wonen, waarvoor Paul Neefs zich gesteld ziet, krijgt in die drukte geen kans om zich te manifesteren.
Voor Neefs is elke opdracht een sprong in het duister, een adembenemend avontuur. Niet alleen omdat hij zijn opdrachtgevers zo serieus neemt dat hij er zich als het ware mee vereenzelvigt, maar ook omdat hij telkens weer geconfronteerd wordt met de afgrond en de mogelijkheid van het menselijke wonen zelf. Wat betekenen al die opeenvolgende handelingen zonder samenhang die als los zand door de vingers lopen? Hoe kunnen ze tot een zinvol geheel op elkaar worden betrokken? Paul Neefs heeft er geen pasklaar antwoord op. Hij beschikt niet over de hoed waaruit hij het ontwerp tevoorschijn kan toveren. Hij heeft geen voorgeprogrammeerd kader waarin hij alles netjes kan schikken. Hij kent niet eens een eigen schriftuur waarin hij alles kan laten opgaan. De eenheid van zijn werk, want die is er, ligt elders, op een dieper en nauwelijks bewust niveau. De verscheidenheid van de oplossingen is zelfs wezenlijk voor de aard van die eenheid. Het lijkt alsof niet de opdrachtgevers naar Paul Neefs komen als naar de specialist die hen bij hun problemen kan helpen. Het is alsof hij zelf naar de opdrachtgever toe gaat, niet met in zijn hoofd een idee van het ideale wonen of een of ander architectuurconcept, maar geboeid en ontvankelijk, zonder enige vooringenomenheid, eropuit om in de nieuwe opdracht de mogelijkheden van het wonen te ontdekken. In het citaat hierboven heeft Paul Neefs het precies over veeleisende opdrachtgevers ‘die meespelen’, die met hem het avontuur willen aangaan, die het spel vanaf het begin willen meespelen en zich ontdoen van de grotendeels onbewuste modellen die ons beeld van het wonen hebben vastgelegd op zoek naar een originele ervaring ervan.
Neefs vraagt zich telkens opnieuw af hoe hij in de veelheid van de handelingen en in het verloop van de tijd een samenhang kan laten ontstaan die er niet vreemd aan is, maar er de diepste beleving van uitmaakt. Daar ligt voor hem de oorsprong van de geometrie. Uit de uiteenlopende gegevens van de functies en van de plek waar ze zich gaan afspelen, ontstaat een samenhangende figuur die autonoom is en haar eigen wetten heeft, die het concrete en het particuliere een universele zin geeft. Die geometrie is niet abstract, ze wordt niet van buiten opgelegd, maar ze dringt zich op vanuit de gegevens zelf. Daarom is ze ook niet eenvormig, maar kan ze aanleiding geven tot caleidoscopische formaties van verschillende figuren die op elkaar ingrijpen, elkaar overlappen. De geometrie van Neefs ‘kadreert de werkelijkheid’ steeds opnieuw, om een uitdrukking van J. Bernlef te gebruiken. Ze geeft aanleiding tot een grote verscheidenheid van woningen die zich niet tegen elkaar afzetten, maar zich voordoen als zovele particuliere