Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 145
(2000)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 658]
| |
Hans Groenewegen
| |
[pagina 659]
| |
het zeker, maar meer kan ik er niet over zeggen.’ Waarom hij dan toch nog twee kolommen van het weekblad vult, legt hij niet uit. In HP/De Tijd laat Max Pam weten de roman een grote mislukking te vinden. Al die ‘ongestructureerde filosofie’ duidt er volgens hem op dat Wijnberg ‘zich volledig heeft vertild. Hij had een mooi thema, hij had interessante hoofdpersonen, hij had een spannend verhaal, maar wat er uitkwam was een sof.’ Wat hem ergert, en waar anderen zich over verbazen, is dat De joden zich niet aan zijn genreaanduiding houdt. Een roman geschreven als een toneelstuk is ‘leuk voor een regisseur om te lezen, maar wel wat veel gevraagd voor de gewone lezer.’ Collega ‘gewone’ lezers Arjan Peters (De Volkskrant), Daniëlle Serdijn (Het Parool) en T. van Deel (Trouw) zijn door Wijnberg eveneens in grote verlegenheid gebracht. Nadenken helpt niet, naslaan in hun geheugen of in andere literatuur doen ze niet. Zelfs het poëtische werk van Wijnberg, dat zowel in toon als in thematiek nauw verwant is aan De joden, betrekken ze er niet bij. Ze verwijten Wijnberg hun eigen onbegrip. ‘Waarom laat hij ons zo aan ons lot over?’, verzucht Peters. Serdijn verlangt na honderd romanpagina's ‘naar de verlossende opheldering. Helaas, die blijft achterwege.’ Van Deel lijkt moderaten Hij vindt De joden op onderdelen ‘literair bevredigend’. Zijn eindoordeel blijkt toch vernietigend. ‘Wat de inzet van deze roman is bleef voor mij verborgen, zoals ook de keuze van de personages, de omstandigheden waarin ze verkeren en de dingen die ze zeggen, geen beeld opleverden van waar het allemaal om draait. Een merkwaardig, niet geslaagd boek.’ Met die slotzinnen formuleert hij kernachtig de reden waarom alle genoemde recensenten Wijnbergs roman als mislukt beschouwen. Hij gaat hun begrip te buiten. Dat moet natuurlijk aan de auteur liggen. Ook Annemiek Neefjes in Vrij Nederland getuigt van de verwarring waarin De joden haar gebracht heeft. Zij reageert alleen wat minder angstig souverein. Ze heeft genoten, is getroffen en brengt wat ze leest in verband met wat ze weet: ‘(...) de grootste verwarring ontstaat wanneer je merkt dat je je eigen kennis van de geschiedenis niet kunt wegcijferen (...) Hij (Wijnberg) geeft je als lezer twee met elkaar botsende tegenstrijdige werelden: die waarover hij schrijft, en die welke door de woorden, de namen, de lokaties onherroepelijk wordt opgeroepen door de kennis van de lezer. Hitler. Stalin. Birobidjan. Kamp.’ Zij concludeert dat de roman geen uitleg biedt: ‘Daar moet je als lezer zelf maar mee komen.’ Aan de slag dus.
De joden bestaat uit drie delen. Deel één speelt zich af in Moskou, in en om het Kremlin. Deel twee is gesitueerd in het regerings- | |
[pagina 660]
| |
centrum in Berlijn. In deel drie bevinden de hoofdpersonen zich in een vlakte, ergens tussen Berlijn en Jeruzalem. Ze staan bij een ‘toegangspoort’. Tot welke ruimte de poort toegang geeft? De tekst van de roman zegt het niet met woorden, maar de wereldliteratuur waaraan Wijnberg refereert en de historische context die hij koos, schuiven de twee, elkaar hopelijk uitsluitende mogelijkheden paradijs en concentratiekamp in elkaar. De joden eindigt voor de muren van het brandende Jeruzalem. Wijnberg geeft als tijdsaanduiding voor de handeling ‘ergens tussen 1940 en 1950’. Maar als Walter Benjamin een rol speelt in een roman, en in deze speelt hij een zeer prominente rol, mag de lezer erop bedacht zijn dat in deze constellatie meer geschiedenis oplicht. Het brandende Jeruzalem doet denken aan de verwoesting van de heilige stad door de Romeinen in het jaar zeventig na het begin van onze jaartelling. Vanaf dat moment werd de schriftelijke leer - de wet (thora) en de neergeschreven mondelinge leer van wetten, wetsdiscussies en verhalen over het leven met de wet (talmoed) - wat David Ben Goerion wie weet wie citerend ooit noemde ‘een soort draagbaar vaderland’. Dat beeld van het brandende Jeruzalem motiveert daarmee de wetsdiscussies die in De joden plaatsvinden, en de talloze wetuitleggende en wetongedaanmakende verhalen die erin verteld worden. Met de ongebreidelde fantasie die Wijnberg wordt toegeschreven valt het wel mee. Veel van de verhalen zijn hervertellingen, bewerkingen, spiegelingen van bekende verhalen. Op soortgelijke wijze bewerkte hij de biografie van zijn hoofdpersonen. Zo keerde hij bijvoorbeeld het binnenste van het denken van Walter Benjamin naar buiten. In zijn eerste these Über den Begriff der Geschichte gebruikt Benjamin het beeld van een schaakautomaat om te beschrijven hoe hij de verhouding tussen filosofie en theologie ziet. Een onoverwinnelijke marionet wordt in het verborgene, voor tegenstander en publiek onzichtbaar, bediend door een gebochelde dwerg, een schaakmeester. De pop van de filosofie, aldus Benjamin, kan het tegen iedereen opnemen als hij de dwerg van theologie in dienst neemt, die ‘sich ohnehin nicht darf blieken lassen’. Wijnberg verleent Benjamin in De joden de statuur van een over de wet filosoferende rabbijn. Met zijn plaats- en tijdsaanduiding, gecombineerd met de keuze van personages als Stalin, Hitler, Beria, Heidegger, Benjamin brengt Nachoem Wijnberg de bij iedere lezer bekende geschiedenis in het spel. Op die basis kan hij een eigen verhaal vertellen dat in zijn contrasten en parallellen betekenis krijgt. Hij kan de personen iets aandoen, hij kan ze dingen laten doen die niet alleen een zeker genoegen scheppen, maar die ook het bekende verhaal van hen onder een andere belichting stelt. Stalin aan het einde van de roman laten doodbloeden na zijn besnijdenis is een sterk beeld. Het | |
[pagina 661]
| |
is zowel een fantastische daad van gerechtigheid, als een ineenschuiven van Stalins antisemitische campagnes, waaronder de laatste tegen het ‘complot van de joodse artsen’, het grote aandeel van joden in de revolutie en zijn zuiveringen van de partij waarmee hij zich zowel van oppositie als utopisch potentieel ontdeed.
Tegen de achtergrond van de ons bekende geschiedenis vertelt Wijnberg zijn eigen andere geschiedenis. Het is Stalin niet ontgaan dat Hitler eind 1934 de macht heeft overgedragen aan Martin Heidegger. Als vice-kanselier benoemde Heidegger Walter Benjamin. Bekend is dat Benjamin zich laat adviseren door Adorno, Horkheimer, Marcuse en een aantal andere joden. Stalin wil weten of er sprake is van een joods complot. De scène waarin Wijnberg dit heeft uitgeschreven is een meesterstuk. Stalin, Beria en een (joodse) onderzoekscommissie zijn bijeen. Stalin spreekt slechts in zinnen van één woord, meestal is dat ‘jood’ of ‘joden’ of ‘Stalin’. Beria is zijn exegeet. Dwingende onzekerheid, ritualiteit, religiositeit en terreur zijn onuitgesproken voelbaar. Ze blijven meespelen in de gesprekken die elders in de roman over de goddelijke wet worden gevoerd. Zo blijft het steeds een dringende vraag aan welke kant van de wet een gesprek gevoerd wordt, aan de kant van de vrijheid of aan de kant van de dwang. Besloten wordt twee spionnen uit te zenden. Zij zijn de exstudenten van de theaterschool van Moskou: Salomon Maimon en Natalia Gontsjarova. Theater is in de Sovjet-Unie inmiddels verboden, met het oog op de ‘toekomstige wereld’. De jood Maimon werkt sedertdien als schoonmaker (zoals bekend een dissidentenberoep) en poppenspeler. Hij is jood. Voor Gontsjarova stond de niet-joodse vrouw van de Oer-Russische schrijver Poesjkin model. Het Moskouse deel van de roman staat in het teken van de voorbereiding van de uitzending van het spionnenpaar. Gontsjarova is door de rabbijn van Birobidjan, Stalins eigen joodse staat, al tot joodse opgeleid. Afgewisseld met gesprekken over hun theater-ervaringen, leert zij de seculiere Maimon de eerste beginselen van het joodse bestaan. Daar begint zijn rol als leerling. De hele roman is hij de vragende, degene die leert wat jood-zijn voor de wet inhoudt. In Moskou bevraagt hij Gontsjarova en de rabbijn die hen op hun huwelijk voorbereidt dat aan het eind van deel één wordt voltrokken. In deel twee en drie bevraagt hij Benjamin over wet en levensregels. De geseculariseerde wil opnieuw jood worden.
De eerste scène in Berlijn is er een tussen Heidegger en zijn moeder. Zij blijkt de enige te zijn met wie hij nog spreekt. Niet lang na de machtsovername is hij opgehouden met spreken. De witz die Wijnberg hier met de geschiedenis uithaalt is vergelijkbaar met de | |
[pagina 662]
| |
genoemde besnijdenis van Stalin. De historische Heidegger zag wel iets in de nationaal-socialistische omwenteling. In 1933 verklaarde hij: ‘Diese Revolution bringt die völlige Umwälzung unseres deutschen Daseins.’ Hij zag kortstondig een staatsrol voor zijn filosofie weggelegd, werd rector en werkte mee aan de maatregelen tegen joodse collega's. Net als de dichter Gottfried Benn die in soortgelijke dromen teleurgesteld werd, trok hij zich na het mislukken van zijn ambitie in zichzelf terug. Hij heeft nimmer in ethische of filosofische zin over deze keuze gereflecteerd. Waarover hij had moeten spreken, heeft hij gezwegen. In de roman voegt Wijnberg naast dit betekenisvolle zwijgen nog een element toe. Hij laat Heidegger voorlezen uit ‘een herinneringsboek’. Daarin zijn de namen van gestorvenen, gewone mensen uit zijn woonomgeving opgenomen, met het jaartal van hun dood en de doodsoorzaak. Heideggers abstracte ‘Sein zum Tode’ krijgt zo een concrete, ironische onderschildering. Dit voordragen van een dodenlijst accentueert het navrante van Heideggers zwijgen tijdens en na de nazi-heerschappij, omdat de lijst ook doden verzwijgt. Slachtoffers van de vernietigingspolitiek zijn er niet in opgenomen. Voor Gontsjarova en Maimon Walter Benjamin ontmoeten, laat Wijnberg hen hun gesprekken over het theater voortzetten, in het bijzonder over de werkwijze van de bekende regisseur Meyerhold. Zoals niets in De joden toevallig is, wordt ook dit gespreksonderwerp door de historische en literaire context gemotiveerd. Toen Walter Benjamin eind 1926, begin 1927 zijn beminde Asja Lacis in Moskou bezocht, ging hij vaak naar het theater. De enige regisseur die hem beviel en waar hij met ontzag over sprak was Meyerhold. Hun band met hem is voor onze beide spionnen dus een goede introductie bij vice-kanselier Walter Benjamin. Twee keer vertelt Walter Benjamin hen hoe de overdracht van de macht van Hitler naar Heidegger in zijn werk ging. Elk verhaal werpt een ander licht op de gebeurtenis. Wijnberg geeft het verhaal daarmee de status van een midrasj. Een onderdeel van de wet kan in de loop van de geschiedenis van de uitleg gestalte krijgen in een opnieuw verteld verhaal dat nog verborgen aspecten naar voren haalt. Wijnberg vertelt in De joden vele van dergelijke verhalen. Puttend uit talmoed en kabbalistische geschriften, de verhalen bewerkend, laat hij Benjamin verschillende malen het verhaal van schepping en zondeval aan Salomon Maimon vertellen. Het tweede verhaal van de machtsoverdracht vindt plaats in de bijzonder intrigerende en complexe slotscène van deel twee. De hele roman is geschreven als een mix van een toneelstuk en een voortgaande talmoedische discussie over betekenis en reikwijdte van de wet voor individuele gevallen. Daarbinnen past Wijnberg verschillende malen de techniek toe van het toneelstuk binnen het toneelstuk. | |
[pagina 663]
| |
Genoemde slotscène is een toneelstuk als een tv-show met publiek, binnen het toneelstuk van het grotere geheel. De toon ervan verraadt een humoristisch, ironisch commentaar van Wijnberg op het bekende essay van Walter Benjamin Das Kunstwerk im Zeitalter seiner technischen Reproduzierbarkeit. Benjamin ontwikkelde daarin een rijkelijk optimistische opvatting over de positieve effecten van de ontwikkeling van de moderne media op het kunstbegrip en de werkelijkheidservaring van de massa's. De elementaire emoties ‘woede, schaamte, liefde, angst, rouw, wraakzucht, en nog vijf of zes’ - in de roman de ‘oude godinnen’ van het theater genoemd - worden door de Benjamin in de roman tot een totaal geperverteerde ‘wat gaat er door u heen’-show getransformeerd. De slotscène is ook complex omdat het toneelstuk in het toneelstuk zich splitst in twee afzonderlijke toneelstukken die beide het karakter krijgen van reality-tv. Terwijl Benjamin Maimon het verhaal over de machtsoverdracht vertelt, treden Martin Heidegger en Natalia Gontsjarova met elkaar in het huwelijk. Poesjkin duelleerde zich uit heftige jaloezie om de historische Gontsjarova nog de dood in. Maimon neemt de terugkeer van de ‘nieuwe jood’ Gontsjarova naar de gojse gelederen niet eens waar. Hij luistert naar het tweede verhaal over de machtsoverdracht. Benjamin vertelt hoe Hitler in de aanloop naar de kroning van Heidegger tot rijkskanselier uitgebreid informeert naar de dood van Mozes. Mozes had zijn volk uit de slavernij geleid naar het beloofde land. Zelf mocht hij echter wegens een ongehoorzaamheid aan God het beloofde land niet in. Na een blik op dat land, vanuit de verte, moest hij sterven. Zijn graf is nooit gevonden. Hitler wil weten waar het graf van Mozes is. Dan wordt hem verteld: ‘Niemand weet waar zijn graf is, ook Mozes zelf niet. Niemand heeft Mozes de plaats van zijn graf laten zien. Als de geschiedenis afgelopen is, worden de doden in hun graven wakker en graven zich ondergronds een weg naar Jeruzalem. Mozes wordt ook wakker en begint te graven maar hij weet niet waar zijn graf is. Mozes komt als laatste in Jeruzalem aan. De andere doden hebben genoeg tijd om een feestelijke ontvangst voor te bereiden. Hitler pakt de pet en zet hem op het hoofd van Martin.’ Deze identificatie van Hitler met Mozes heeft in De joden een parallel met de indicatie dat Stalin door de personages als messiaanse figuur wordt gezien. Hij wordt ‘een verborgen koning’ genoemd. Zelf identificeert hij zich met God. Het derde deel laat dat in een ironische omkering zien als wordt verhaald dat Stalin in de aanloop naar zijn besnijdenis een beeldverbod uitvaardigt, vergelijkbaar met het beeldverbod dat God formuleerde in de tien woorden die hij Mozes op de Sinaï gaf voor het volk. Alle afbeeldingen van hem moeten worden verwijderd. Dit associëren met de | |
[pagina 664]
| |
twee namen die staan voor de twee moorddadige antisemitismen van de twintigste eeuw, met de gever van de voor joden bepalende wet en de ontvanger ervan, doet alle discussies over de wet in deze roman op scherp staan. En de verhouding van die wet - of zij leven schept of ten dode is - en de geschiedenis - dat theater ingeklemd tussen de breuk met het paradijs en de doorbraak naar de komende wereld - is de inzet van De joden.
Het derde deel in de vlakte tussen Berlijn en Jeruzalem laat Walter Benjamin en Salomon Maimon als enige hoofdpersonen over. Beiden zijn hun gojse dubbel kwijt, Benjamin Heidegger en Maimon Gontsjarova. De eerste brengt de tweede de leer bij middels tal van variaties van scheppingsverhalen over de wet, de verhouding van de wet tot god, de verhouding van de wet tot de engelen, de verhouding van de eerste mens tot de wet. Zij praten over de opheffing van de wet in ‘de toekomstige wereld’. Zij praten over de kampen in de vlakte, die zij, met een paradijsmetafoor en een dubbelzinnige term omschrijven ‘als een tuin en als de hemelse vergadering’. Zij ontmoeten nog ‘oude joden’, die voor hen toneel spelen. Tot slot stuurt Benjamin Maimon uit naar Jeruzalem. Maimon komt kort daarop terug uit het brandende Jeruzalem, als moest het canoniseren van de wet en het schrijven van de talmoed opnieuw beginnen. Wijnberg werkt met duo's die bepaalde contrasten zichtbaar maken en de behandeling van bepaalde aspecten motiveren. Dat gebeurt zowel binnen de duo's, als tussen duo's onderling. Het duo Stalin-Beria (grim)lachspiegelt eerst het duo Heidegger-Benjamin en later het duo Benjamin-Maimon. Maimon-Gontsjarova spiegelt Gontsjarova-Heidegger, en het duo Heidegger-Benjamin spiegelt Benjamin-Maimon. Alle thema's en discussiemotieven zijn niet alleen door de bijzonder hechte en coherente opbouw van de roman gemotiveerd - de roman bevat door de poëtische organisatieprincipes wel degelijk alle elementen waarmee een niet-luie lezer hem voor zichzelf kan ophelderen. Ook de biografieën van de historische personen motiveren ze. Dat wordt zichtbaar als men oog krijgt voor de inversiemechanismen die Wijnberg hanteert - ook wat men weet of kan opzoeken verheldert de roman. Voor (de historische) Walter Benjamin was Martin Heidegger een tegenpool. Toen in 1937 een communistische cultuurfunctionaris in de bespreking van een essay van Benjamin over Goethe de veroordeling uitsprak dat dit een onderneming was ‘der Heidegger alle Ehre machen würde’ toonde Benjamin zich in een brief hoogst onaangenaam getroffen. Zijn weerzin ging terug op zijn lectuur van een artikel van Heidegger uit 1916 over het probleem van de historische tijd, een van zijn eigen centrale thema's. In een | |
[pagina 665]
| |
brief aan zijn vriend Gershom Scholem schrijft hij dat het artikel van Heidegger, zijns ondanks, heel precies zichtbaar maakt hoe het probleem niet moet worden aangepakt. Aan zijn onvoltooide Passagen - Werk had hij een geschiedfilosofische inleiding vooraf willen laten gaan, waarin Heideggers denken als contrastbeeld had zullen dienen. Waarom de antipoden Heidegger en Benjamin door Wijnberg bijeengebracht zijn, overzie ik niet helemaal. Voor één transformatie in Benjamins beeldwereld lijkt dat me in ieder geval verantwoordelijk. Bekend is Benjamins negende these Über den Begriff der Geschichte, waarin hij, gevoed door een jarenlange meditatie op een aquarel van Paul Klee, de engel van de geschiedenis beschrijft. Die engel wordt door een verwoestende storm van het paradijs weggeblazen, de toekomst in. Wat wij vooruitgang noemen is die vernietigende storm. De engel, als een messiaans teken, zou terug willen, om het gebrokene te helen. In alle verhalen over wet, paradijs en verdrijving uit het paradijs die Wijnberg Benjamin aan Maimon laat vertellen, speelt een engel een belangrijke rol. Deze engel, die in de studie van de wet een voorsprong van vijf dagen heeft op de eerste mens, is niet Benjamins engel van de geschiedenis. Het is de engel van de dood, die eerder aan Heidegger doet denken. Over de engel van de dood en de mens gaan de verhalen tegen de achtergrond van de toegangspoort in de vlakte en van de kampen in de vlakte, zonder dat de historische vernietigingskampen genoemd worden.
Het belangrijkste duo van De joden wordt gevormd door Salomon Maimon en Walter Benjamin. De eerste is in bijna alle scènes present. De tweede is de meeste tekst in de mond gelegd. Zij blijven in deel drie met zijn tweeën over. Historisch gesproken omspannen zij het tijdperk van de mislukte emancipatie van de joden in Europa in ruimere zin, en die in Duitsland in engere zin. Walter Benjamin werd aan het eind van de negentiende eeuw geboren in een grootburgerlijk gezin. Zijn eerste intellectuele vorming kreeg hij in de Duitse jeugdbeweging. Zijn filosofische vertrekpunt was de filosofie van Kant en de neo-Kantianen. Hij had een grote interesse voor het joodse denken. In verband met alle gesprekken over de wet en het huwelijk in De joden is het aardig wat zijn vriend Gershom Scholem vertelt over Benjamins eerste kennismaking met de talmoed. Scholem is afkomstig uit soortgelijke maatschappelijke omstandigheden en behoort tot wat hij zelf zegt de eerste generatie judaïsten die het jodendom bestudeerden zonder rabbijn te willen worden. Hij vertelde Benjamin voor het eerst over zijn studie van de talmoed aan de hand van de verhandelingen over de huwelijkswetgeving. Benjamin hield zich buiten het zionisme op. De messiaanse structuur van zijn denken | |
[pagina 666]
| |
zocht hij eerder met het historische materialisme te verbinden. Hij zag zijn plaats als filosoof en criticus in de Duitse cultuur. Diezelfde cultuur drong hem vanwege denken en afkomst naar de marge, maakte van hem een zwerver. Op de vlucht voor de nazi's pleegde Benjamin in september 1940 zelfmoord in Port Bou aan de gesloten grens tussen Frankrijk en Spanje. Salomon Maimon werd halverwege de achttiende eeuw als Salomon ben Jozua geboren in de besloten joodse gemeenschap in Litouwen. Het briljante jongetje was voorbestemd om rabbijn te worden. Zijn intellect en nieuwsgierigheid dreven hem tot buiten de grenzen van zijn gemeenschap. Hij bestudeerde op eigen kracht de werken van de als ketters beschouwde Middeleeuwse joodse filosoof Maimonides. Met een eigen commentaar op diens werk en met een aan zijn voorbeeld aangepaste naam verliet hij als knaap vrouw, kind en vaderland om zijn filosofische heil te zoeken in Berlijn, het ‘Jeruzalem van de Verlichting’. Onder andere vanwege de strikte bevolkingspolitiek ten aanzien van joden was dat geen eenvoudige zaak. In Berlijn mochten slechts honderd twintig rijke joodse families wonen. Die werden gedwongen zelf een restrictieve asielpolitiek te voeren. Maimon kwam na verschillende pogingen Berlijn nog wel binnen, maar zijn talent voor aanpassing was uiteindelijk niet groot genoeg. Hij werd een zwerver. Dat verhinderde hem overigens niet filosofische studies te schrijven, waaronder een commentaar op Kants Kritik der reinen Vernunft. Hierover schreef de filosoof zelf ‘dat niemand van mijn tegenstanders mij en mijn essentiële vraagstuk zo goed begrepen heeft als de heer Maimon’. Nog een omstandigheid die Wijnberg bij deze figurenconstellatie goed van pas moet zijn gekomen, staat in Maimons Mijn levensverhaal uitvoerig beschreven. Zijn vrouw reist hem achterna omdat zij van hem wil scheiden. Hoewel Maimon zich in denken en doen ver van de gemeenschap heeft verwijderd waaruit hij afkomstig is, accepteert hij zijn scheiding pas als de bevoegde instantie handelt in overeenstemming met de bepalingen van het joodse recht in deze. Maimon als beginpunt van de joodse emancipatie in Duitsland, Benjamin als eindpunt - Wijnberg keert in zijn roman hun verhouding om. De geleerde talmoedist krijgt talmoedonderricht van de commentator van het moderne Duitse denken en de moderne Duitse cultuur. Wijnberg laat Benjamin als leerstuk aan Maimon zelfs diens tot kern teruggebrachte, geanonimiseerde levensverhaal vertellen. Zo maakt hij hem tot ‘nieuwe oude’ jood. Het brandende Jeruzalem in zeventig was het nulpunt van ‘de oude joden’ van waaruit formulering en studie van de wet van levensbelang werden. ‘Hitler’ en ‘Stalin’ samen, zou je kunnen zien als het vuur dat het ‘Jeruzalem van de Verlichting’ verwoestte. | |
[pagina 667]
| |
Naar het nulpunt van dat vuur keert Wijnberg in zijn roman terug om de wet aan een vuurproef te onderwerpen. De verhoudingen tussen wet en individu, tussen vrijheid en identiteit is zijn vraag: ‘De grens van de wet is niet de grens tussen een land en een ander land. Iemand die met volle inspanning van al zijn kracht de grens van de wet aftast weet niet zeker meer aan welke kant van de grens hij zich bevindt; is dat niet genoeg vrijheid? Een grens is een breuklijn, een barst die plaats voor zichzelf zoekt. Een grens is niet de plaats van beslissing maar beslissing is de plaats van de grens.’
Benjamin promoveerde op een proefschrift met de dubbelzinnige titel Ursprung des deutschen Trauerspiels. Het theater als geschiedenis, de geschiedenis als theater is in De joden het dubbelzinnige uitgangspunt. Theater is in de roman verboden (onder Stalin), of staat op het punt afgeschaft te worden (zegt Benjamin). Wijnbergs keuze voor een roman in de vorm van een theatertekst kan in dat licht worden begrepen. De geschiedenis van dit verhaal is nog niet afgelopen. De vertelling beweegt in contraire gang tegen het vertelde in en ontkent zo de vertelling. Misschien om het in de geschiedenis gebrokene te helen. Sommige passages in de roman, zoals die over Meyerholds praktijk en theorie van het poppenspel, roepen associaties op met Kleists verhaal Über das Marionettentheater. De slotregels daarvan grijpen terug op de regels in het motto bij dit artikel. ‘Mithin, sagte ich ein wenig zerstreut, müßten wir wieder von dem Baum der Erkenntnis essen, um in den Stand der Unschuld zurückzufallen? Allerdings, antwortete er; das ist das letzte Kapitel von der Geschichte der Welt.’ Met De joden doet Nachoem M. Wijnberg een greep naar de vruchten van die boom. Oorsprong is zijn doel. Literaire oorspronkelijkheid zijn weg. |
|