Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 146
(2001)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 771]
| |
Pol Hoste
| |
[pagina 772]
| |
spiegel en voerde een gesprek met iemand die ik niet kon zien. Of poseerde hij voor een fotograaf? De stoffige droogte uit de armere wijken van Brussel waar hij overdag verbleef, maakte hem neerslachtig. Maar in de vooravond, als de innerlijke turbulentie van de stad overging in leegte, verveling en beveiliging, voelde hij zich beter. Dan begaf hij zich naar het theater en kreeg hij opnieuw aandacht voor de vrouwelijke bevalligheid van zijn mannelijke lichaam. Hij wendde zich van de spiegel af en keek uit over de tuin waar ik had plaatsgenomen. Hij sprak tegen de hemel. Of repeteerde hij zijn tekst? Na afloop van de voorstelling bleef men wat rondhangen en iemand vroeg me naar mijn mening. ‘Over het theater?’ ‘Nee, over de voorstelling.’ Er komt een pierement voorbij. Bargoens, volkstaal. De hele zaak van de baan. High Key! ‘Over de voorstelling!’ Om te tonen dat ik alles goed begrepen had, herhaalde ik de woorden. Een juist antwoord bestaat ook uit de juiste woorden. Men weet dan of iemand iets begrepen heeft. Wat men dan weet, is mij niet duidelijk. - Dat hoeft ook niet. Ik keek in de zwarte ogen van een jonge vrouw. Ze wendde zich tot mij, maar scheen tegelijk te spreken met zichzelf of met iemand anders. ‘Wie was het? Die van de lobster? Die van de mossels?’ ‘Zij die overal...’ (Zingt:) ‘Overal, overal, waar de meisjes zijn daar is het bal.’ Hij bedoelt zo'n bal populaire waarbij men zijn schoenen op de straatstenen kapot danst. Natuurlijk gaat men 's anderendaags niet op de fabriek werken. Men ziet hoeveel mogelijkheden er zijn. Vervuld van de onmogelijkheden en van zijn revolutionaire dromen, keert men terug naar huis. - Of wat dacht u? Ik werd eens uitgenodigd voor een gesprek met de artistiek directeur van een theater. Ik nam de trein. Een zonnige dag. Kinderen knabbelden aan het ijzergebinte van de wachtzaal. Een meisje vleide zich in mijn schoot. Haar moeder keek me vertwijfeld aan. Een zoen kon ik haar niet geven. Boven ons kroop een zilveren vliegtuigje over de groene lucht van gewapend glas. Ik kom uit een streek waar men dicht bij de natuur leeft. Mensen noemen er elkaar steenezels, sluwe vossen, vuile beesten, bijtjes, oude bokken, wilde vlagen. Ik wist niet hoe ik het meisje wilde noemen. Waar ik werd geboren hebben alle woorden een figuurlijke betekenis. | |
[pagina 773]
| |
Of daar een verklaring voor bestaat? Wie in Vlaanderen enig onderzoek verricht naar zijn familiestamboom, komt er vrij snel achter dat zijn voorouders ofwel handelaars, ofwel landbouwers zijn geweest. In mijn geval boeren. Vissers? Wat kan men leren op zee? Varen, zeilen, smokkelwaar verhandelen, liederen zingen, alcohol drinken, voor geld spelen, huismiddeltjes tegen geslachtsziekten slikken. Waar ik woonde, versteende de aarde als het winter werd. Mij deren? We hadden wol en graan. We wisten ons verzekerd van mondvoorraad: gedroogd spek, kersen op jenever. Aardappelen voor de varkens. Hooi en bieten voor de koeien. Toen ik jong was, maakte ik nog een winterslaap. Het leven veranderde in adem. Nachtvorst kraakte het huis. Ik dacht aan alles wat ik at of dronk. Maar het enige wat ik deed, was slapen. Ik dacht aan alles wat ik zei of schreef. Maar het enige wat ik deed, was zwijgen. Alleen de figuurlijke betekenissen leken zin te hebben. Het is de enige verklaring die ik heb gevonden. - En de revolutie? Vrolijk floot de trein! Naast mij stond de papierrol met mijn theaterproject. Een kop groter dan het lichaam waarin mijn hart klopte. Dit keer geen afgedankte Rêve d'Orient bewoond door uitheems ongedierte, ongeschikt om door het zwerk te scheuren! Geen rol dit keer om als schrijver de coulissen te worden ingestampt door het technisch personeel van dienst. Nee! Een lift, net zoals die in de lounge van het Best Western Hotel nota bene! Of niet, nota bene! Een schitterende lift: hemel, afgrond, ontmoetingsplaats, eindbestemming, noodlot! Bij de ingang van het theater werd ik opgewacht door Spielbuch, een beroemd acteur van Hongaars-joodse afkomst die in zijn leven ontelbare rollen uit het hoofd had geleerd. ‘Pauhaul!’ zei hij, met een stem alsof hij ook zichzelf uit het hoofd had geleerd. Ik vertelde hem - ‘Hoezeer’, zei ik - ‘het mij verheugde’ dat hij mijn werk wilde spelen. ‘Hem het mij’, herhaalde ik, maar hij had het begrepen. ‘Choed dat jullie chekoumen bent’, zei de directeur nadat hij ons een uurtje had laten wachten. ‘Ik heb alles meegebracht’, zei ik, op de rol wijzend. ‘Hoe find je de nieuwe chebouwen?’ vroeg hij. Zijn kantoor had iets van een dure meubelzaak. ‘Theater heeft vernieuwing nodig’, zei ik. ‘En mijn bureau?’ ‘Ein schönen Biru’, zei Spielbuch. ‘Ik kan mich Ihr früren Biru nog her innern.’ ‘Iets wat je chewoon cheen bureau kon noeme!’ riep de directeur uit. | |
[pagina 774]
| |
Men ziet hoe vlot zo'n tekst loopt. Als een fluitje van een cent. Veel meer is hij ook niet waard. De directeur belde met iemand in Amsterdam. ‘Amsterdam’, zei hij een paar keer. Daarna kwam er koffie. ‘Hij is erg ingenomen met het nieuwe theatergebouw’, zei ik tegen Spielbuch toen we zo'n drie kwartier later een bruin café binnenstapten. Het was winter. De kachel brandde, iedereen was dronken. Bas-fond, men hield zijn winterslaap, zijn winterspraak. ‘Wat vindt hij van mijn werk, denkt u?’ ‘Was willt oe trinken, Pauhaul?’ De ongeopend gebleven rol met mijn theaterproject ging een hoek opzoeken en viel om. Een bedelaar tilde haar voorzichtig op. Hij nam ze in zijn armen, plaatste ze in het midden van het café en ging er naar staan kijken. ‘U mag ze openmaken’, zei ik. ‘Nee, nee’, zei hij. ‘Het is een groot geheim! Maar een pintje sla ik niet af.’ ‘Geef die mens een pintje’, riep ik. En me opnieuw tot Spielbuch wendend: ‘Alleen zijn bureau en de nieuwe gebouwen schijnen hem te interesseren.’ ‘Es ist ein Direktor, Pauhaul.’ Met de laatste trein keerde ik uit Antwerpen terug. Hij stopte in elk station. Maar telkens weer zette hij zich in beweging. Gevouwen stilte. - Wie is hij? - Vraag hem wat hij over een voorstelling denkt en hij begint over theater. Vraag hem wat hij over een boek vindt en hij begint over literatuur. Nodig hem uit voor een gesprek. - En? Op bepaalde momenten in zijn leven wordt men gedwongen om gebruik te maken van eigenschappen die men voordien nooit bij zichzelf had vermoed. Ineens begrijpt men waarom men zichzelf is. Of niet is. - En? Mij komt het goed uit dat ik niet besta. De werking van de soldeerbout, de gebruiksaanwijzing van een boor, ontroeringen van een forens. Wat zijn ontroeringen? Wat is een forens? Wij weten het niet. Wat is een soldeerbout? Wat is een boor? Wij weten het. Als ik mijn moeder vertelde dat ik niet begreep waarom ik niet mezelf was en vaker de indruk had dat ik niet eens bestond, terwijl zij mij toch had gebaard (dat is ze tenminste tot aan haar dood blijven volhouden) antwoordde ze: ‘Dat zijn sprookjes.’ Wat ze bedoelde weet ik niet. Waarschijnlijk idealen die onbereikbaar zijn. Zoals niet bestaan. Zoals theater. |
|