Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 144
(1999)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
Dirk de Geest
| |
1. Van streekliteratuur naar boerenromanGa naar margenoot+Het beeld dat in de literatuurgeschiedenis wordt opgehangen van de Vlaamse literatuur tijdens het interbellum is algemeen bekend. Centraal staat de romanvernieuwing, die met de inbreng van auteurs als Gerard Walschap, Maurice Roelants, Maurice Gilliams en Raymond Brulez wordt geassocieerd. (De naam van Lode Zielens, die aanvankelijk in dezelfde context opduikt, is gaandeweg blijkbaar enigszins vervaagd.) Die doorbraak van het zogenaamde | |
[pagina 246]
| |
‘modernisme’ wordt doorgaans gedateerd rond 1927 en algemeen beschouwd als een belangwekkend gegeven, in die mate zelfs dat het ‘nieuwe proza’ het leeuwenaandeel van de beschouwingen over het interbellum - zowel kwantitatief (in aantal bladzijden) als kwalitatief (via waardeoordelen) - opeist. Michel Dupuis gaat bijvoorbeeld zelfs zover om zijn literair-historisch overzicht van de globale romanproductie in de periode 1913-1941 zonder voorbehoud de titel ‘De vernieuwing van de romankunst’ mee te geven.Ga naar voetnoot1 Tegelijk geven alle literatuurhistorici echter schoorvoetend toe dat deze ‘psychologiserende’ literatuur niet de enig denkbare is in die jaren. Zo wordt er, weliswaar zijdelings of in een kapitteltje over ‘andere strekkingen’, gewezen op de verdere doorwerking van de populaire streekliteratuur, naast andere genres als de katholieke tendensroman of de historische roman.Ga naar voetnoot2 Toch wordt het belang van die streekliteratuur bijzonder schraal ingeschat. Het betreft hier immers een groot (allicht het grootste) segment van de toenmalige boekproductie, dat kon rekenen op een brede belangstelling en waardering van het gemiddelde lezerspubliek. Tijdens de jaren twintig en dertig zien, in het spoor van gerenommeerde auteurs als Felix Timmermans en Ernest Claes, letterlijk honderden streekromans het licht. Alleen al bij katholieke uitgeverijen als Leeslust of het Davidsfonds is de oogst aan streekliteratuur nauwelijks bij te houden. Men mag trouwens niet uit het oog verliezen dat ook heel wat katholieke critici het genre evenzeer positief genegen zijn, vanuit een volksopvoedend perspectief. Precies dat publieke succes werkt echter een overvloed aan minderwaardige publicaties in de hand, die getuigen van bitter weinig literair talent en hoofdzakelijk berusten op de slaafse imitatie van bekende voorbeelden. Vooral de verdedigers van een meer modernistische literatuur - onder wie Gerard Walschap en Marnix Gijsen als literaire critici van zich doen spreken - dringen de streekliteratuur in het defensief, maar ook gunstig ingenomen recensenten hebben het steeds moeilijker om in het kaf nog enig koren te onderkennen. Geregeld treft men bezwaren aan tegen de al te clichématige opbouw van het verhaal, de nauwelijks nog anekdotisch te noemen gammele structuur, de zwakke tekening van de personages, de onwaarachtigheid van het taalgebruik en het | |
[pagina 247]
| |
onfunctionele gebruik van dialectismen, en de niet ter zake doende beschrijvingswoede. Vooral die veelbesproken ‘meteorologische bulletins’ worden gaandeweg hét criterium om allerlei teksten als volstrekt epigonaal en literair minderwaardig af te wijzen.Ga naar voetnoot3
Die kritische geluiden van buitenaf (de programmatische voorstanders van een ‘ander’ literatuurbegrip) én van binnenuit (het eigen subsysteem van de streekliteratuur) nemen echter niet weg dat het genre volop blijft doorwerken. De streekroman vormt immers het middel bij uitstek om een aantal cruciale waarden te formuleren en te verdedigen, met name dan in het perspectief van een maatschappelijke ontvoogding en een culturele verheffing van het Vlaamse volk. In het licht van de steeds sterker klinkende bezwaren worden echter diverse strategieën aangewend om de streekliteratuur nieuw leven (en meer literair prestige) in te blazen. Met name wordt de roman nadrukkelijk toegespitst op de lotgevallen van één hoofdpersonage, in plaats van op een nogal willekeurige en associatieve wijze de gebeurtenissen in een hele dorpsgemeenschap te schilderen. Die werkwijze heeft niet enkel het voordeel van een hechtere verhaalstructuur, maar biedt tegelijk ook de mogelijkheid om het personage breder te stofferen, met zijn gevoelens en zijn levensvisie. Op die manier kan de onderliggende boodschap, via een combinatie van psychologiserende elementen en een alwetende verteller, beter aan de man worden gebracht. In tegenstelling tot de eigenlijke psychologische roman valt de nadruk echter zoveel mogelijk op het exemplarische handelen van het hoofdpersonage, de wijze waarop hij of zij erin slaagt de beperkingen van milieu en omgeving te overstijgen, en zo kan uitgroeien tot een waardevol voorbeeld voor de lezer. De anekdotische streekroman wordt, met andere woorden, getransformeerd tot een boerenroman, of nog een vissersroman of een mijnwerkersroman. In aansluiting op de grote buitenlandse voorbeelden (vooral van Scandinavische en Duitse origine) probeert men dat heroïsche patroon te enten op verschillende types van helden, die ieder geconfronteerd worden met hun eigen situatie: de onwil van tegenstanders en het onbegrip van soortgenoten, de nefaste invloeden van ruimte en tijd, en vooral de nooit aflatende confrontatie met de oerelementen van aarde en water, de ultieme krachten waarmee het individu zich moet meten. Tegen het einde van de jaren dertig neemt die mythische verering van bloed en bodem | |
[pagina 248]
| |
soms nationaal-socialistische trekjes aan, maar algemeen overheerst toch een uitgesproken katholieke en conservatief-agrarische ideologie. | |
2. Honderd zillen grond en een hofstee...Een van de markantste exponenten van het genre van de boerenroman is ongetwijfeld Aloud Boerenbloed door Minus van Looi, een boek dat - ten onrechte? - de literatuurgeschiedenis net heeft gemist.Ga naar voetnoot4 Minus van Looi is de schrijversnaam voor Benjamin van der Voort, een kleermaker uit Tessenderlo in de Belgische Kempen, die aan het eind van de jaren dertig behoorlijk wat faam verwierf met romans over het landelijke milieu. Zijn boeken - die ook na de oorlog geruime tijd verspreid werden via het circuit van de ontspanningsliteratuur en de boekenclubs - werden als verdienstelijk gewaardeerd, in die mate zelfs dat Van Looi nogal eens als een soort van ‘heilzame’ Walschap werd afgeschilderd.Ga naar voetnoot5 De flaptekst van Aloud Boerenbloed laat er trouwens weinig twijfel over bestaan: Een boek van levensverheerlijking van de verre familie van Hémon's Maria Chapdelaine, Knut Hamsun's Hoe het groeide, Linnankoski's Vluchtelingen, geschreven met een vleug romantisme en een simpelheid des harten die aan de traditie van H. Conscience herinnert. Deze lofprijzing is in diverse opzichten interessant. Allereerst toont de opsomming in welke internationale constellatie van pioniersverhalen de roman van Van Looi een plaatsje tracht te veroveren. Daarnaast is er ook de eigen Vlaamse traditie, die hier via uiteenlopende componenten wordt opgeroepen, van toonaangevende maar binnen de katholieke wereld allerminst onomstreden auteurs als Streuvels en Walschap, tot enkele herkenbare volksschrijvers zonder literaire ambities (Warden Oom en Alfons Jeurissen), met zelfs een opstapje naar de romantisch-idyllische | |
[pagina 249]
| |
Conscience. Ten slotte maken formuleringen als ‘verre familie’ en ‘herinnert’ allereerst duidelijk hoezeer de roman van Van Looi schatplichtig is aan zijn voorbeelden, geheel geschreven volgens geijkte recepten.
Aloud Boerenbloed van Minus van Looi speelt zich af in de Limburgse Kempen, in de streek rond de gemeenten Tessenderlo en Baal. De roman opent veelbetekenend met de evocatie van een marginale anti-ruimte, de Varkenshoek, een plaats die - nomen est omen, zoals zo vaak in dit type van literatuur - zich bevindt op een uithoek van de beschaving: ‘één uur van kerk en school en winkels’, ‘waar de drie gemeenten met hun scherpen geerhoek elkander raken’ [5]. Sterker nog, de Varkenshoek is ‘als een vretende etterbuil, die hangt aan de gemeente, als een kankerwonde, die gedurig rent en nooit geneest’ [6], of nog een ‘smoutvlek’ [19]. Het betreft hier een ruimtelijke topos die, niet toevallig, sterk herinnert aan de Waterhoek van Streuvels (De teleurgang van de Waterhoek, 1927) of Deps uit Walschaps Houtekiet (1939). De marginaliteit van de plaats gaat trouwens ook over op de bewoners. Van bij het begin wordt duidelijk gemaakt hoe zij een gesloten gemeenschap op zich vormen, wars van iedere beschaving. De schaarse contacten met de omgeving verlopen uitsluitend via officiële vertegenwoordigers van Wet en Orde, zoals de postbode, de veldwachter en de gendarmes, of nog de pastoor, die zich geen van allen graag in de onderwereld van de Varkenshoek begeven. De bewoners van de Varkenshoek zelf zijn ‘kiekendieven, mollenvangers, denappelenplukkers, en stroopers’ [5]. Die weinig burgerlijke baantjes komen trouwens volledig overeen met hun haast dierlijke fysieke verschijning - ‘hun breede, sterke borst, ruw en behaard, als een berenvel’ [5] - en hun primitieve sociale organisatie: Ze eten en drinken en rooken heel den dag, en werken doen ze niet. Lui en lusteloos slenteren ze rond hun krotten, in hun hemdsmouwen, op sloefen, onhoorbaar, als om iemand te verrassen. Of liggen luizig bijeen gefokt, ergens tegen den boschkant, en kruipen den lommer na. En rooken, steken met een lui gebaar de kromme, houten pijp tusschen hun baard, waar ergens hun mond is. [5] De vrouwen, ‘die ze afrossen en buiten smijten, en weer terug binnenhalen als zij ze noodig hebben’, worden gekarakteriseerd als ‘kweekdieren’ [5] en ‘moederdier’ [6]. Blijkbaar wordt de beschavingsachterstand van de Varkenshoek ruimschoots gecompenseerd door een sterke biologische kracht en een uitgesproken lichamelijkheid. De Varkenshoek, die aan iedere sociale controle ontsnapt, vormt, met andere woorden, de ‘natuurlijke’ ruimte bij uitstek, die | |
[pagina 250]
| |
- in tegenstelling tot de burgerlijke, louter op fatsoen gerichte omgeving - de kiemen van vruchtbaarheid en vitaliteit in zich draagt. Dit is dan ook het milieu waaruit na enkele bladzijden het hoofdpersonage van de roman naar voren treedt. Christen Rora heet hij, en alleen al zo een naam laat het beste vermoeden omtrent de uitzonderlijke morele en andere kwaliteiten van het personage. Christen Rora zal inderdaad (wie had anders verwacht?) in de loop van de roman evolueren tot een exemplarische held, een man die de hem ter beschikking staande krachten optimaal benut om de beperkingen van dat gesloten en onbeschaafde milieu achter zich te laten en, sterker nog, uit te groeien tot een lichtend voorbeeld voor zijn hele omgeving. Van bij zijn geboorte is Christen trouwens al een buitenbeentje op de Varkenshoek, aangezien zijn vader in feite de eerste bewoner van de plaats was; pas na hem, met de komst van anderen, is het gehucht verworden tot een vrijplaats. Het leven van de jonge Christen Rora verloopt geheel volgens de geijkte patronen van de typische tendensroman.Ga naar voetnoot6 Als kind van de verguisde Varkenshoek dient hij allereerst een zeker leerproces door te maken. Aanvankelijk imiteert de knaap de mannen van het gehucht. Christen spreekt graag zinnen uit die hij in het café heeft opgevangen maar ‘die hij nog wel niet heel en gansch begreep’ [24], hij stroopt konijnen in het bos en benadert meisjes op dezelfde manier als de volwassen mannen. Wanneer hij, amper veertien jaar oud, de nacht doorbrengt met Lucieke, het dochtertje van de prestigieuze Asdonckhoeve, wordt hij echter opgehaald en naar een verbeteringsgesticht gebracht. Tweemaal breekt hij uit en wordt door de gendarmes teruggebracht, maar dan besluit Christen zelf om in de instelling te blijven. Wat in aanvang een straf en een verwijdering van zijn oorspronkelijke milieu betekende - Christen Rora verlaat enkel nog de instelling om zijn beide ouders te begraven -, blijkt achteraf een geslaagde leerschool, waar de intrinsieke kwaliteiten van de held ten volle hebben kunnen kiemen. Op meerderjarige leeftijd ontslagen uit de instelling vindt Christen Rora - dankzij de tussenkomst van de pastoor, die rotsvast in hem gelooft - meteen een baantje op de grote Schanshoeve, die met ijzeren hand wordt geleid door Dolf Danckers, een boer die even principieel en autoritair als gierig is. Danckers ziet duidelijk wat in Christen, en neemt hem herhaaldelijk in bescherming tegen de schampere opmerkingen van het andere werkvolk. De jongeman valt namelijk van meet af aan op door zijn bereidheid | |
[pagina 251]
| |
om hard te zwoegen, zijn doorzettingsvermogen en zijn ethos. Omgekeerd heeft Christen ook waardering voor de enorme capaciteiten van Dolf Danckers, die uitsluitend door zijn geldzucht gedeeltelijk worden tenietgedaan. De relatie tussen Dolf en Christen is er een van (weliswaar gereserveerde) wederzijdse bewondering, een soort van symbolische vader-zoon-verhouding. Christens verblijf op de Schanshoeve wordt daardoor een continu leerproces: Hij hielp in de stal, hij hielp zaaien, planten, oogsten. Hij kloeg nooit, en onbewust verinnigde hij met menschen en dingen, en leerde hij den eenderen, vasten gang van het afwisselend werk, doorheen de seizoenen. Hij volgde den aankoop en den verkoop van de beesten, hij zag ze groeien, en leerde hun waarde schatten, en langzaam werden het zijn paarden, zijn koeien... zijn beesten allemaal. Het was allemaal het zijne; alsof hem alles in vollen eigendom toebehoorde, zoo droeg hij er zorg voor. [44] Die euforie slaat echter geheel om wanneer Christen verliefd wordt op Lucie Danckers en het aandurft om de toestemming van haar vader te vragen. Dolf Danckers reageert woest en jaagt Christen Rora van de hoeve weg, terug naar het lage milieu dat hij zo moeizaam was ontgroeid: ‘Honderd zillen grond en een hofstee, dat is de prijs voor mijn dochter. Hebt gij die te geven? Wat hebt ge te geven? ... Niets... Neem dan uw geld op... haal uw kleeren, en... buiten. Zoek uws gelijken in den Varkenshoek, vanwaar ge gekomen zijt...’ [46] Meteen schakelt Aloud Boerenbloed over op een ander typisch verhaalpatroon van de tendensroman, dat van de rechtstreekse confrontatie tussen twee antagonisten. Het heftige conflict tussen Dolf en Christen wordt daarbij symbolisch verbreed tot de heroïsche strijd van twee leefwerelden (de ongeordende Varkenshoek tegenover de hiërarchisch gestructureerde Schans), twee generaties (de oudere ‘vader’ tegenover de jongere ‘zoon’), en uiteindelijk twee levensvisies (de conservatieve overtuiging van Dolf tegenover de vernieuwende ideeën van Christen). Met steun van de pastoor koopt Christen Rora immers, net voor de neus van Dolf Danckers, de Baalse Hei, een braakliggend stuk grond dat grenst aan het domein van de Schanshoeve. Wanneer Dolf langs het gebied gaat wandelen, blijkt ten volle wat hij, door zijn eigen gierig talmen, heeft verloren: ‘Als een purperen koningsmantel lag daar, aan gene zijde van de Baalsche straat, de Baalsche hei, een vlakte onafzienbaar, ongerept, ongemeten, vast honderd zillen groot. [...] En korenoogsten, in gouden, voldragen pracht, en zooveel vette melk-beesten, stonden weer als mooie Faraodroom voor zijn geest.’ [58-59]. De goede verstaander heeft reeds begrepen hoe belangrijk de oppervlakte van het domein zal blijken, maar even relevant is het gebruik van de uitverkoren koningskleuren ‘purper’ en ‘goud’. | |
[pagina 252]
| |
Vanaf nu gaat het inderdaad - met de Baalse heide als inzet - om niets minder dan de beslissende confrontatie tussen de oude koning van het gesloten milieu en zijn jonge troonpretendent. Christen Rora bouwt een primitieve noodwoning op zijn domein, vanzelfsprekend recht tegenover de Schanshoeve, en begint de heide te ontginnen. Bladzijdenlang wordt het gevecht beschreven van de pionier met de weerspannige aarde (alweer een topos in de agrarische literatuur). Aanvankelijk wordt de weerbarstige zandbodem geassocieerd met Dolf Danckers - ‘met een nog breederen haal kapte hij opnieuw, en het leek hem telkens, of hij Dolf Danckers onder zijn hak had liggen, en hem in zooveel stukken in de hakvoor trok’ [62-63] -, maar gaandeweg blijkt hoeveel Christen op de Schanshoeve heeft geleerd. Bij het zaaien heeft hij zich de ‘eenderen vasten tree’ en de ‘gelijken, breeden zwaai’ [77] van Dolf eigen gemaakt. Hij combineert die vaardigheid echter met het gebruik van chemische meststoffen, een nieuwe landbouwtechniek die hij op de verbeteringsschool heeft geleerd. Ten slotte stelt hij, met een zegen over de aarde, zijn werk én zijn kennis in dienst van de ultieme Schepper. Het resultaat mag er alleszins zijn. Het ongeloof van de omgeving slaat om in verbazing en bewondering. Zelfs Dolf Danckers is niet blind voor de uitzonderlijke kwaliteiten van Christen Rora als boer, a fortiori wanneer zijn eigen oogst door de aanhoudende regen grotendeels verloren gaat, terwijl het koren van Rora door de gebruikte meststoffen welig tiert: ‘Wat een lust, neem daar nu maar eens een voorbeeld aan.’ [95]. De koppige Dolf wordt verteerd door een mengsel van bewondering en afgunst, en hij ondervindt hoe zijn symbolische koningschap sterk begint te tanen. Daarbij komt nog de zware crisis op de eigen Schanshoeve. Lucie is uiteindelijk gezwicht voor de wensen van haar vader. Zij huwt Charel van Opstal, ogenschijnlijk een schatrijke boerenzoon - daarom draagt hij de goedkeuring van Dolf Danckers weg -, maar in werkelijkheid een klaploper die enkel uit is op het fortuin van de Schanshoeve. Charel heeft zijn Franse naam trouwens niet gestolen; hij houdt allerminst van werken, drinkt en steelt, en blijkt achteraf de vader te zijn van een onecht kind. Zelfs de geboorte van een zoon, Dolfke, kan die neergang niet keren. Charel leeft er maar op los, ondanks de vele beloften dat hij zijn leven zal beteren, en Dolf onderkent in zijn kleinzoon slechts de verfoeilijke trekken van de Van Opstals. Ook Louis, zijn zoon en de gedroomde troonopvolger, stelt de verwachtingen van Dolf teleur. Hij kiest voor de vrouw van zijn dromen - de hoevemeid Rozalie, op wie ook de vader een oogje had -, verlaat de Schanshoeve voor een eigen bedrijf, en laat zich als boer duidelijk door het voorbeeld van Christen inspireren. | |
[pagina 253]
| |
Christen neemt inderdaad de leidersrol van de gemeenschap op zich; in moeilijke momenten (professioneel en emotioneel) kan hij daarbij steevast rekenen op de solidariteit van de Varkenshoek-bewoners. Het aanvankelijke ongeloof over zijn ongebruikelijke landbouwmethodes maakt plaats voor een grenzeloze bewondering. Hij introduceert nieuwe mest- en zaaimethodes en maakt gebruik van nieuwe technologie: een mechanische ploeg, een dorsmachine, een maaimachine en een broedmachine. De vorming die hijzelf in de jeugdinstelling heeft genoten, komt zo ten goede van alle boeren die - met uitzondering van Dolf, natuurlijk - zijn voorbeeld navolgen. Christen richt zelfs een soort van coöperatie op om de belangen van de boerengemeenschap beter te kunnen behartigen; zo kan hij de gemeente ertoe dwingen om een wekelijkse markt in te richten. Ten slotte bouwt hij een nieuwe hoeve in baksteen, met een aalput en stallen met stenen vloeren, innovaties die eveneens ruime navolging kennen. Vanaf dan wikkelen de gebeurtenissen zich af in een versneld tempo. Eind goed impliceert immers al goed, volgens de ongeschreven wetten van de ‘volkse’ roman. Met Charel gaat het vanzelfsprekend van kwaad naar erger. De moeder van zijn onecht kind pleegt zelfmoord, en Charel zelf ontvlucht de Schanshoeve om uiteindelijk als havenarbeider zijn geluk te beproeven. Ook in de grote stad blijft hij echter verhangen aan drank en vrouwen. Uiteindelijk overlijdt hij tengevolge van een val; de inderhaast toegesnelde Lucie arriveert te laat om hem nog levend aan te treffen. Dolf Danckers is er al niet veel beter aan toe. Ook hij valt, van een ladder, en is verlamd. De machtige heer van de Schanshoeve is verbitterd, maar gaandeweg sluit hij vriendschap met zijn kleinkind Dolfke, dat evenwel door een paard wordt vertrappeld. Na het vertrek van Charel blijft Dolf enigszins gelouterd achter met zijn dochter tot ook hij sterft, verzoend met God en met zichzelf. Christen Rora draagt mee de lijkkist. Voortaan zal Louis Danckers, samen met zijn vrouw Rozalie, de activiteiten op de Schanshoeve voortzetten. Met de dood van vader én echtgenoot breken opnieuw mogelijkheden aan voor de ideale liefde tussen Lucie en Christen. Beiden zijn onderhand beproefd én innerlijk gesterkt door het leed en hun ervaringen, en op de avond dat Christen een feest organiseert omdat hij het laatste stuk van de Baalse hei heeft ontgonnen, kiezen zij voor elkaar: Ze stonden met het aangezicht naar elkander gekeerd. Christen Rora had Lucie haar handen gegrepen en zijn stem beefde lichtelijk toen hij zei: | |
[pagina 254]
| |
wel. Het is nu de boer van de Heihoeve die u vraagt of ge er in toestemt bazin te worden op die Heihoeve...?’ Sprekend is wel hoe Lucie aanvankelijk het aanzoek lijkt af te wijzen. Christen beroept zich namelijk op zijn nieuwe, prestigieuze status, terwijl zij nadrukkelijk niet opteert voor de welvarende herenboer van de Heihoeve, maar voor ‘haar’ oorspronkelijke Christen Rora van de Varkenshoek. De cirkel is daardoor gesloten, de geschiedenis weer gedeeltelijk ongedaan gemaakt. Eerder dan de wisselvalligheden en de uiterlijke pracht en praal domineert immers het innerlijke wezen, het ‘aloud boerenbloed’. De houding van Christen is in dat opzicht al even revelerend. De vroegere afwijzende dreiging van Dolf Danckers (honderd zillen grond en een hoeve) heeft hij blijkbaar geïnterpreteerd als een contract, waarvan hij nu de termen heeft gerespecteerd. | |
3. Een harde strijd, wreed en bitter...Is Aloud Boerenbloed een naïef boek? Allicht wel in de ogen van (post)moderne lezers. De roman wordt gedragen door een grote dosis voorspelbaarheid, nadrukkelijke commentaren en, vooral naar het einde van het boek toe, de nodige (melo)dramatische kronkelingen om het verhaal naar een afgerond slot te voeren. Toch zou het verkeerd zijn al te geringschattend over het boek te oordelen. Aloud Boerenbloed van Minus van Looi past geheel in een klimaat waarin de literatuur nog enige maatschappelijke betekenis ambieert (en daadwerkelijk heeft), waar men ervan overtuigd is dat | |
[pagina 255]
| |
literatuur een wezenlijk draagvlak kan bieden voor culturele ontvoogding en maatschappelijke ideeën. Waardevolle literaire teksten geven in dit perspectief, zoals andere sociale systemen (moraal, religie, andere kunstuitingen...), uitdrukking aan het Grote Verhaal van de Mens in zijn Geschiedenis. In deze roman belichaamt Christen Rora - ondanks de tekortkomingen en de tegenstrijdigheden in zijn karakter (onder meer zijn drift en zijn extreme koppigheid, menselijk, al te menselijk) - de synthese van het Goede, het Ware en zelfs het Schone. In die zin fungeert hij als een werkelijke held. Is Aloud Boerenbloed een typische exponent van de conservatief-agrarische literatuur? Ja en neen. Minus van Looi kiest alleszins voluit voor een progressieve visie, geheel in overeenstemming met de basisideologie van de Katholieke Actie en de uitgangspunten van de Belgische Boerenbond en verwante organisaties. Precies door zijn vastberaden geloof in de technische vooruitgang onderscheidt Christen Rora zich van Dolf Danckers, die het voorbije verleden representeert. Niet alleen introduceert Christen op de Baalse Hei allerlei nieuwe machines en landbouwtechnieken, uiteindelijk realiseert hij een stevige coöperatie van de boeren om hun belangen beter te kunnen behartigen, zowel naar binnen (door een efficiëntere taakverdeling en een beter gebruik van de beschikbare middelen) als naar buiten (tegenover de gemeente en de leveranciers) toe. Toch blijft die technische vooruitgang fundamenteel gericht op het aloude ethos, in dienst van klassieke waarden als de arbeid en het gezin. Ook de houding ten opzichte van materiële welvaart is niet gespeend van enige ambiguïteit. In tegenstelling tot de immorele Charel en, in mindere mate, de gierige Dolf Danckers, speelt rijkdom voor Christen Rora geen rol van betekenis, maar niettemin wordt zijn noeste arbeid binnen de logica van het verhaal beloond met een enorme welstand. Die verworven rijkdom - materieel én in de gedaante van de beminde vrouw - moet bewijzen hoezeer de held zijn project tot een goed einde heeft gebracht, en vormt zo als het ware de ultieme bevestiging van zijn goedheid en zijn kracht, in de ogen van de andere personages én van de lezer. Ook het cruciale thema van de sociale verandering wordt al bij al behoedzaam aangebracht. In de roman slaagt Christen Rora er weliswaar in om, geheel op eigen kracht, een aanzienlijke sociale kloof te overbruggen, maar tegelijk blijft onze held haast per definitie exceptioneel, uitzonderlijk én een uitzondering.Ga naar voetnoot7 | |
[pagina 256]
| |
Die heroïsche status van Christen Rora hangt allereerst samen met zijn fysieke kracht en zijn doorzettingsvermogen, aspecten die van meet af aan door de verteller sterk in de verf worden gezet. Rora's afkomst uit de ongeciviliseerde Varkenshoek geldt daarbij ongetwijfeld als een pluspunt. Minstens even belangrijk zijn echter de innerlijke kwaliteiten van Christen, die richting moeten geven aan zijn haast dierlijke vitaliteit. In eerste instantie is er sprake van een sterke wil; in tegenstelling tot zijn soortgenoten neemt Christen Rora geen genoegen met de vanzelfsprekendheid van zijn omgeving, maar wil hij resoluut vooruitkomen; hij tekent een eigen project uit en zet dat vervolgens in realiteit om. Bovenal wordt Rora echter - en ook dat blijkt doorlopend uit de ontknoping van de roman - gekenmerkt door een superieur weten, dat hem in staat stelt om nieuwe technieken en methodes aan te wenden in zijn arbeid. Opmerkelijk is wel dat die kennis niet voortkomt uit Christens genialiteit, maar integendeel uit het opvoedingssysteem in het verbeteringsgesticht; wat aanvankelijk een onterechte vrijheidsberoving leek, blijkt achteraf de sleutel tot zijn heldenrol! Precies door die cognitieve meerwaarde kan hij immers realiseren wat de trotse Dolf Danckers, die van oudsher fungeerde als een voorbeeld voor de hele omgeving, niet vermag: de onvruchtbare Baalse hei omtoveren tot een ware hoorn des overvloeds. Het is die uitzonderlijke combinatie van willen, kunnen en kennen, en uiteindelijk handelen, die van Christen Rora een authentieke held maakt. In laatste instantie moeten die capaciteiten echter naar waarde geschat worden, om het verhaal tot een goed einde te voeren en de onderliggende waardeschaal definitief te onderstrepen. Christen houdt zijn kennis niet voor zich, louter tot vermeerdering van zijn eigen welvaart en zijn eigen superieure positie, maar deelt ze integendeel bewust met zijn collega's. Hun algehele waardering vormt het sluitstuk van zijn heldenrol. Dat Aloud Boerenbloed in bepaalde opzichten een typisch product is van de jaren dertig en veertig staat buiten kijf. Dat maakt het boek echter nog niet zonder meer tot een exponent van het nationaal-socialistische ideeëngoed, zoals sociologisch geïnspireerde onderzoekers nogal eens hebben beweerd over het genre van de boerenroman als zodanig. De motieven van bloed en bodem zijn nochtans niet ver weg. Christen Rora incarneert geheel het ‘aloude boerenbloed’ waarvan in de titel sprake is, ook al is hij in oorsprong afkomstig van de Varkenshoek, een plaats waar in feite geen boeren wonen. Precies die aangeboren wezenheid stelt de held in staat om uiteindelijk datgene te worden wat altijd al impliciet in hem besloten lag; de (narratieve) geschiedenis kan niet anders dan die waarheid reveleren. Ook de bodem verschijnt als | |
[pagina 257]
| |
het element bij uitstek dat zin geeft aan het bestaan, via de niet aflatende confrontatie tussen de mens en de aarde. Toch betreft het hier vooral mythische patronen, die niet meteen politiek-ideologisch geïnterpreteerd mogen worden. Minus van Looi geeft in zijn roman hoofdzakelijk gestalte aan het optimistische katholieke vertoog.Ga naar voetnoot8 Centraal staat - in combinatie met het individuele streven naar ontvoogding - de strijd voor volksverheffing en vooruitgang in dienst van de gemeenschap. In die zin is Aloud Boerenbloed - wij zouden het haast vergeten - niet alleen het heldhaftige epos van Christen Rora, zijn confrontatie met Dolf Danckers, zijn liefde voor Lucie en zijn gevecht met de onontgonnen Baalse heide, maar ook en vooral de triomf van de auctoriële verteller, die het verhaal samenhoudt, in goede banen leidt en voor de lezer geduldig duidt. Die goed bedoelde moralisering begint al op de openingsbladzijden, waar de negatieve evaluatie van de Varkenshoek, via het kritische perspectief van de dorpsbewoners en de veldwachter, weliswaar domineert, maar waar tegelijk door de verteller toch de positieve vitaliteit van het gehucht wordt beklemtoond. Wat verderop, meteen na de eerste, anekdotische introductie van de schooljongen Christen Rora, wordt het verhaal dan onderbroken voor een lange tussenkomst van de verteller, waarin zowel de gehele ontknoping van de intrige als de normatieve duiding daarvan reeds expliciet worden gegeven: Dat is de Varkenshoek. [...] En van daar uit, uit die laagte, is Christen Rora naar voren getreden. Langs verre omwegen, die soms uitkronkelden als een dwaalspoor is hij de hoogte ingegaan, naar het licht, wonderbaar geleid. Het is een lange, lastige weg geweest, een harde strijd, wreed en bitter. Hij heeft dikwijls zijn tanden losgebeten van razernij. Met rauwen Jodenhaat heeft hij sommige dagen de menschen gehaat, om den heul van een vrouw, die hij liefhad, en die hem ontzegd werd. Omdat hij het waagde, van uit de donkerte van den Varkenshoek, vooruit te treden in het mildere licht van de beschaving, dat hem wenkte. [...] En de zandgrond, waarop hij wroette, heeft hij vermaledijd om zijn onvruchtbaarheid. En het leven verwenscht, het leven dat hem niet loslaten wilde, dat hem gierig vasthield en voortduwde, hem bebokste en murw kneedde, en van hem maakte, wat Eén van hem maken wilde, en dat hij worden moest, om als voorbeeld daar te staan, ten aanzien van iedereen, gelouterd door het lijden, maar mannelijk schoon, hoog in het licht: een goed en eerlijk mensch, Christen Rora. [17-18] De ruim tweehonderd bladzijden die daarop volgen, bieden slechts de (quasi-overbodige) bevestiging, de noodzakelijke ontknoping van dat principiële programma. Goed en kwaad zijn van bij het | |
[pagina 258]
| |
begin van elkaar gescheiden, de paden uitgezet, de rollen verdeeld. De ogenschijnlijke chronologie van de roman - die het leven verhaalt van de protagonist en alle personages die hij in de loop daarvan ontmoet - ruimt zo plaats voor een teleologie, een logisch, doelgericht schema in functie waarvan het hele verhaal is opgezet. Het citaat hierboven maakt in dat verband melding van twee centrale motieflijnen. Aan de ene kant is er het beeld van de ‘weg’ die een mens moet gaan; herhaaldelijk in het boek zal Christen Rora even van die rechte weg afdwalen en op een ‘dwaalspoor’ terechtkomen. Aan de andere kant is er de metafoor van de opgang naar het licht; in dat opzicht is het geen toeval dat Christens eerste schok wordt teweeggebracht door een ‘Lucieke’ - een klein licht (naar het Latijnse lux, licht), dat hem in de verbeteringsinstelling brengt - en dat zijn uiteindelijke bestemming ligt bij Lucie van de Schanshoeve. De roman moet zich gewoonweg ontplooien zoals hij doet, het kan niet anders. Het Aloud Boerenbloed kruipt immers waar het niet gaan kan. Zo is het goed. Zo is het. |
|