‘Een United Nations Undertakers - de UNU. Deze tijd is er een geweest van allianties. Geven we ook onze lijken maar een handvest. Ze zijn met zoveel meer dan wij.’
‘Aan de vooravond van 2000 is dit onze grootste bedreiging - geheugenkanker. Ons wacht een tijdperk waarin geen letter informatie verloren zal gaan, men alles zal kunnen bewaren en dus alles bewaard zal worden, omdat we van nature nu eenmaal verzamelaars zijn. Ieder hoofd een woekering van weten, een spervuur van femto-schakelingen, tot niets anders meer in staat dan opslaan en op de hoogte zijn.’
‘Ach, deze eeuw van woorden, van uitleg. Men verklaart, en okseldamp wordt rozengeur, en scheten bazuingeschal. Zie - iemand stelt zijn fecaliën tentoon in van datum voorziene potjes. Deze eeuw: galeriehouders vragen fortuinen voor wat gratis gebeurt in de ergotherapie-afdelingen van haar gestichten.’
‘De Seine was winderig en koud. De brede laan langszij heette de Avenue du Président Kennedy. Ik bleef staan, keek uit over het water. Tankers, meeuwen. Rechts van mij verrees de toren van Radio France, de rode digitalen met het uur trokken, in het tanend-grijze licht, onweerstaanbaar elke blik naar zich toe. Als de zon in een schilderij van Monet. Ik was te moe voor banale gedachten, mevrouw. De dag liep naar zijn einde, mijn leven liep naar zijn einde, de eeuw liep naar haar einde. Dit was een Impression van finales, met mij als kosmopolitisch middelpunt: Belg in Parijs, mijmerend over een Engels meisje, bij een laan genoemd naar een uit Ierland afkomstig Amerikaans staatshoofd dat zichzelf Berlijner noemde.’
‘Sylvia vraagt me achteraf wel eens of het niet stoort. Zegt dat ze zich schaamt. Het stoort me niet, antwoord ik. Gesloten lippen horen niet bij de liefde. Stilte hoort niet bij een feest. En dit is hoe dan ook de eeuw van de schreeuw. De eeuw van de Doors, de moëddzin, het Sieg Heil, cheerleaders, spionkoppen, scream therapy. Alleen de vrouw geeft er een meerwaarde aan. De schreeuw van de vrouw is uitgedreven ziel, die van de man verklankte autoriteit of frustratie. Zie Edvard Munchs litho: het gezicht van een vrouw, onbetwistbaar.’
‘Wat we nodig hebben is herschreven geschiedenis. De vijftiende eeuw gecorrigeerd. Toen werd Ik geboren. Kome: de anti-Renaissance, de wederdood. Nemo in plaats van Ego. Niet meer de heling van de streling. Kome: de onbevlekte hand, de anonimiteit, de versmelting, de dode telefoons. Laat de volgende eeuw heten: rimorte.’
Nou. En ik heb me, bloemlezende, nog ingehouden. Jezus, Dominiek, van al de mijnen ben jij beslist de grootste doordrammer. Wat moet ik hiermee? Le bonheur se raconte mal, natuurlijk. Maar misschien had ik je destijds toch beter wat tegen jezelf beschermd. Erop gewezen dat deze eeuw ook pijnloze tandextracties heeft opgeleverd, The Beatles, condooms met vruchtensmaak, betaalde vakantie.
Ik had natuurlijk medelijden met je - al je tribulaties. (Heb je Mevrouw Rosenthal intussen al gesproken? Is het in orde gekomen met Eve? Ik wens het je vurig toe.) En er was de oekaze van de postmoderne kritiek: dat een auteur zich niet te veel moet bemoeien met zijn personages. (Las je wat P. Demompere, Humo's schurftige huurmoordenaar, over je schreef? Ook dit had niet misstaan in je tirade: niets eigentijdser dan anonieme terreur.) Toch verwondert het me dat ik zo meegaand ben geweest. Waarom? Omdat je mijn vlees en bloed bent? Volgens Jan Mulder, Nederlands columnist, zelfs geheel en al. ‘De hoofdfiguur van een roman moet je altijd ver-