| |
| |
| |
Kreek Daey Ouwens
Mamma's lied
Zelfs de vogels leken te zijn uitgedroogd,
ze maakten een dor en ritselend geluid en
dat was alles wat je hoorde, dàt en de stem
van oom Clemens die maar niet ophield maar
soms even verdween om onmiddellijk weer op
te duiken als een stroompje, een dun straal-
tje dat van plek tot plek op het droge zand
voortsijpelde. Want het moet er allemaal
uit!, zei mamma, en ik begreep nooit wat ze
daarmee bedoelde, maar ik had het mijn hele
leven gehoord en misschien zou ik later, als
ik groot was, er een boek over kunnen schrij-
ven dat net zo treurig was als een van die
bladeren die de wind deed neerdwarrelen tus-
sen mijn blote knieën. Het zat vol gaten, aan-
gevreten door de rupsen, en binnen een paar
weken zou er al helemaal niets meer van over
zijn en ik dacht erover na dat alles wat er
eens was voorgoed zou verdwijnen als je er
niets van kon vastleggen. Zoals die kleine
beek achter het huis, die al meer dan twee
maanden bleek te zijn opgedroogd zonder dat
ik het wist, al twee maanden weg, en niemand
had het me verteld, en tegelijk kwam me de
onmogelijkheid voor om alles vast te kunnen
leggen: hoe moest je in woorden uitdrukken
wat niet onmiddellijk te begrijpen viel? En
hoe kon ik later weten wat ik nu dacht? Het
was een van die lange zomeravonden waarop
het net zo licht blijft als overdag. Alle
vensters binnen stonden wijd open, in de
onverlichte kamers vloog de waanzin in het
rond in de vorm van een verontruste
vogel - ik spreidde mijn armen alsof ik
zelf zou willen vliegen, een keer een
lange zweefvlucht zou kunnen maken, net als
dit dunne blad dat op mijn benen lag.
Niets beweegt. Geen rook boven de daken.
| |
| |
Geen geklapper van deuren. Alleen de vogels.
Oom Clemens zit voor de deur van het huis.
Het enige kledingstuk dat hij draagt is een
dunne katoenen overall, zijn bovenlijf is
mager, en ook hij beweegt niet, wel lijkt
zijn ene arm nog stiller dan de rest van
zijn lichaam. Soms staat hij even op, om
naar een vlieg te slaan die hem lastig valt,
en Wallie ziet hoe zijn penis half overeind
komt onder de stof van zijn broek, een aan-
blik die hem in verlegenheid brengt, maar ook
opwindt, een onbestemde opwinding, die hem
dan nog meer in verwarring brengt. Een paar
kilometer verderop begint de weg naar het dorp,
vol van koolzaad en kleine bloemen, waar de
vrouwen nu hoeden dragen tegen de zon, waar
iedereen van deze afstand vriendelijk lijkt
te zijn en melancholiek, en Wallie weet ei-
genlijk niet meer wat hij moet voelen, de
zon schijnt op zijn nek en schouders, er is
geen enkele bescherming tegen wat dan ook.
Oom Clemens laat langzaam, plechtig, zijn
hoofd zakken en brengt het weer omhoog. Net
als Wallie van plan is om op te staan en
iets tegen hem te zeggen, komt hij overeind,
draait zijn hoofd naar voren en verdwijnt in
Nog lang nadat oom Clemens in huis verdwenen was,
kon ik het voelen. Het was alsof er die mid-
dag in die lome stilte nog altijd het langge-
rekte geluid van die man bestond, alsof het
er nog hing, nu niet als geluid maar als iets
dat de huid kon horen, dat je hele lijf kon
horen. Maar ik vroeg er niet naar. Ik was pas
acht. Ik zat naar die lege stoel te kijken
met dezelfde schaamtevolle opwinding waarmee
ik tussen mijn vader en mijn moeder voor de
kerk had gestaan, een jaar geleden, toen ik
mijn eerste communie zou doen. Ik was er
nog nooit binnen geweest, maar ik had het
gevoel al te weten hoe het er uitzag, net
als ik scheen te weten hoe ik me zou voelen,
zo meteen, als ik voor de eerste keer naar de
| |
| |
communiebank zou lopen, tussen de andere kin-
deren, hoe ik me zou voelen als iedereen naar
ons keek. En het is met ditzelfde gevoel dat
ik schrijf aan deze geschiedenis. Ik knoei
een beetje in een aantekenboek, terwijl ik
achter me de klank hoor van stemmen en werk-
zaamheden. Over het open veld legt de wind
een wal tegen de bladeren van het hoge bos
en brengt het geluid van water, laat dan
los en is meteen verderop, dwalend als een
kind in de zon, en achteraf is er geen rust
in de bladeren, ik hoor voetstappen en oom
Clemens komt weer tevoorschijn, zijn hand
onder het bovenstuk van zijn overall, waar
hij graait naar zijn buik.
Alles wat er is gebeurd komt doordat de
kindertijd voorbij is. En alles wat je
opschrijft, voor mijn part op een vodje
papier, het doet er niet toe wat en het
hoeft op zichzelf niet eens iets te be-
tekenen, het hoeft zelfs niet eens gelezen
te worden - het betekent alleen maar iets
omdat het ooit gebeurd is, iets dat zijn
sporen nalaat op iets dat er ooit was -
maar er wordt niets opgelost - het is
| |
| |
| |
De mijn
Wallie kan de dingen niet op een rijtje
krijgen. Wat hem bijvoorbeeld erg droevig
maakt is het grommen van de sirene van de
mijn, terwijl daar verder niemand een bood-
schap aan lijkt te hebben. Alleen de kippen
raken de kluts kwijt. Ze pikken met hun
lelijke snavels in het zand, het schrille
gekakel vermengt zich met de wind en soms
kun je dagenlang de zon niet zien omdat je
ogen zich zouden vullen met stof als je ze
opendoet. Stof kleeft aan alles wat vochtig
is, zoals het netvlies, of een druppel aan
je neus, een snijwond, zelfs zweet aan je
hemd en mamma poetst de hele dag en zegt
dat ze het net zo goed niet zou hoeven
doen, omdat het toch allemaal nergens toe
leidt, en het hele leven leidt nergens toe
zegt ze, behalve naar een kruis met een naam
erop, en je moest maar afwachten of iemand
daarvoor wilde zorgen en soms was er werke-
lijk niemand meer om daarvoor te zorgen en
dan stond het kruis in de regen en in de
sneeuw en langzamerhand zou die naam ver-
dwijnen en nog weer later zou niemand zich
meer kunnen herinneren welke naam dat ge-
weest was en het deed er verder ook niet
toe. En pa, oom Clemens en Wallie staren
naar het tafelkleed, alsof ze allemaal hun
eigen patroon daarin aan het weven zijn.
En buiten de bal van de zon. Een vogelge-
krijs om doof van te worden.
|
|