Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 143(1998)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 506] [p. 506] Saskia de Coster Gedichten Kardinaal Als het uitdijende lichaam op een tafel vol glassplinters: enkel het oog ligt niet open heeft zich, ingekapseld als een vrucht aan zijn blik onttrokken. Licht verdikt, vult wonden, stilt zichzelf met engelengeduld de nacht in. Hij kruipt uit zijn vel, trekt het weer aan. Het waait. Binnenstebuiten. Het klaverblad van zijn kruis zakt lager. Zenuwen verschrompelen, worden zwaar om in zijn lichaam haar dood door te staan. Snoeihard barst een nerf, een vat. Sla geen oog op de aarde. [pagina 507] [p. 507] Porphyria (naar Robert Browning) De regen verteerde de grond, een gescheurd lichaam dat zijn jeugd niet terugwon. Wankele wind stommelde als slaap over het meer. Stemmen in de dennen angstmetaal in mijn mond. Porphyria gleed warm binnen, gebaarde, een handschoen zakte. Ik maakte van haar snoer een lus voor een steile val in de trapzaal. Op mijn halsstarrig waken volgde een vuist als een klem en schoot uit de haak van haar schouderblad rond haar gebroken geslacht. Zij zou fluisteren als verbannen hoe zij mij miste en niet kon. Ik was het godganse altaar dat haar aanbad. Ze kon er niet meer bij. Pijnloos stulpte ik haar lijf, stootte ik mij aan haar, peilloos wrong ik als een egel tussen aangereikte keel en sleutelbeen. Het ooglid schroefde haar blik vast als een sluitende bloem een bij in zich zuigt. Mijn grijns smaakte als een litteken in haar verhemelte. Er is de nacht. Er is de wijnrode marter in de takken. God laat niets los. Vorige Volgende