Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 143
(1998)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 738]
| |
[pagina 739]
| |
Beste Kamiel,Aantrekkelijk aan brieven vind ik dat ze een reis, korter of langer, hebben gemaakt om je te bereiken. Ze zijn, soms van de andere kant van de wereld, per vliegtuig en per trein gekomen, en het laatste stukje weg hebben ze afgelegd in de tas van de postbode. De postzegels op de envelop duiden him land van herkomst aan, en het is daarbij opmerkelijk dat die kunstiger en kleurrijker zijn naarmate dat land exotischer en armer is. Alleen de rijke, geïndustrialiseerde landen geven van die banale koningskoppen of soortgelijke afbeeldingen uit. In de tijd van de postkoets moet het reiskarakter van brieven nog veel boeiender zijn geweest dan tegenwoordig, en soms fantaseer ik dat bijzonder mooie en intieme brieven eigenlijk per postduif verzonden zouden moeten worden; op een dag strijkt zo'n vogel uit de hemel op je brievenbus neer, en dan weet je dat hij een wonderbare boodschap brengt. In werkelijkheid is het natuurlijk de postbode die voor duif speelt, en nog dagelijks kijk ik uit naar zijn komst. Wat dat betreft is er sinds mijn prille jeugd niets veranderd. Alsof het pas gisteren was, zie ik het beeld voor me van de postbode die in een sneeuwbui, wit als de kerstman, komt aangestapt met een voor mij bestemde brief in de hand. Hij bracht mij het met kloppend hart verwachte antwoord van het toen nieuwe, progressieve weekblad Het Westen, waaraan ik weken tevoren wat gedichten en een verhaal had ingestuurd. Mijn verzen bleken te romantisch te zijn bevonden maar het verhaal was aanvaard. Er volgde meer correspondentie, en een paar maanden later werd ik onder de hoede van een toen al bekende Jan Walravens opgenomen in de redactie. Zo begon mijn intrede in de letteren. Die eerste brief kwam op 21 januari 1945 uit Oostende, ik herlees hem nu als een vergeeld en nostalgie wekkend bericht uit een andere wereld. Maar sinds die tijd hebben brieven en literatuur hand in hand mijn bestaan vervuld. In de wat afgelegen landelijke wijk waar ik woon, arriveert de postbode nooit voor de middag, maar dat kan ik hem niet ten euvel duiden. Hij kent geen haast, en ik waardeer zijn nonchalante verzet tegen de dwang van de tijd: de druk van de klok, de jachtigheid, de snelheidsmanie, de zucht naar dynamisme en koele perfectie. Wanneer hij bij mij aankomt, heeft hij al een ronde van ruim twintig kilometer afgelegd en onderweg allerlei menslievend dienstbetoon verricht. Hij heeft eenvoudige, bejaarde lieden niet alleen het nieuws van de dag maar ook hun pensioenuitkering gebracht, formulieren voor hen ingevuld, brieven voor hen gefrankeerd en meegenomen en op hun gezondheid een glaasje jenever gedronken. En al is het slechts een glaasje per keer, alles bij elkaar missen ze hun uitwerking niet. Zo gebeurt het wel eens dat ik, naast mijn brievenbus aan het straathek, een envelop als een drenkeling in de sloot zie drijven. Maar dan haal ik er een visnetje bij en de redding is snel volbracht. Iedere dag word ik zo rond een uur of twaalf toch onrustig en onderbreek mijn werk om te zien waar die postbode blijft. Het is een soort verslaving waar ik wel nooit van af zal komen. Ik loop het pad af naar het hek en als de bus nog leeg is, speur ik ongeduldig de straat af, tot ik hem uit de bocht zie verschijnen. Niet gevleugeld als de goddelijke boodschapper Hermes, maar langzaam, voorovergebogen en worstelend tegen de westenwind nadert hij op zijn ouderwetse, zwaar beladen dienstfiets en als het regent draagt hij een donkerblauwe capuchon. Hij is altijd opgeruimd en blozend, we maken | |
[pagina 740]
| |
een praatje over het weer, en met een gebaar van sinterklaas reikt hij me het dagelijkse pakketje kranten en bladen, boeken en brieven aan. Dat is, hoe vaak ook herhaald, nog keer op keer een verblijdend moment, dat ik voor geen geld ter wereld zou willen missen. Wanneer het uitgesproken koud of warm is, komt de postbode mee in huis voor nog een laatste borrel of een biertje uit de kelder. En op de tweede dag van het nieuwe jaar staat een fles whisky voor hem klaar. Hij is mijn vertrouwensman, hij regelt bij geval het strafport en tekent, als ik er niet ben, eigenhandig recommandé-stukken af. En bovendien ben ik hem dankbaar, al was het maar omdat hij op een gelukkige dag voor mij een lange brief van een toen onbekende Ilse uit zijn tas toverde, met alle gevolgen van dien.
Met hartelijke groeten van Paul de Wispelaere Paul de Wispelaere |
|