| |
| |
| |
Stefan Hertmans
De dood van Empedokles
Fragment uit De dood van Empedokles, geschreven in opdracht van het Kaaitheater (Brussel).
...Rhea en Pantheia staan voor een grote foto waarop een verwaarloosde tuin van een oud herenhuis is te zien; in de verte boven het dak ziet men cipressen waaien. Ze staan beiden met de armen geleund op een oude metalen reling voor de foto.
Hier, kom hier, kijk, hier is een gat in de haag - Kom Rhea... zie je dat? Kijk, de tuin van Empedokles... Toen ik hier vorige week voorbijkwam, schemerde het al. Ik boog de takken een beetje opzij en daar zag ik hem staan, bij de fontein op het grasperk. Hij had zijn twee handen voor zich samengebracht, vouwde ze dan steeds weer open als een chirurg die onderzoekend twee hersenhelften open plooit. Soms drentelt hij hier rond, lijkt op iemand te wachten; soms rent een jongen langs, geeft hem een brief, rent dan weer weg; hij grijpt de brief, kust hem, stopt hem in zijn jas, en verdwijnt. Vreemde man... Heb jij hem al gezien?
Maar Pantheia, je weet toch dat ik pas sinds gister op Sicilië ben aangekomen met mijn vader! Ik heb wel dingen over hem gehoord ja - dat hij denkt dat er vier elementen zijn, aarde, water, lucht, en vuur, die door liefde worden verenigd of door haat worden gescheiden; dat hij denkt dat de zeeën het zweet van de wereld zijn; dat hij ooit de stad voor pest behoedde door een stinkende rivier om te leiden; dat hij beweert dat de aarde een vuurklomp was die afkoelde; dat hij arme bruiden geld heeft geschonken voor hun bruidsschat; dat hij de giftige dampen uit de stinkende vulkaan afschermde door massa's ezelsvellen op de heuvels rond de stad te laten zetten; dat hij gelooft dat er zoiets als atomen bestaan, wat dat verder ook moge wezen; dat hij denkt dat er revolutie komt; dat hij rare, door niemand te begrijpen gedichten schrijft en 's nachts buiten staat te wenen achter een schuur of een stalletje; dat hij een overspelige liefde koestert en daaraan ten onder gaat - er wordt zo veel over hem verteld...
Ik herinner me dat ik hem ooit in een flits heb gezien. Hij stond op een zegewagen op de Olympische spelen, had daar één of ander gewonnen - sommigen zegden dat hij niks niemendal had gewonnen, dat hij er alleen
| |
| |
stond om zijn grootvader te eren die een groot olympisch kampioen zou zijn geweest. Maar goed - zodra je weer een voet aan land zet op dit eiland, is het al Empedokles wat de klok slaat.
Je zou hem dan ook eens moeten zien! Hij loopt niet, nee hij schrijdt door de straten, als een koninklijke Held, met een paarse mantel om, een gouden ketting om zijn middel, en met loodzware bronzen sandalen aan zijn voeten. Om zijn been- en voetspieren te trainen, zo wordt gezegd, maar ook omdat hij aan koper een zuiverende waarde voor het bloed toekent... Hij beklimt zelfs met die dingen aan zijn voeten de hellingen en de heuvels. Je ziet her en der al jonge mannen en vrouwen met koperen polsbanden lopen. Er wordt gezegd dat de planten en dieren naar hem opzien, zoals vroeger naar Orpheus met zijn lier; er wordt gezegd dat hij een godenkind is, dat verloren is gelopen in een verschrikkelijke tijd; er wordt gezegd dat hij water uit de rots kan slaan, zoals die man in sommige Semitische verhalen; onweerswolken kijkt hij met zijn blik de hemel uit en hup, meteen zijn de luchten weer van azuur - wat kijk je zo raar?
Je bent wel erg van slag, meisje... laat je toch niet zo meesleuren in dergelijke praatjes. Ik word maar niet wijzer uit jullie Siciliaanse verhalen. Hoe leeft jouw held eigenlijk, en met wie? Heeft hij nog wel contact met gewone mensen, of zit hij in zijn intellectuele ivoren toren? Waar gaan al die verheven gedichten van hem over? Ik snap niks van die hele man. Lijkt me een heel elitair type. Staat hij boven de gewone mens misschien? Heeft hij ook van die zinloze dagen zoals wij, waarop je je oud en zonder betekenis voelt? Bestaat er voor hem ook zoiets als menselijk leed, of staat meneer daar allemaal boven? Heb je al gehoord hoe de grote dichters over hem denken? Een verheven gek, zeggen ze, niets meer... De wereldverbeteraar die hoog, als de zalige genieën, over de zachte bodem van de hemel loopt, badend in het eeuwige, stille licht... Kun je niet een beetje nuchterder over hem praten?
Ach Rhea - toen ik hem daar vorige week in de schemer onder de bomen zag staan, leek hij zeker wel vervuld van een heel eigen soort leed... weet je, hij heeft iets goddelijks... een wonderlijk diep verlangen leek hem in de greep te hebben... hij stond droevig voor zich uit te kijken als iemand die net een groot verlies heeft geleden. Eerst staarde hij lang naar de grond, dan keek hij afwezig door het
| |
| |
schemerende bosje alsof zijn leven hem zonet in het verre blauw was ontsnapt. Hij had de ene hand onder zijn oksel gestopt en leek het koud te hebben, ook al scheen de lentezon... Die... nederigheid, want dat was het, de bescheiden diepte van dat koninklijke gezicht, dat ging recht naar mijn hart. Mooie ster, ook jij zult moeten doven, dacht ik toen, en lang zal dat niet meer duren... o, o, ik heb zo'n vreemd voorgevoel.
Pantheia... hè, liefje, doe toch niet zo raar. Je bent in de war. Hij was toch maar gewoon je huisleraar? Wat heeft hij je allemaal verteld in de stille uren die niemand kon controleren? Wat hebben jullie uitgespookt? Hè, Pantheia, waarom ween je? Wat is er nu? Heb je al wel een keer gewoon gesproken met die man?
Ach - dat je me daaraan moet herinneren! Weet je, er is me iets heel vreemds overkomen. Vorig jaar was ik erg ziek, en plots raakte ik buiten bewustzijn, daarna in coma, of hoe noemen ze dat. Ik droomde en droomde, zwom door tijden en eeuwen die de mijne niet waren, zag hoge torens en vreemde vliegende tuigen, zag grote rampen en schitterende, onbegrijpelijke wegen... het daglicht ging steeds meer schemeren in mijn droom, de wereld wankelde als een zielloos schaduwbeeld rond de zon... het schijnt dat ik een maand in een soort doodsverstijving bleef, schijndood, zelfs mijn hart klopte haast niet meer... mijn vader vertelde me achteraf dat Empedokles bij mijn bed was geroepen, hoewel mijn vader niet veel met hem op heeft, om het zacht uit te drukken. En terwijl iedereen zich snikkend voorbereidde op mijn begrafenis, bleef Empedokles koppig beweren dat ik leefde, dat ik zou opstaan... hij diende me een of ander raar drankje toe, niemand weet goed wat erin zat, hij goot het door de kleine opening tussen mijn lippen, het schijnt dat ik slikte, zelf weet ik er niets meer van, maar na een tijd opende ik de ogen en hij zat daar naar me te staren, met zijn vriendelijke, onwereldse blik... ik voelde een betoverende verzoening die mij weer met mijn strijdend leven versmolt; ik had het gevoel in mijn onbezorgde kinderjaren terug te zijn gekeerd. Half wakend dommelde ik nog enkele dagen, haast zonder ademen - hoe toen, met hernieuwde vreugde, mijn hele wezen zich als op de eerste dag naar de lang gemiste wereld wendde! Ik opende mijn ogen met kinderlijke nieuwsgierigheid en kijk, daar stond hij bij mijn bed, echt, Rhea, als een god, ik zweer het je! Zo helder! Door de vriendelijkheid van zijn blik leefde ik weer helemaal op, als een ochtendwolkje zweefde mijn hart naar het zoete licht daarboven en ik zelf leek daar de weerschijn van...
| |
| |
Maar Pantheia toch... je bent helemaal verkocht! Let toch op wat je doet - deze man is niet van jouw stand, hij is een vrijbuiter, een praatjesmaker, een woordfanaat, een mislukte visionair. Gebruik toch je verstand!
Ja, nee, echt! En dan de klank van zijn stem uit zijn borst! Alsof ik in elke lettergreep muziek hoorde... ik wou toen dat ik urenlang aan zijn voeten kon zitten als een student of een kind, hoog in de hemelse lucht van zijn wezen kijken, tegen hem op lachen, zodat mijn hele wezen zich zou kunnen verliezen in zijn uitspansel...
Maar enfin, Pantheia, hij moest je een keer bezig horen!
Wees gerust, hij heeft geen benul van wat er in me omgaat. Hij heeft niemand nodig en wandelt in zijn eigen eeuwig licht daarboven, het zalige genie... in godenrust wandelt hij tussen zijn bloemen en de lucht houdt voor hem de adem in, de wereld houdt zich stil voor hem, zijn hart krijgt van zichzelf licht denk ik... tot uit de nacht van zijn creatieve roes de vonk van zijn gedachte springt. O, ik zie het zo voor me... Helder dringt dan het beeld van nieuwe plannen in zijn gemoed, terwijl het gistend leven van de mensen en de stille natuur hem verschijnt als in een visioen - op die momenten voelt hij zich in zijn element als een god, zijn vreugde lijkt op hemels gezang. Op zulke dagen begeeft hij zich onvoorzien onder het volk, de enthousiaste menigte bruist om hem heen, en er is niemand die nog de macht bezit om het losbrekend tumult te bedaren. Als een sublieme revolutionair voert hij de mensen aan en toont hen een uitweg uit hun problemen, maar als ze denken dat hij er voor altijd is, als ze maar even beginnen te denken dat ze zich aan hem zullen kunnen blijven laven, dan hup - is hij plotseling weer verdwenen, trekt zich terug waar hij het liefste is, daar, in de diepe stilte tussen de planten en hun geheimen, geheimen die voor hem alomtegenwoordig en helder lijken....
Hoho, Pantheia! Je lijkt wel een waarzegster! Hoe kun je dit zomaar zeggen? Hoe weet je dat allemaal zo zeker?
Ik houd niet op aan hem te denken - en ik wil nog veel meer aan hem denken. En stel dat ik zo veel aan hem zou denken dat ik hem
| |
| |
een ogenblik lang zou aanvoelen, werkelijk begrijpen, wat zou dat dan nog betekenen? Hem zelf, Empedokles zelf te zijn, dat is zoiets als het leven zelf zijn terwijl wij allen daarvan slechts de droom kunnen zijn... Pausanias, je weet wel, zijn beste vriend, heeft me ook al veel over hem zitten vertellen. Hij ziet hem elke dag, en hij is zo trots als een pauw, wat zeg ik? De adelaar van Zeus is niet trotser dan deze jongeling, en dat kan ik me heel goed voorstellen, als je zo dicht bij Empedokles kunt leven...
Ik word een beetje raar van wat je daar allemaal zegt... ik verwijt het je niet dat je zo van slag bent, maar ik voel me wel wee worden... aan de ene kant zou ik ook wel willen voelen wat jij voelt, aan de andere kant ook weer helemaal niet... ik wantrouw die roes een beetje. Zijn jullie hier op dit eiland allemaal zo hooggestemd? Ik geef toe dat wij in Griekenland ook opkijken naar grote mannen, neem nu bijvoorbeeld Sophokles, tegenwoordig de lieveling van de Atheense vrouwen...
(draait haar oogbollen weg)...
hoe deze man het wezen van een maagd begrepen heeft, met welk een puurheid hij dat op het toneel heeft weten te brengen... natuurlijk wil elke vrouw dat hij haar even diep zou... hum... doorgronden en van haar ook zo'n onvergankelijk beeld op het toneel zou zetten, dat begrijp je, iets dat hen onsterfelijk zou maken in de literatuur, zoals hij dat met de schitterende Antigone heeft gedaan... er wordt nogal wat geschwärmt en om aandacht gebeden, dat kun je je makkelijk voorstellen. Aan elke vinger heeft hij een paar vrouwen als hij wil, al blijft hij even raadselachtig afstandelijk als jouw Empedokles. Als hij het theater binnenkomt, lijkt de dag helderder te worden, dat wel, maar onze bewondering behoudt ook iets spontaans en natuurlijks. Jullie Sicilianen daarentegen lijken wel behoefte te hebben aan dit soort smachtende, zelfkwellende adoratie. Zie je daar staan, je zou jezelf zo wegschenken als offer voor die man. Vind je dat niet een beetje te ver gaan Pantheia? Ik kan nog wel begrijpen dat je hem te indrukwekkend vindt om onverschillig te blijven, en dat iets wat je oceanisch voorkomt ook om oceanische liefde vraagt, tot daaraan toe - maar wat schiet hij daarmee op? Je zei me daarnet dat je de indruk had zijn nakende ondergang te zien aankomen... ga je dan mee ten onder, gekke meid?
O, zo veel eer hoef je me niet te bewijzen, voor mij hoef je niet bezorgd te zijn! Denk eerder aan zijn lot. Ik ben hém niet, dat weet ik ook wel, en als hij ten onder gaat, is dat inderdaad nog niet mijn ondergang, want ook de dood van de groten der aarde is groot.
| |
| |
Als de wapenknecht met de held door de vlam van hetzelfde noodlot wil gaan, dan moeten ze beiden daartoe voorbestemd zijn. Wat deze man meemaakt, dat maakt alleen hij mee, geloof me maar. Stel dat ik de goden zou willen tarten en beledigen en me hun woede op de hals zou willen halen zoals hij, in de hoop op die manier zijn lot te delen, ach, het zou lijken op iemand die zich in een woordenstrijd tussen twee minnaars mengt zonder hun taal te spreken... de goden zouden me smalend zeggen: wat beeld jij je wel in, domme meid? Dat je groot genoeg bent om ons te beledigen zoals hij dat kan?
Tja, misschien lijk je toch wel meer op hem dan je zelf denkt. Waarom zou je anders zo in hem opgaan?
Ach mijn liefste vriendin - ik snap het zelf allemaal niet. Waarom heb ik het gevoel dat ik bij hem hoor? Kon je hem maar even zien... soms komt hij rond dit uur naar buiten, als de lucht hem aangenaam lijkt, hij lijkt dan zo eeuwig jong... dan zou je nog een glimp van hem kunnen opvangen voor je weggaat. Ach ja, een vrome wens, meer niet. Ik moet leren ophouden met verlangen, you can't hurry love, no you just have to wait... en toch blijf ik hopen tegen beter weten in, o goede goden - kon ik maar net als de anderen gewoon om mooi weer of regen bidden, maar nee! Altijd weer dat Groot Geheim dat door mijn hersens spookt! Wat we zijn en wat we zoeken, dat zullen we nooit vinden; en wat we vinden, dat zijn we niet - zeg hoe laat is het eigenlijk?
Daar komt je vader, wat doen we, blijven we hier staan of gaan we weg?
Wie, zeg je? Mijn vader? Kom, wegwezen van hier!
|
|