Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 144
(1999)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Ivo Michiels
| |
[pagina 6]
| |
‘O,’ deed Matthias, ‘neem mij niet kwalijk, dit is onze globale formule in verband met de voorafgaande behandeling van het geliefde lichaam.’ De broer schrok op. ‘Geliefde? Welke geliefde?’ ‘De overledene, met uw welnemen.’ ‘Moeder,’ zei de zuster. ‘Wat is er aan de hand met haar haren?’ vroeg de zoon. ‘Moet er nog iets aan gedaan worden, aan 't lichaam?’ vroeg de zus. ‘Afgezien van 't afleggen? Ze ligt in haar witte satijnen japon uit de tijd van 't trouwen, van voor ons.’ ‘Ziet u,’ zei Matthias, enigermate stoom terugnemend, ‘aflijvigen liggen er doorgaans lichtelijk bleekjes bij. Wanneer straks de vrienden komen en nog meer nabestaanden voor een laatste begroeting, wel, op dat moment een beetje blos op de kaken, het zou toch niet misstaan.’ ‘Daar hebt u gelijk in,’ zei de dochter, de zus. ‘Zou ik ook wel willen als... eens... zo'n beetje blos.’ ‘Ze is al in de zeventig,’ zei de broer. ‘Moeder is negenenzestig.’ ‘Daarom,’ zei Matthias, ‘een beetje blos om er warmte in te brengen, maar dan verder uiteraard geen nagellak... Wel misschien...’ De twee keken op, wachtten. ‘Ja?’ ‘Misschien delicaat de wangen een weinig opvullen, en de mond wat...’ ‘Het gebit hebben we uitgenomen.’ ‘Moet er weer in,’ zei Matthias. ‘O mensen, het is 't laatste wat we voor ze doen kunnen, de dierbaren nog een beetje leven geven. Voorgeven alsof ze voort tussen ons vertoeven, zich hebben opgemaakt voor 't feest. Wie voor een feest is uitgenodigd loopt cito-presto naar de kapper, leeftijd of geen leeftijd, heb ik geen gelijk?’ ‘Toch geen blond of zo?’ Een verontwaardigde dochter. ‘Nauwelijks aan te raken,’ zei Matthias, ‘een verfijnde spoeling, een tikkeltje verzilveren, al iets van de engel aanbrengen.’ ‘Ze heeft nooit veel van 't leven genomen, 't is waar.’ ‘Gierig was ze niet.’ ‘Nederig, dat was ze. Alhoewel...’ ‘Stil!’ ‘Daarom, mensen, daarom. Geef moeder deze laatste uren wat fierheid mee, aanvalligheid. Desnoods - o geen kwade gedachten, godbewareme - het desnoods vanboven onder de satijnen japon een weinig opwelven, alsof het volle leven er nog in zit... en de lippen die lichtjes op komen te staan, zo doen wij dat, alsof ze u allen voor 't laatst een zoen wil geven. Ziet u dat? En dan de muzikale omlijsting voor deze verrezene-mag-je-zeggen: we beschikken over een prachtige sopraan, een jongetje van twaalf, de hemel gaat open | |
[pagina 7]
| |
zodra u 't hoort en u kunt kiezen: hij komt in levende lijve of we spelen de tape. Denk eraan, eens op het kerkhof is het te laat. De ware verrijzenis gebeurt hier.’ Ze zwegen. De zus snufte. De broer keek op zijn horloge. Matthias trok zijn wenkbrauwen op. ‘Een devis willen we wel hebben,’ zei de man. ‘Juist, juist,’ zei Matthias, de kartonnetjes tegen zijn lippen drukkend, ‘en wilt u mij nu volgen naar de toonzaal. Maar denk erom, mevrouw, meneer, voorgoed afscheid nemen doen we maar één keer, daar moeten we alles op zetten.’ ‘Ons Heer ter ere,’ zei de zus. ‘De mens,’ zei Matthias, ‘wie of wat gaat er boven de mens?’ Hij bleef staan. ‘Schoonheid zou het enige streven mogen zijn. Zelfs niet eerlijkheid, zelfs niet lijdzaamheid, zelfs niet geleerdheid of goedheid, maar schoonheid. Kies hierzie de mooiste kist, de duurste, kies ze uit en leg er geleerdheid in, of fortuin, wat er ligt is niets indien 't geen mens is van vlees en bloed met blos en glimlach, niet zo maar vluchtig gewassen en geschoren maar in 't heen-gaan-zelf geboren tot leven... tot eeuwig...’ Uit de diepte zweefde iets van Bach op hen toe. Voor hij er erg in had, liep hij op zijn tenen. Hé, dacht Matthias, wat doe ik?
Nu zag hij de rouwende paren stuk voor stuk naar binnen schuiven. Af en toe liep onbeholpen een eenling daartussen. Bij God hoe hield hij van dit tafereel. Sedert het samentreffen in de sterfhuizen langzamerhand tot een uitbloeiende usance was geworden en hij er niet zonder succes in slaagde het ware professionele opbaren te laten geschieden in Vermeijens Eigen Funerarium (het amateurisme van zo'n ‘openbare opbaring’ in een ziekenhuis stel je 't voor!, het mortuarium van de late ellende, het deed hem gruwen: een dode die er geurde naar de dood, middeleeuws was 't), sedert deze gelukkige evolutie had hij de gewoonte aangenomen - een niet zo fraaie gewoonte, dat wilde hij wel toegeven - om zich een poos lang verdekt op te stellen, van tussen de gordijnen die zwaar neerhingen te spieden hoe onwennig, vaak strompelend bijna, de kleine gemeenschap zich verzamelde. Of hoe een enkeling zich heel even ingetogen ophield bij de lijkbaar om schichtig weer te verdwijnen, z'n naamkaartje met de geijkte formule erop achterlatend in het sober gesmukte korfje dat bij de entree stond opgesteld. Daar waren ze dan: zie ze komen, zie ze komen, popelde het in hem. Daar lagen ze dan op de sacramentele tijdstippen, steeds weer die ene liggende door groepjes van staanden omgeven en deze staanden kijk-'t-maar-aan als het ware letterlijk in de ban van de aflijvige gehouden. Wat een onvergetelijk beeld - is 't geheel niet | |
[pagina 8]
| |
Het laatste avondmaal der Vlaamse en Italiaanse grootmeesters waardig? - een beeld van de wereld die de zijne was: de kunstenaar, hij, Matthias, die zegevierend zijn werk ter adoratie aanbood. Het resultaat van zijn creatieve bemoeiingen verdiende uiteraard applaus en dat hoorde hij dan ook, dwars door Bach golfde het tot bij hem, door de gezangen van de knaapjessopraan kwam het, dwars door het snuffen en fluisteren en 't traantje-laten hoorde hij het handgeklap hem begroeten. Niet langer gedraald dus, de toespraak. Nu. Neenee geen dialoog dit keer met het achtbare lichaam van de overledene, geen gesprek onder gelijken, thans het koele woord gericht tot de staanden die zich inmiddels hebben neergelaten op het rode fluweel van Vermeijens gestoelte. Dames en heren. Dames en heren, u, de levenden zogenaamd, hoort toe, hoofdstuk één van de cursus. Strikt juridisch bekeken is een stoffelijk overschot een uit de lijsten der ambtenarij geschrapte naam, geen mens meer maar een zaak, hooguit. Zo is het, maar van mijn en dus van ondernemersstandpunt uit behoudt de aflijvige voort een menselijke entiteit, dit wil zeggen hij blijft een wezen dooraderd met authentieke humane potenties zoals, vooral, vooraan, het opwekken van emoties. Want wie is het die ons beweegt tot treurnis, wie maakt in ons datgene wakker wat allicht sedert jaren is ingesluimerd, wie is er altijd en onafwendbaar iemands geliefde? Wie anders dan de aflijvige die ons oproept voor een van 's werelds veelvuldigste momenten van aangrijpendheid: namelijk het afscheid? (Kuchje gewenst.) Hij kuchte. Aanwezigen, bij de hygiëne, daar begint het en het eindigt bij het ontzag, of omgekeerd indien u wilt, in ieder geval tussen beide polen zorgen constante eerbied en antisepticum voor de nieuwe gedaante. Weer pauzeerde hij heel even. Een subtiele uitdaging, dat bedoelde hij ermee. Dames en heren, u ziet haar liggen, haar of hem, hier vóór u, en u denkt: op een dag is het onherroepelijk mijn beurt, daar is geen ontkomen aan, wat zou ik dan wensen? En u denkt: ik zou wensen dat ze zouden komen om mij te begroeten. Uiteraard, nietwaar? En wat zult u verder wensen? Ik zou wensen dat ze zouden zien hoe ik van gezuiverd tot gezalfd voor de reis ben klaargelegd. Zo denkt u toch? En laat horen, wat verder? Dat ik weliswaar treurnis in hen heb bovengehaald, maar dan niettemin een verdriet dat vermengd is met acceptatie om de vrede die ik uitstraal. | |
[pagina 9]
| |
Juist, en wat verder? Dat trots mijn en hun aller deel moge zijn. Wat verder? Dat alle in het leven verloren gegane liefde daarmee voorgoed te mijnent zal zijn weergekeerd. Wat denkt en verhoopt u verder nog? Dat dankzij onze heer ondernemer alle gevaar voor voortijdig verderf zal zijn geweken. Wat nog? Dat de laatste kwalijke geuren uit dit, mijn lichaam zullen zijn verdreven. Kom op, wat nog? Dat ik aldus gereinigd naar buiten en naar binnen geadeld ben voor de witte processie en ik witter dan wit ten kerkhove worde gedragen. Juist, juist. Dus u wenst? Dat een schandelijke staat van aflijvigheid mij zal zijn onthouden. En? Summa summarum? Dat mij alle bijstand, alle professionele bijstand zal zijn verleend die de beschaving die onze beschaving is, mij kan toekennen, dit wil zeggen dat ook van mij als dode de vulgaire staat van dood zal zijn weggetoetst met fijne hand en kleuren. En met etherische geuren en was en oliën. Ziedaar, dames en heren, ziedaar uw diepste wens, uw felste begeren. O, ik ken u, ik ken u allen zoals ik mezelve ken: op dus naar de verrukking van het Eindwerk!
Dat was het. Slot van de projectie op 't netvlies van zijn droomoog dat vol water schoot.
Nu zag hij terdege hoe de rouwende paren stuk voor stuk naar binnen schoven. Af en toe liep onbeholpen een eenling daartussen. Bij God hoe hield hij van dit tafereel, deze kleine gemeenschap die zich samenschaarde, in de ban van de aflijvige werd gehouden. Zie ze komen, zie ze komen, zong het in hem en hij zag het aan hoe ze kwamen, zag het aan vanachter de kostbare gordijnen die zwaar neerhingen in Vermeijens Eigen Funerarium.
Vrijdag, eind maart. Een paar dagen geleden de begrafenis van Maria uit Jalovars nest alweer succesnummer. Na de circusman-zelf opnieuw het circus onder Vermeijens vlag de straat op. Ik ben achterop met mijn schijfdagboek. | |
[pagina 10]
| |
Omdat ik, wil ik eerlijk zijn, niet goed weet waar het toe dient. Ik weet het eigenlijk wel, om nog een keer eerlijk te zijn, wat ik niet weet is hoe 't precies moet. Welja, hoe moet het? Alles prima zo gauw ik met mijn mensen aan de slag kan, met mijn lichamen. 't Komt en 't rolt vanzelf eens dat ik lijf en leden tussen mijn vingers heb, het vertellen bedoel ik. Zou ik de dames en heren ter restauratie kúnnen hebben indien het met mijn tongwerk misliep? Goede vraag. Een steek hier een krak daar wat gestrijk en gewrijf, Egyptische erwtjes in de neusgaten - olé, ken mijn klassieken! - en weg ben ik. Oren open: ‘Hij opende de deur en warempel daar stond zij, met die glimlach van haar die als zo vaak raadsels sprak, en ook een beetje spotte met hem, neenee zo bekeek hij het niet, veeleer de glimp van de uitdaging had zoals ze daar verscheen, hem op deze manier toesprak: Hier ben ik dan, diegene die je in geen tijden had verwacht. Zo op de man af zei ze dat.’ Een (oud) verhaal is (opnieuw) begonnen, een lichaam hoort het aan, neemt het mee op de lange reis. Niettemin deze bedenking: Matthias, heeft het zin je leven te offeren voor je roeping en niets na te laten? Je bedoelt een praktische handleiding voor het nageslacht? Niks van praktische handleiding, worden ermee overspoeld. Immer etwas Neues zu Ihrer Zufriedenheit, laatst toegekomen flitsbericht. Wat gisteren ideaal was, is vandaag gedaas, wat vandaag kletskoek is, wordt morgen wie-weet alweer aangeprezen. Gordijn dicht en licht uit. Wat dan wel? Geen idee van, toch de roeping misschien, maar wat is dat, ‘roeping’? Dat ik straat voor straat zou willen stilleggen, alle zogenaamde leven eruit om niet zonder matière te vallen? Er fors op aanstuur, op 't ver... nou, 't veredelen? 't Blijft niet aan m'n tong plakken, het woord roeping, want zover ik mezelf ken, is er hier geen sprake van roepen, ik spréék. De ware verrijzenis, mensen, die gebeurt hier. Een devis willen we wel hebben. Juist, en wat wenst u verder? Dat ook van mij als dode de vulgaire staat van dood zal zijn weggewerkt. 'k Ben er: dat dank zij mij als Probaat Hersteller, meester in 't coloreren en adouceren, de staat van dood kan worden weggeconterfeit het overkantse leven in. Ben ik er? Zoals het er staat, is 't zeker weer niet om aan te horen. Niet om de dood is 't hier in huis te doen maar om de doden, alsjeblieft. Zie je wel dat het lapwerk blijft, zo'n schijfgeschrijf, het zogenaamde journaal. Zoveel simpele woorden die ineens andere woorden worden wanneer je uit je gewone doen geraakt. Bij 't werk, ja, aan de blauwe tafel waar je met twee bent, de spreker en de stille die pas te spreken aanvangt wanneer hem (of haar) de taal in de mond wordt gelegd, dáár gaat het. (Tussen haakjes, wat is het verschil tussen pc en wc?) Laat Vermeijen zich vermeien met zijn messen zijn pincetten zijn slangen zijn pompen zijn injectiebuizen. En zijn vinyl handschoenen, vooral zijn handschoenen. | |
[pagina 11]
| |
ZO GAUW VERMEIJEN IN ZIJN HANDSCHOENEN, VERMEIJENS SCHEPPING UIT HAAR SLOFFEN
Nooit zo'n vriendelijke begrafenis meegelopen als die met het circus. Twee keer het circus. De begrafenis van Maria was het geweldigst, omdat... Wacht, seffens. Pardon: zo dadelijk. De beestentroep stapte natuurlijk niet mee, politieverbod. Spijtig, want in mijn opstelling had ik aan de kop een olifant voorzien. Nu waren het de clowns die vooruit liepen. Ze dansten en tuimelden met al de kleuren die ze om hadden, vinnige kleuren, om er een fijn festijn van te maken. De jongleur wierp zijn ballen in de lucht, de trombones speelden traagjes. Een acrobaat hield een temster rechtop staan op zijn schouders, de hele halve weg lang, daarna was een trapeziste aan de beurt. Onderweg keken de mensen alleen maar naar 't corselet van de dames daarboven. 't Was de stoet van Maria, alles heel vrouwelijk. Het leek of er binnen in de kist werd gezongen. Ave Maria en toch iets compleet anders. Nee, niet gedroomd. Ik droom dikwijls, kolossale dromen, onmogelijke dromen, dromen waarin 't allemaal verschrikkelijk is en toch verrukkelijk wordt, blanker en blanker steeds, geen spatje meer op lichaam of ziel. Dan ineens in knalwitte letters op zwarte achtergrond: Matthias Vermeijen, gevolgd door een onleesbaar woord in misschien wel vijftig talen. Dan niets meer, alleen dat scherpe witte. 't Aanhoudend witte, dat ben ik, denk ik. |
|