Ivo Michiels
31 augustus 1999
Lieve Lieve,
Ik ben een moeizaam minnaar, 't is je genoegzaam bekend. Maar een minnaar niettemin! Want zoveel praktische obstakels ten spijt: het verschil in leeftijd, de reële kilometer-afstand die onze lichamen noodgedwongen distantie doet bewaren, de niet geheel te verwaarlozen familiebanden die ons - mij, begin-eeuwer en jij, late midden-eeuwer - dit eeuw-einde onafwendbaar binden, je blijft me constant nabij, tastbaar ondanks alles. De wat scabreuze prikkelpepjes die ik je doorgaans als toemaatje meegeef, laat ik dit keer achterwege, vooral nu ik je met deze brief even aan een ander erotisch avontuur wil laten participeren. De erotiek, lieve Lieve, die ik de erotiek van het afsterven zal moeten noemen. Schrik niet want hij steekt meer dan ooit vol pit, deze hangende piemel, ik bedoel dit vuurschietend penseel gedoopt in meer dan negentig jaren van onze jaartelling. En dat is het wat hem, Ernest, dwars zit: in mei van 't jaar 2000 zal hij precies vijfennegentig worden en dit is hoogst onwellevend van de eeuw, vindt hij, hem aldoor die vijf jaar voorop te blijven liggen. Hij heeft daarvoor een kleine wraak bedacht, deze Ernest. Trouwens, ooit van hem gehoord? Van Ernest Fedarb? De Engelsman uit Canterbury die op zijn manier, dit wil zeggen met vlam en verve, 't adieu heeft geleerd: het einde mag zich aandienen, hij heeft, hoe dan ook, het pleit reeds gewonnen. Hij, de virtuoze tekenaar van zo typisch Britse prenten vol volkse verlokking, elke prent een Christmas Carol, ook al valt er heinde en ver geen kribbe noch kerstman te bespeuren, scherp in de contouren, een flink krulletje romantiek erin en in de vertelling een goedmoedige dosis ironie, ach, waarom zou het niet mogen, 't is allemaal zo ogenstrelend.
In Le Barroux, ons dorp op een eeuwlengte van Canterbury, hebben we zijn negenentachtigste verjaardag gevierd. En zijn negentigste en zijn éénennegentigste en zijn tweeënnegentigste, en lang voordien al, twintig jaar als ik 't mij goed herinner, kwam Ernest naar hier afgezakt. Een tijd lang met zijn vrouw in een hoofse Volvo uit de late jaren vijftig die hij koninklijk bestuurde. Zijn vrouw is inmiddels ergens op die tijd-route voorgoed achtergebleven en zo is ook de Volvo. Alleen Ernest steekt nog steeds het Kanaal over, onvermoeibaar, reizend en tekenend de eeuwwende achterna en ha!, daar gebeurt het, het heeft gewerkt voor je 't merkt.
Ernest heeft nog wel de menukaart getekend voor het hotel-restaurant hier ter plekke, een fraaie Provençaalse gevel door bloeiende geraniums rood omlijst, en nog wat meer prentjes om in de eetzaal de gasten te believen en dan, op een dag, zijn verjaardag, zijn negentigste, doet ze haar intrede, straight uit Londen overgekomen. Juliet, plusminus zesendertig lentes, uitzonderlijk aantrekkelijk, breekbaar, maar een stem om zelfs Hare Majesteit te vertederen.
Juliet is advocate, ze houdt in de Britse hoofdstad een bescheiden kunstgalerij open, ze exposeert de doeken van Ernest. Ook op zijn eenennegentigste verjaardag steekt ze opnieuw, een en al gratie, het terrasje over naar onze tafel toe en Ernest bloeit trots al zijn jaren open. Met zijn geest, zijn tong, zijn hele presentie is hij de wakkerste van ons