog is, blijven ze stom. Als het nieuws van de dag niet wordt verstoord door een uit de hand gelopen moordpartij, zal de wapenlevering aan Nepal een binnenlands politiek debacle blijven. Maar daarmee is het probleem van de wapenindustrie niet opgelost, zowel ethisch als praktisch, en het is een probleem waar wij wereldwijd bij zijn betrokken. De economische recessie die na de aanslag op het World Trade Center pas goed op gang kwam, toont ook aan hoe alles, van het plezierreisje tot de internationale conferentie, van de productie van wc-papier tot de prijs van de olie, met elkaar is verbonden, en van elkaar afhankelijk is. En dat je vrije handel niet van vrij verkeer kunt scheiden. Daar zitten kapitaal en politiek met een klein probleem: Zaventem zonder volk, dat is de hond in de pot! En armoe moet liefst van arme landen blijven, landen die hun schulden niet kunnen betalen, en daarom hun volk uitleveren. Volk dat wij liever niet op Zaventem zien landen, alweer een probleempje. Maar komen doen ze, en blijven zullen ze. Het is dus de hoogste tijd om het verkeer te regelen en klare wijn te schenken over wat er kan worden verwacht en wat daar tegenover moet staan. Zoals ook wereldwijd wordt aangetoond: met repressie raakt het probleem niet opgelost, en armoede mag dan flinke winst opleveren, het maakt van armoelijders revolutionairen. En een deel van die revolutionairen worden terroristen. Die zich voor hun terreur beroepen op religie, cultuur, identiteit. Hoe meer de wereld dichtslibt, hoe meer het volk in zijn veelzijdigheid alomtegenwoordig is, hoe meer men binnen van buiten wil afschermen. Onbegonnen werk en wat mij betreft een achterhoedegevecht,
er is maar één wereldkluit, daar zitten we met z'n allen op en daar zullen we het moeten mee doen. Een goed begrip daarvan kan helpen om het culturele erfgoed te bewaren en de cultuur te laten evolueren, zonder pervertering van het begrip en zonder dat de dominante cultuur, met alle economisch geweld dat erachter zit, de veelzijdigheid van die cultuur bedreigt. En aldus mensen stuurloos maakt, zodat het volk op de dool raakt. Ik houd van ruimte, van leegte die kan worden ingevuld. Ik werk ook alleen en heb de stilte nodig. Maar in mijn eentje wil ik niet en kan ik niet, zonder volk ben ik verloren. Het mag langzamerhand duidelijk zijn dat wat de een overkomt, ook de ander raakt: wij zijn lotsverbonden.
Een onvergetelijk moment was de landing op de noordpool, ik stapte uit het propellervliegtuigje in een oneindige vlakte, met alle nuances van wit en paars, de wind blies me haast van de sokken, en ik hapte kristalheldere vrieslucht. Ik was van mezelf af, of viel ermee samen, wat hetzelfde is. Wat later werd ik welkom geheten door een Inuit met een
| |
| |
lied waarin achtereenvolgens de Grote Witte Walvis, Jezus Christus en Tina Turner werden bedankt voor de behouden aankomst. De zanger leek zo oud als Methusalem, met zijn gekromde figuur en gerimpelde gezicht, maar het was een middendertiger, die zoals de meeste leden van zijn familie in de welfare zat. In de broeierige warmte van de kamer, die de lijflucht adembenemend maakte, hingen of lagen, halfdronken, halfstoned, mannen en vrouwen; hoestende kinderen maakten het beeld compleet. Ze luisterden lacherig naar de uitleg die de Canadese welzijnswerker in zijn harde Engels gaf. Drank en drugs, zelfmoord en aids. Maar ook: de grootste voorraad zoetwater, bodemschatten, strategisch gebied. De natuur was allang niet meer ongerept maar ook nucleair vervuild. Er was een programma opgezet om de Inuits weer tot hun cultuur te brengen, en hun taal - die een zeer bruikbaar instrument was om zowel hun eigen stemmingen als die van het weer te vertolken, en onontbeerlijk om de werktuigen, van tot boot tot slee, te benoemen - weer in te voeren of in eer te herstellen. Ik keek naar de vertegenwoordigers van de bedreigde mensensoort, die zo goedmoedig, door de tijd heen, in een onbarmhartig klimaat, hun bestaan hadden geleid. Ze lieten het betoog van de Canadees niet aan hun hart komen, maar ik was kwaad en voelde me schuldig. Ik had heus geen vertederend beeld van de nobele wilde, maar dit was een aantasting van de menselijke waardigheid, tot de degeneratie toe. Met een van de Inuit-meisjes raakte ik vertrouwd, ze smeekte me haar mee te nemen, haar droom was dierenarts te worden, maar ze was bereid alle soorten werk aan te pakken. Alles was beter dan in dat witte paradijs te blijven, kinderen zonder toekomst te krijgen, en met dertig oud te zijn. Toen het vliegtuigje opsteeg rende ze erachter aan, zo hard ze kon, en zo ver tot ze nog maar een stipje was in die oneindige vlakte. Een vlakte met alle nuances van wit en paars, een vlakte van een onverbiddelijke
schoonheid. Ik huilde, hulpeloos en verlaten.
Globalisme, het is een woord dat de lading niet dekt, omdat het een tegenstrijdigheid bedekt, men kan niet globaal zijn voor markt en macht, maar lokaal voor de mensen en hun nood. Het probleem van vraag en aanbod is dat van de kip en het ei. Vanzelf worden er behoeften gecreëerd, worden er oneindig veel onnodige spullen geproduceerd, maar de mens is wereldwijd ook daarop ingesteld. Wat niet in het reclameaanbod zit: de roof van bodemschatten, de uitbuiting en de vervuiling. Wat het volk globaal bedreigt, is niet in de prijs begrepen, maar zo wordt het wel voorgesteld. Alsof het onvermijdelijk is. Alsof het inherent is aan de dynamiek van de vooruitgang. Tegelijk worden religie en cultuur als enig en onveranderlijk voorgesteld, als een stelsel van normen en waarden die de eigenheid bepalen. Men exploreert niet de toekomst, maar houdt zonder nuance vast aan het verleden. Als de voerman ‘Allee Jules! Vooruit! Achteruit!’ roept, weet het paard hoe zich te keren of te
| |
| |
wenden. Het volk is niet anders, het wordt voorwaarts gedreven terwijl het achterwaarts moet kijken.
In 1993 besloot ik na een bezoek aan het Metropolitan Museum de World Trade Towers aan te doen. Op de trappen voor het museum wachtte mij een onverwacht schouwspel: auto's stonden dwars over de avenue, een bereden politieman ging er met steigerend paard tegenaan. Het volk was zijn soepele dynamiek kwijt, mensen renden her en der, schreeuwden iets dat ik niet kon plaatsen. Toen ik na uren in de hotelkamer de televisie aanzette kreeg ik het nieuws aangekondigd onder de daverende titel: ‘Terror in the Towers!’ Het was een aankondiging dat ook het machtscentrum kwetsbaar was, en het toonde op een akelige wijze aan dat alle soorten mensen daar het slachtoffer van werden. In de Towers en ver daarbuiten. 11 september keek ik in het Mauritshuis naar ‘Het Melkmeisje’ van Vermeer, en toen ik na afloop langs de vijvers naar het Binnenhof liep, werd de toegang net afgesperd. Even later zag ik in een café het World Trade Center in elkaar stuiken. Ik zou het daarna nog ontelbare keren zien, een schurkenstreek die een klassiek drama werd. De smeulende vlakte in New York zal deel gaan uitmaken van het gruwelmuseum van de mensheid. Een bezienswaardigheid van de clash tussen het voor en tegen van globalisme en het voor en tegen van lokalisme. Ground Zero, is inderdaad een nulpunt. Men, wij, iedereen, het volk voorop, weet dat het zo niet verder kan. Maar na de eerste verbijstering gaat het toch weer verder op de oude wijze. De uitverkoren vijand moet het gelag betalen, de tuimelende beurskoersen doen de angst stijgen, de ander is meer dan ooit de vreemde. Het volk schuilt bij elkaar en gaat in egelstelling. Wij weten wat daar van zal voortkomen, en toch, en toch, alle jammer en wee ten spijt, doen we voort.
Over een paar dagen ga ik weer naar Zaventem, God geve dat het volk er ook is, met al zijn gewemel en gedrang, met alle kleuren en geuren, in een veelvoud van talen. Ik wil naar het einde van de wereld vliegen, maar niet alleen. Geboren ben ik het in het kleinste van de dorpen, in ‘Het Verschil’ heb ik het Kongarije genoemd, want dat dorp, zoals het in mij leeft, bestaat niet meer. Sterven zal ik ergens, met het volk, langs de weg. Laten we het netjes houden en daar vrede mee hebben.
|
|