Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 145
(2000)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 491]
| |
Jan Baetens
| |
[pagina 492]
| |
undergroundklonen als een Matt Kontur, maar over succesvolle en niet-amateuristisch gerunde stripcollectieven als Fréon (Brussel) of L'Association (Parijs) die, mutatis mutandis, gevoelig bleven voor zaken als zelfbeheer en risicovol tekenen, zowel qua thema als qua inhoud. Men zou de auteurs in kwestie nochtans onrecht aandoen door hen als een soort neo-underground te kwalificeren. De geschiedenis herhaalt zich nooit. En hen postmodern noemen louter op basis van het feit dat ze pas sinds de jaren negentig actief zijn, zou pas helemaal vertekenend zijn. De Autarcic-beweging, zoals de diverse groepen zichzelf tot voor kort wel eens omschreven, kan met evenveel redenen als neomodern dan wel als neo-underground worden aangeduid. Als kenmerken van dit neomodernisme, dat ik hier zeer expliciet afzet tegen het postmodernisme, wil ik twee zaken beklemtonen die bij de meeste Autarcic-auteurs een fundamentele rol spelen. Aan de ene kant is er het hardnekkige verzet tegen het afstoten van de techniek - in de zin van métier en niet in de zin van mechanische reproductiewijzen van het werk. Aan de andere kant bestaat er de nostalgie naar het echt of ‘hoog’-artistieke, in de zin van het emancipatorische en vernieuwende Bildungsideaal dat sinds de Verlichting (en voor sommigen tot net aan het postmodernisme) ons denken over kunst en cultuur bepaalt. Kunst, ‘hoge’ kunst zelfs, is voor Autarcic-auteurs een echt project, geen opportunistisch spel met institutionele variabelen zoals wel eens het geval was bij de opkomst van het postmodernisme.
Het kan bevreemdend lijken dat strips, nochtans in principe geen ‘hoog’-culturele kunstuiting, ontsnapt zijn aan de postmoderne (in feite reeds ‘Duchampiaanse’) kritiek op métier en op de idee van kunst als emancipatie. Het stripmedium heeft zich perfect geleend tot werk dat zowel met moderne opvattingen over kunst als métier en over kunst als emancipatie, cynisch of, zo men wil, handig gebroken heeft. Bij Lichtenstein, om het bekendste voorbeeld in herinnering te brengen, schildert de schilder niet meer, maar kopieert hij producten uit de massacultuur (in casu die van de comics). Maar in geen geval impliceert deze transfer dat strips zelf ook op die manier gaan functioneren, wel integendeelGa naar voetnoot1. Métier boet niets aan belang in, vooral dan het métier als plastisch gegeven (het scenarioaspect wordt inderdaad meer dan eens schromelijk onderschat en verwaarloosd). Het feit dat zoveel hedendaagse | |
[pagina 493]
| |
strips precieze aanduidingen bevatten omtrent de gebruikte materialen wijst duidelijk aan dat materiële deskundigheid iets is waarmee men nog naar buiten durft te komen. Dezelfde opmerking geldt voor het streven naar ‘artisticiteit’, naar een vorm van ‘hogere’ kunst, of scherper gesteld naar kunst tout court (een programma dat in de plastische kunsten nu als hopeloos passé wordt aangevoeld). In het geval van Olivier Deprez, de auteur die deze bijdrage illustreert, wordt dit streven zichtbaar in het overvloedig gebruik van literaire, meer bepaald van ‘goede’ literaire bronnen. Kafka, Pessoa, Borges, de core van het recent-modernistische pantheon doordrenkt het hele werk van deze tekenaar.
Kortom, strips zijn in het licht van de ruimere evolutie die de beeldende kunsten ondergaat een schoolvoorbeeld van anachronisme, weliswaar een anachronisme van zeer modernistische snit maar daarom niet minder oneigentijds. Hoe hedendaags de thema's en de geschetste leefwereld ook zijn, de ‘geest’ die eruit spreekt is dat allesbehalve. Toch is dit anachronisme geen alleenstaand gegeven. In de eerste plaats is de wisseling van wacht tussen modernisme en postmodernisme een mooie gelegenheid geweest om even na te denken over wat het betekent voor een kunst die vernieuwend wil zijn om ‘na’ iets of iemand anders te komen: het modernistische anachronisme, zoals in de strips, wordt dan misschien een concept dat een heel positieve lading zou kunnen krijgen, wars van elk academisme of eclectisme, een teken van halsstarrig vasthouden aan een bepaald ideaal eerder dan het meelopen met allerlei trendy en subsidieerbare eendagsinitiatieven. Ten tweede is het ook zo dat dit anachronisme weliswaar geen universeel gegeven is, maar dat het zich toch ook manifesteert in andere kunstuitingen, bijvoorbeeld in de literatuur. Ook hier is de kunst tot op zekere hoogte gespaard gebleven van de revolutie van de readymade. Het spreekt vanzelf dat er literaire readymades bestaan, maar het grote verschil met de plastische kunsten is dat de literaire readymade, die overigens een relatief bescheiden plaats inneemt, heel anders functioneert. Noch het métier van de auteur, noch het instituut of ideologische apparaat van de literatuur en de plaats van de literatuur binnen het hele Bildungsideaal werden overhoop gehaald - tenminste niet als we vergelijken met wat er zich rond het museum heeft afgespeeld. Tristan Tzara's lukraak dooreengeschudde krantenknipsels leveren teksten op waarin een echte boodschap gestalte krijgt: collageteksten die zo totstandkomen, leveren volgens hem een beeld op waarin de maker ervan zich willens nillens herkent. De diverse auteurs die de cut-uptechniek beoefenen, van William Burroughs, Claude Ollier en Denis Roche tot de jongere en jongste generaties van Franse | |
[pagina 494]
| |
dichters zoals Renaud Camus of Olivier CadiotGa naar voetnoot2 beschouwen deze techniek allerminst als het louter aftasten van de institutionele grenzen van de literatuur en het in vraag stellen van het concept literatuur zelf. Het collagemaken vereist een taalgevoeligheid en stielkennis die niets maar dan ook niets te maken hebben met het isoleren en uitvergroten van bepaalde iconen van de popcultuur zoals bij Jeff Koons. Laten we ook niet vergeten dat binnen het literaire discours de omslag van modernisme naar postmodernisme op veel meer tegenwind heeft kunnen rekenen dan in de plastische kunsten. Met de regelmaat van een klok verschijnen studies en manifesten die de vernieuwingsbeweging in de literatuur als dusdanig, dit wil zeggen als vernieuwingsbeweging in modernistisch perspectief, zeer au sérieux nemenGa naar voetnoot3.
De scheidingslijn tussen aan de ene kant strips en literatuur en aan de andere kant plastische kunsten is economisch te verklaren: strips circuleren onder de vorm van boeken en verkrijgen daardoor het allografe karakter van teksten, waar het onderscheid tussen ‘origineel’ en ‘kopie’ in principe vervalt; plastische readymades, zelfs in serie vervaardigd, kunnen alleen maar functioneren als ze kunnen terugvallen op ons geloof in het autografe karakter van dit type werken. Dat paradoxaal genoeg het métier wegvalt in het domein van de autografe kunsten en zo sterk beklemtoond blijft in de allografe kunsten, mag dan wel economisch verklaarbaar blijven, maar het behoudt een heel wrange smaak. |
|