Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 146
(2001)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 527]
| |
Hugo Bousset
| |
Het beslissende boekWinterson noemt Calvino's De onzichtbare steden (1972, vertaling 1981) haar ‘beslissende boek’, de roman die haar leven als schrijfster veranderde (NRC Handelsblad, 6 oktober 2000). Ze las Italo Calvino voor het eerst in 1985, het jaar van zijn dood, en de lec- | |
[pagina 528]
| |
tuur was bevrijdend. In hetzelfde jaar debuteerde ze met Oranges Are Not the Only Fruit, en in Calvino ontdekte ze een schrijver die, net als zij, ‘veraf stond van de traditionele plot, verhaallijn en personages’. Ze vond ‘poëtische dichtheid’, een fragmentarische structuur, de weigering om uitleg te geven, om instant en straight away te schrijven, om antwoorden te geven. Ze kreeg de legitimatie om louter te schrijven en te componeren over plekken in haar verbeelding. Wat Calvino schreef in Als op een winternacht een reiziger zal Winterson als muziek in de oren klinken: ‘Wat zou ik goed schrijven als ik er niet was! [...] Stijl, smaak, persoonlijke filosofie, subjectiviteit, culturele vorming, persoonlijke ervaringen, psychologie, talent, trucjes van het vak: alle elementen die maken dat de dingen die ik schrijf herkenbaar zijn als van mij, zijn voor mij net een kooi die mij in mijn mogelijkheden beperkt. Als ik nu eens een hand was, een afgehakte hand die een pen pakt en schrijft...’ Hij wil in een boek ‘de onleesbare wereld vangen, zonder centrum, zonder ik’. Net als Calvino is Winterson gepassioneerd door Venetië. Een stad van labyrinten, ‘waar je iedere dag op dezelfde plaats kunt beginnen en eindigen zonder ooit dezelfde route te nemen’, een stad die je nooit echt kan leren kennen, die je altijd ontglipt - een metafoor voor fictie, en tevens voor het fictieve gehalte van wat we ‘realiteit’ en ‘identiteit’ noemen. Wintersons The Passion speelt zich af in Venetië, maar ook Calvino's De onzichtbare steden. Calvino laat de middeleeuwse ontdekkingsreiziger Marco Polo verslag doen van zijn reizen aan de machtige Mongoolse heerser Kublai Khan, die er in de dertiende eeuw voor zorgde dat in zijn steeds uitdijende rijk de kunsten tot bloei kwamen. De 55 steden die Marco Polo als reizend diplomaat beschrijft zijn imaginair, en tegelijk lijken ze alle een facet te tonen van het ongenoemde Venetië (‘Elke keer als ik een stad beschrijf zeg ik iets over Venetië’). Vermits Polo in Venetië geboren is, tracht hij via de stad ook zichzelf in kaart te brengen. Tegelijk was Venetië toentertijd de poort naar de Oriënt: wie Venetië beschrijft, zegt iets over het oosten, over China en Mongolië, over Kublai Khan. Maar het enige wat Marco Polo kan doen, is ‘Venetië vertellen’, de stad máken. Ook als je elke trede, elke brug, elke paal, elk balkon, elke steen, elke zuil zou noemen, weet je dat je niets over Venetië hebt gezegd, want de stad bestaat niet uit statische elementen, maar uit dynamische verbanden, herinneringen, verhalen, visioenen. De stad laat haar mysterieuze identiteit niet los; de geheimen maken er deel van uit ‘als de lijnen van een hand, geschreven in de hoeken van de straten, het traliewerk van de vensters, de loop van de trappen, in de bliksemafleiders, de vlaggenstokken, ieder onderdeel op zijn beurt weer getekend door krassen, | |
[pagina 529]
| |
Kijk naar “Untitled Film Still, # 21” (1978) van Cindy Sherman. Kijk naar de “carrousel der fantasieën” bij het pas gearriveerde landelijke meisje in de grootstad. Ze is mooi gekleed zoals een buitenmeisje, het haar gewassen en gekapt, de wenkbrauwen geschminkt en de lippen glanzend van lipstick. Ze is puur, met kraaknette, witte kraag en jeugdig hoedje. Ze dreigt verpletterd te worden onder de dreigende wolkenkrabbers en kijkt vreesachtig naar links boven. Maar tegelijk staat ze in een fictief decor. Met ogen en lippen zuigt ze de stad naar binnen, en ziet zich spelen in een film, die ze in haar dromen al jaren heeft gemaakt. Dat effect bereikt Cindy Sherman (verkleed als een actrice in een oude film) door haar foto “film still” te noemen: fictie van fictie van het fictie-genre film. Een film still wordt gemaakt van een filmscène die vaak niet echt gedraaid wordt en is dus fake. De fake wordt hier verdubbeld doordat Sherman een film still imiteert: ze is uiteraard nooit op een filmset eind jaren vijftig geweest. Ze speelt een rol op een niet-bestaande filmset. Ja, een droom moet het blijven.
| |
[pagina 530]
| |
schavingen, inkervingen, kogelgaten’. Venetië is een op meer dan honderd eilanden gebouwd labyrint, met patio's en impasses, bruggetjes en aanlegsteigers, fonteinen en paleizen, gondels en vaporetti. Het is een stad die nu eens verzinkt in het water, verpletterd onder het eigen gewicht van glorieuze decadentie, dan weer opstijgt van heldere lichtheid: een stad opengewerkt als kant, doorschijnend als muggengaas, ragfijn als bladnerven. De 55 steden waarover Marco Polo vertelt, zijn als enigmatische boeken: ‘De blik doorloopt de straten alsof het geschreven bladzijden zijn’, dwaalt over figuren ‘die elkaar opvolgen als in een muziekpartituur’, om vast te stellen dat ieder mens een stad in zich draagt, en kijkend naar buiten, naar binnen blikt. Steden zijn dan, net als dromen, ‘opgebouwd uit verlangens en angsten, ook al is de draad van hun verhaal geheim’. De vorm van zo'n stad ‘wordt bepaald door het humeur van degene die ernaar kijkt’. Tussen al die wisselende temperamenten, vluchtige blikken en halfopen lippen ontstaan virtuele lijnen die de ene figuur met de andere verbinden. Die figuren ‘stellen zich duizenden dingen van elkaar voor, ontmoetingen die tussen hen konden plaatsvinden, gesprekken, verrassende gebeurtenissen, liefkozingen, beten’. Maar vluchtige dromen moeten het blijven: ze omzetten in de realiteit zou fataal leiden naar leugens, machtsspel, frustraties, verslaving en ondergang. Kublai Khan zegt aan Marco Polo: ‘Jouw steden bestaan niet. Misschien hebben ze wel nooit bestaan.’ Maar Polo vindt dat niet erg: ‘Een reiziger herkent het weinige dat van hem is door het vele te ontdekken dat hij niet gehad heeft en nooit zal hebben.’ Het is juist een goede eigenschap van de beschrijvingen van zijn steden ‘dat je er in gedachten in rond kon lopen, erin verdwalen’. Anders vormen steden en levens een korst, ze gaan verkalken, het stromende bestaan valt stil, het is het einde van je reis. Marco Polo's steden zijn wonderlijke constructies van de geest. De reiziger ziet twee steden, één rechtop boven het water en één omgekeerd weerspiegeld. Of de stad heeft geen substantie, zij bestaat alleen maar uit een boven- en een onderkant, als een blad papier. Een andere stad heeft een kopie onder de grond, voor de doden, of de inwoners geloven in een hemelse kopie, ook voor de doden. Mogelijke afsplitsingen kunnen onder andere zijn: een fecale stad met een steeds groeiende afvalberg en gedraaide torenspitsen, of een embryonale stad die later de echte stad zal verdringen, of een imaginaire stad met alle door elkaar krioelende nog ongeboren inwoners. Er zijn ook steden zonder begin en einde, uitvloeiende rechthoeken zoals Los Angeles of Kyoto-Osaka. Steden zonder centrum, steden met slechts als los zand aan elkaar hangende buitenwijken, steden die overal zijn, vooral in onze verbeelding. | |
[pagina 531]
| |
Door een ongelukkige stad kan een draad lopen die terloops alle levende wezens met elkaar verbindt, en van de helse stad een hemel maakt, voor even. Het komt erop aan ‘te herkennen wie en wat er, te midden van de hel, geen hel is, dat laten voortduren, en er ruimte aan geven’. Het fijne netwerk van verbindingen tussen al wat leeft vormt een structuur zonder centrum, zo iets als een rizoom, een boom waarvan de wortel verdwijnt door zich te vertakken. De onzichtbare steden heeft een dergelijke structuur: de 55 fragmenten worden per vijf geschikt onder elf titels (zoals ‘De steden en de herinnering’, ‘De steden en het verlangen’, ‘De subtiele steden’...) en samengebracht in negen hoofdstukken. Het eerste en het laatste hoofdstuk tellen tien fragmenten, de zeven binnenste hoofdstukken elk vijf, genummerd van vijf tot één. Het komt hierop neer: rond de as van het onzichtbare midden draaien razendsnel teksten, titels en hoofdstukken, die elkaar weerspiegelen. De in het water gegooide steen is naar de bodem verdwenen, alleen de uitdijende cirkels zijn nog nauw zichtbaar, alvorens te verdwijnen, en zich daardoor te bevrijden. | |
Vrijheid voor één nachtAls je Het Powerboek openslaat, zie je snel waarom de lectuur van De onzichtbare steden voor Jeanette Winterson zo beslissend is geweest. De roman is opgebouwd als een raamvertelling. De door Marco Polo vertelde ‘binnenverhalen’ zijn bij Winterson gechatte en gemailde teksten. Dezelfde gefragmenteerde blik op de werkelijkheid, dezelfde virtuele werelden, dezelfde labyrintische tocht door allerlei ruimtes. In Het Powerboek loopt die tocht bovendien door vele tijdsgewrichten. We reizen in 1591 van Turkije naar Leiden, we zijn met Lancelot in de Middeleeuwen of met Dante en Boccaccio in de Vroegrenaissance, we zitten op de Mount Everest in 1924, en dan vergezellen we weer Giovanni da Castro (peetzoon van paus Pius II) in 1460. In het ‘nu’ kunnen we kiezen tussen Londen, Parijs en Capri. Het door Winterson aangegeven thema van de roman wijst op een preoccupatie met de vraag naar de grens tussen fictie en realiteit, een typisch Calvino-onderwerp: ‘De twee centrale personages, Ali en haar geliefde, zijn aan het chatten of mailen. Ze ontmoeten elkaar ook, maar je weet nooit zeker of dat wérkelijk gebeurt. De liefdesverhalen waarin Ali terechtkomt kan ze evengoed zelf verzonnen hebben. Mogelijk is de virtuele wereld in de werkelijke wereld binnengedrongen. Of omgekeerd.’ (De Morgen, 11 oktober 2000). Winterson brengt het zo ontstane labyrint op de wijze van Calvino tot leven. In Londen lopen de personages graag door het ‘keizerslabyrint van straten die zich verdonkeren tot | |
[pagina 532]
| |
stegen, en stegen die doodlopen op muren’, door de City dus. Maar ook de binnenruimtes maken we tot ‘een persoonlijk labyrint’, een metafoor voor wie we zijn, en hoe onvatbaar we voor onszelf zijn. Bij Winterson zijn, net als bij Calvino, de ruimtes leeg, ontberend wat gezocht wordt, en slechts gevuld met zoekers. In de beweging, in de transformatie en metamorfose ligt onze vrijheid. ‘Om ontdekking te vermijden blijf ik op de vlucht’ is de openingszin van Het Powerboek. In de ruimte van het Internet, en ook in de ‘echte’ werkelijkheid wil de schrijfster Ali vele levens leven. Als het donker is, kijkend naar het flikkerende scherm en luisterend naar de zoemende computer, verovert ze zich ‘de vrijheid om één nacht iemand anders te zijn’. ‘In één leven zijn zoveel levens samengepakt. Het ene leven dat we denken te kennen, is slechts het venster dat openstaat op het scherm.’ We klikken en surfen ons door een duister gebied, steeds onderweg: ‘We zien onszelf als besloten en eindig, terwijl we veelvormig en oneindig zijn.’ Die ‘oneindigheid’ heeft bij Winterson veel te maken met het doorbreken van een lineair tijdsconcept: ‘Ik vraag me af of de tijd zich misschien niet verticaal ophoopt, en er misschien geen verleden, heden en toekomst bestaan, maar alleen gelijktijdige lagen werkelijkheid. Wij ervaren onze eigen werkelijkheid op de begane grond. Op een anderGa naar margenoot+ niveau zou de tijd dan elders zijn. Wij zouden elders in de tijd zijn.’ Het bestaan wordt dan een soort touwtrekken tussen wat je erft en wat je bedenkt. ‘Eén leven is niet genoeg.’ We zijn wezens ‘die druipen van werelden’. We moeten alleen maar kiezen. Die vrijheid om de gevangenis van je ‘gegeven’ identiteit te verlaten, verover je volgens Winterson door de liefde. ‘Voorbij de tijd, voorbij de dood, heerst de liefde.’ Het klinkt allemaal wat esoterisch, maar de moments of being komen bij Winterson heel lichamelijk tot stand: door orgastische ervaringen met de geliefde penis. De eerste tulp die vanuit Turkije naar Holland werd geïmporteerd kreeg namen als ‘Sleutel tot Genot’ en ‘Liefdesdroom’. De schrijfster stopt de tulpenbollen onder haar broek, ‘op dezelfde plaats als een onbetaalbaar stel ballen’. Dan ontbreekt nog een middenstuk: ze vindt een tulp met ‘welgevormde dikke steel, waarop een flinke rode kop’. Als ze een inkeping maakt met haar mes, stroomt het sap over haar vingers. De gebalsemde tulp, ongeveer twintig centimeter lang, stevig en lekker zwaar, wordt aan haar lichaam bevestigd, boven de bollen. Ali heeft nu seks met vrouwen, iets dat ze ‘spiegelgeografie’ noemt: ‘Jij bent een spiegelwereld. Jij bent de verborgen plaats die zich voor mij opent aan de andere kant van het glas’. Parend met zichzelf vloeit ze open in de Ander, parend met de Ander vloeit ze open uit zichzelf. Sterven van liefde. De penis als engel des doods. De vleugels van het genot. En ‘zo'n lichtheid in mij’. Bevlogen lichtheid. | |
[pagina 533]
| |
Een van de tekeningen uit het kleurboek ‘Hit me with your color stick’ (2000) van Valérie Mannaerts toont een ‘flying penis, happy penis, dying penis’. Wat is er te zien? Ja, gewoon een gevleugelde penis, want neuken doet vliegen. Een gelukkige penis ook, want in erectie. Maar ook een stervende penis? ‘La petite mort’ natuurlijk, een orgasme wordt ‘de kleine dood’ genoemd, het opheffen van tijd en ruimte, een eeuwige seconde lang. Maar ik zie ook wat anders: een geknielde, zich met beide handen masturberende vrouw, die een imaginaire penis voelt, en hem voelend, vervolgens wordt. Vleugels inbegrepen.
| |
[pagina 534]
| |
Die bevlogenheid halen Wintersons personages niet alleen uit erotische ervaringen. Neem nu Mallory, die in 1924 een derde poging waagt om de Everest te bedwingen. Naargelang hij in ijlere luchten komt, lijkt hij zelf een deel van de berg te worden. De berg is voortdurend in beweging, en Mallory beweegt mee. Hij neemt met het ritme van zijn lichaam de onnaspeurbare golving van deGa naar margenoot+ berg over. Hij zingt de berg toe, en de berg zingt terug. Elke noot brengt hem hoger ‘op het octaaf van de berg’. Mallory raakt buiten de tijd, en de berg wordt ‘één grote levende vibratie’. Hij heeft ‘kristallijnen muziek’ in zijn hoofd, zoals Tibetaanse monniken spelen. Mallory valt (omhoog). De liefde van Mallory voor de berg, de eenwording ermee door te sterven, de participatie aan de liefde die het heelal doet bewegen: het is volgens Winterson de grootste liefde die bestaat. ‘Alleen het lichaam leeft en sterft’ en ‘de geest van God in de aardse dingen’, ik weet het: het klinkt behoorlijk New Age. Maar nog eens: hoe doorleefd, haast anekdotisch wordt die epifanie opgeroepen. Mijn rationalisme en scepticisme maken geen kans. Het zijn momenten die ik gewoon herken: de euforie bij het oplopen van de trappen in de piramide van het Louvre, richting myriaden glas, schitterende koepel, open spattende zon, weg uit je eigen diepte. Een andere keer: ‘Deux coupes de champagne’ in een café op een van de Parijse ‘grands boulevards’, het opgelaten gevoel als een kind op de kermis, de lichte gedachte even verlost te zijn van jezelf. Je kan ook geraakt worden door de ‘zuiverheid, het directe genot’ van het eten. Je een weg eten naar het binnenste blote van een artisjok, met al die genotvolle haartjes erop. ‘Alles wat ik had gezocht, had vanaf het begin onder mijn voeten gelegen.’ Ga naar margenoot+ Ali, de schrijfster, heeft het in haar internetverhalen niet zozeer over banale geneugten en haastige seks. Voor minder dan ‘echte liefde, de grote passie’, die ‘als een ijsschots een gat in je leven slaat’ doet ze het niet. Liefde is onmetelijk, niet betamelijk, niet rein, niet te temmen. Ze wil schrijven over het incorrecte onderwerp ‘liefde’, die zich slechts van tijd tot tijd in menselijke vorm openbaart en ‘de dood waard’ is. Openstaan voor liefde: Jeanette Winterson is een ademend lichaam, waarvan alle poriën geopend zijn van verlangen. In haar roman zitten heel wat poëticale uitspraken over dat verlangen naar lezers, zoals: ‘Ik hou van open constructies.’ In die constructies maakt ze de lijnen, de dwarsverbanden tussen al wat leeft, zichtbaar. De uitzaaiing van verhalen via het Internet en de interactie met de lezer counteren het steeds dreigende gevaar van automatisch schrijven, van een ‘jezelf naar een einde toeschrijven’. Winterson wil omgekeerd alle voorgekauwde verhalen afbreken, lucht geven aan wat reeds zo vaak werd verteld, haar geest erop uitsturen | |
[pagina 535]
| |
in ruimte en tijd, en vele mogelijke werelden oproepen. Een roman moet een beetje zijn zoals de kosmos: ‘In de kwantumrealiteit zijn er miljoenen mogelijke, niet-verwerkelijkte, potentiële werelden.’ En die veelheid wil ze oproepen. Schrijven is pogen om een einde te vermijden, en in de ruimte van cyberspace te ontdekken dat ‘de scheiding tussen echt en verzonnen net zo dun is als een wand in een goedkope hotelkamer’. De computer een bedreiging voor de roman? Veeleer een nieuw begin van een ter ziele gaand genre. De wonderbaarlijke vermenigvuldiging van verhalen, waaraan de lezer zijn verhalen toevoegt, tot in het oneindige. Door de duur gaan de verhalen zichzelf vertellen, met links allerhande naar de ‘auteurs’. Winterson schrijft wat Calvino in deze tijd had kunnen bedenken: ‘Ik leef in één wereld - die materieel, van een schijnbare vastheid is - en het gewicht dáárvan is meer dan genoeg. De andere werelden die ik kan bereiken, moeten hun lichtheid en lichtsnelheid behouden.’ Yes! Ik applaudisseer geluidloos, vooral nu grote dozen met pas verschenen of alreeds bekroonde romans van gezwollen ego's voor mijn deur worden neergekwakt. |
|