hij gesprekken over de verschillende grammaticale geslachten in het Nederlands en het Duits, de opvattingen van Hegel en Kant over eindigheid, begrenzing, oneindigheid, de schaduwen op een schilderij van Hopper, om maar een paar voorbeelden te noemen. De boezemvrienden van Arthur Daane zijn Arno Tieck, een filosoof, Zenobia Stejn, een Russische natuurkundige, en Victor Leven, een Nederlandse beeldhouwer die in zijn Berlijnse atelier een vleugelpiano heeft staan waarop hij bij voorkeur Sjostakovitsj speelt.
Melancholicus, reiziger, intellectueel: deze Arthur Daane lijkt wel heel aardig op de schrijver van Allerzielen, Cees Nooteboom. Zoals zijn personage heeft ook de auteur de val van de Muur en het instorten van de DDR van heel nabij meegemaakt, Spanje is ook voor hem een tweede vaderland en Japan geen onbekend gebied, men denke aan Rituelen en Mokusei.
In Allerzielen zal cameraman Arthur Daane de lezer met kennis van zaken gidsen door Berlijn, dat hij als zijn broekzak kent. In Japan zal hij tussendoor een reportage maken. Hij reist naar Spanje een vrouw achterna, wat hem bijna noodlottig wordt.
Noodlot is trouwens een kerngedachte van de roman. In het begin, als Arthur op zijn eentje door Berlijn doolt, verbindt hij die gedachte met het toeval en met geheime bedoelingen die soms manifest worden. De alwetende verteller legt het als volgt uit: ‘Wat hem (= Arthur) fascineerde aan het idee van geschiedenis was de chemische verbinding van noodlot, toeval en bedoeling. Uit die combinatie kwamen lotgevallen voort die weer andere lotgevallen voortbrachten, blind volgens de een, onafwendbaar volgens de ander, of volgens nog weer anderen met een geheime, door ons nog niet gekende bedoeling, maar dan werd het al aardig zweverig.’
Noodlot was het vliegtuigongeluk dat Arthur van vrouw en zoontje beroofd heeft. Toeval is zijn ontmoeting in café Einstein met een jonge vrouw met fonkelogen, een Berberkop en een litteken op het rechterjukbeen. De bedoeling is dat de lezer nu voorbereid is op verdere lotgevallen. Wat aanvankelijk misschien nog zweverig is, krijgt geleidelijk aan vaste contouren, wanneer Arthur op zoek gaat naar de identiteit van die vrouw en wanneer blijkt dat zij bereid is die identiteit prijs te geven.
Cees Nooteboom zorgt er wel voor dat dit heel geleidelijk gebeurt. Na de eerste toevallige ontmoeting in het café waar de handen van beiden naar de stok met de krant El Pais grepen en Arthur de vlugste was, volgt pas honderd bladzijden verder een even toeval-