2
In Unterwegs zur Sprache stelt Heidegger dat de methode een daad van geweld is, bij uitstek gehanteerd door het berekende denken van de wetenschap. Hij heeft het dan over die beoefenaars die in de wetenschap niet alleen al de methode inbouwen, maar ook de verschijningsvorm van het object dat ze willen onderzoeken.
(Niets interessanter nochtans voor poëzie dan wetenschap, als ze haar competentie tenminste afstemt op het te onderzoeken object en niet omgekeerd. En filosofie - en Kuifje -, al was het maar voor de besmetting van het gedicht.)
Poëzie schrijven is, net zoals het interpreteren ervan, uiteraard geen somnambule daad en al helemaal geen afwijzing van het rationele, maar toch: ‘unsichere Weisung, unscheinbares Hinzeigen’, in plaats van het volgen van richtingaanwijzers.
Je iets concreet herinneren in een gedicht, je iets werkelijk voorstellen, het object op voorhand vastleggen: geen denken aan.