Waar ze komt daar is ze is een van de weinige Nederlandse dichtbundels waarin consequent geprobeerd wordt vorm te geven aan de ervaring van het leven in een grote stad. Maar de typografie van Paul van Ostaijens Bezette Stad had Reints niet nodig. Weliswaar maakt hij gebruik van taalflarden uit de kakofonie van de stad - zoals hij nog steeds zinsneden uit vele jargons in zijn gedichten monteert, in dat opzicht blijft zijn poëzie stadspoëzie ook nu zij ook andere zaken behandelt -, maar ze vinden hun plaats in de gelijkmatige innerlijke monologen van een alerte dagdromer. Als daar al geluid bij hoort, is het dat van het zachte mompelen van een pen op het papier. Want daar vindt de voeging plaats van de grootstedelijke veelheid en verscheidenheid, in de verbindingen van het gedicht.
Reints is in deze eerste bundel gefascineerd door het verschijnsel van de simultaneïteit. Op verschillende plaatsen spelen zich tegelijkertijd onderscheiden gelijksoortige dingen af tussen uitwisselbare mensen. In een ander, veel lyrischer taalveld en met een ander, poëtologischer perspectief zou Gerrit Kouwenaar deze thematiek jaren later uitwerken in de bundel het ogenblik: terwijl. Reints kiest ervoor zich meest te richten op een vrouw, en op haar aanwezigheid in trams, in cafés, in deur- en raamopeningen in de straten van de stad. Kenmerkend voor haar is dat op de plekken waar ze fysiek aanwezig is, haar geestelijke toestand schommelt tussen afwezigheid en aanwezigheid: ‘haar ogen staan op oneindig / haar blik is naar binnen gekeerd’. Haar ‘innerlijke monoloog’ is niet uitgeschreven. Wat zij denkt, doet en ziet komt eerder tot stand in uit de quasi-objectieve vaststellingen van een bijna altijd onzichtbare waarnemer.
Die waarnemer is de eigenlijke hoofdpersoon van de bundel. Reints stelt hem zorgvuldig samen uit algemeenheden, disparate waarnemingen, plotloze anekdotes en gedachten over doelloze samenhangen. Als je zicht krijgt op deze verteller, ben je geneigd de titel van deze bundel te veranderen in ‘waar ik kom daar is ze’. Zo eindigt ook het gedicht ‘Oefeningen voor een suite’ met de regels: ‘zo is ze je overal verschenen / ze was altijd iemand anders / maar je hebt haar steeds herkend’. De hoogstpersoonlijke fascinatie blijkt losgemaakt door het algemene kenmerk van zoiets als een type. De grootsteedse simultaneïteit, die ook een simultaneïteit van verschillende steden is, wordt door Reints uiteindelijk getransformeerd in de gelijktijdigheid van waarnemingen, herinneringen, verwachtingen in de ene ruimte van het hoofd. Dáár komt ‘ze’ en dáár is ‘ze’.
De verworven poëtische middelen verfijnend, minder de stad als materiaal kiezend werkt Martin Reints in zijn tweede bundel