| |
| |
| |
Elma van Haren
Gedichten
Het brekende
Het klonk op in een luid ‘rinkeldekinkel’.
Geen blik of glas, maar het woord,
uitgesproken door een laconieke stem.
Taalkopstootje: Breek uit!
sprongen de sterren al in mijn
alom beleefde tegenwoordigheid.
Juist wat ik wou voor mijn verjaardag,
Ik schudde de duiven van me af, die me ingesloten hielden
Hun gekoer echoënd tegen de wanden.
In elke klank een trechter naar een woord,
naar het corresponderende beeld.
Duiventaal (koerenboerenouwehoeren),
die me wilde smoren in de donzen duiventil.
Ik, uitbrekend van nature,
om het strekken, de lengte
- denderende trein in de roodgrijze avond -
door te kunnen laten daveren zijn eigen ruimte in.
Met galmende oren van diep duivengeklok en
samengeknepen lippen, blauw als
| |
| |
na het eten van bijvoorbeeld
oneetbare bessen uit diep Congo,
nieste ik mij naar buiten.
het Rinkeldekinkel bestand tegen de
als tevreden meikevers de wereld inronkende
minzame knikjesklopjes op de schouder,
Tegen fidele falderalderie.
Brallen & Bauwen, mij toegeworpen
met dik sproeisel van zwart speeksel,
als zat de pest in dat brouwsel.
zelfs in jouw glimlach staan zwarte kale bomen daar
en rinkeldekinkel ik ook bij jou.
| |
| |
| |
Het evenredige
Het daagde me toen ik die brief probeerde te schrijven.
Dat leek het enig passende in het licht van al dat beëindigen;
het meest tastbare de enig mogelijke toon,
(Bruine zachte nog ademende,
vergeef me dat ik wat van je sterven pak,
alleen om een toon, een stemming.
Een koekoeksklok zou het dragelijker maken,
wat lachwekkender wellicht!)
om binnenin iemand iets te kunnen hanteren.
Het verschuiven van touwen.
Het ratelen - omhoog omlaag - van een anker.
De ruimte tussen boomtakken,
die vanzelf meebuigt op de wind.
De hele middag nam ik de tijd voor de brief en
de hele middag vroeg de brief de tijd.
Om zes uur verder niets op papier.
precies aansluitend op die zes slagen
van de kerkklok tegenover
op die on verzettelijke plek in mijn lichaam.
Het evenredige vragen en nemen.
Al die tijd de hond vol geduld aan mijn voeten.
Mijn hand, mijn geur, de klank van mijn stem,
| |
| |
Ik nam zijn oor tussen mijn vingers
al mijn eigen verglijden.
hierbij de bundel ‘Wintertuin’ van Pablo Neruda.
Lees alsjeblieft het gedicht op blz. 35.
Lees het hardop klokslag zes
voorgoed uit je gedachten.
| |
| |
| |
Het gewone
Het lichtte op in het holst van mijn hand
middenin de 30o van een zomernacht.
Geveld door een verlate voorjaarsgriep
stommelde ik tussen rijen laagstammigen.
jij moest gewoon binnen handbereik!
ziekte van bloemkool en mens!
de orde van de boomgaard,
de moestuin, de aangeplante velden.
Blijkbaar weet men het al eeuwen,
(hoewel in een handomdraai tegenwoordig:
een participatiedwerg met durfkapitaal
op het bestratingsweekend te Appeltern)
zoals de koortsige stem die mij naar buiten lokte
Wellicht vind je daar iets
wat je met jezelf verzoent.
Goed. Ik het veld in. Ja hoor,
inhetlichtvaneendonzigedriekwartmaan.
| |
| |
Met een appeltje in de hand en neus op fruithoogte
de efficiëntie van een jij
Duizend handen hebben al duizend appeltjes geplukt,
doch duizend broodjes ham en kaas verhelpen het maar niet.
| |
| |
| |
Het blauwe
Het verbleekte na een lange nacht vol chemische ketelarij.
Wakker als ijs, schever dan schots,
tuimelvlakte van waakzaamheid,
alert tot in alle puntjes van mijn extremiteiten,
wreef ik 's ochtends nog de netels dieper mijn ogen in
iets homeopathisch dan maar godbetert
hink-stap-paardebloemensprong
in de tuin voor de blinden.
Geur en fluweelblad, pluimbloem, vetplant, cactus.
Wie zich blind aan doorns prikt, krijgt een scherper
beeld van pijn dan een ziende.
(eindelijk iets zinvols om in het donker te doen)
en struikelde, proefde zand.
een luide krak bij mijn oor
en open van schrik stond ik oog
... Zag zonnebloemen aan stokken vastgezet,
maar de stokrozen los en scheef, bijna om.
... Zag het hooi achteloos verspreid in de wei
zoals de wolken slordig door de lucht.
haastblauwvanopluchting groene...
Ook een blinde kent veel namen voor groen.
Maar welk groen moet ik noemen om
de lente te laten plaatsvinden;
eerst in míjn ogen voor mezelf,
| |
| |
| |
Het beminnelijke
Het ontpopte zich (geluid: vinger uit fles)
als een kinderziekte in mijn besmette lichaam.
Wat wilde ik nog meer aanvangen met het hoofd
Met die kinderziekte in het lijf
- als het kindeke Jezus heet kracht
als het hart Hertz heet koud
als de bruid dolfijnen springen
als strandweer duizelt bovenaan de trap
een verloren handschoenstilte
geroezemoes zich stampvoets verdringt
eksterglijbaan in de sleep gestrikt -
Jazeker droomde ik, maar toen
was ik wakker en zag hen per ongeluk.
Hun haren begonnen naar boven te wapperen.
Toen bloosden ze lichtblauw,
en stegen op van verlegenheid.
|
|