Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 142
(1997)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 630]
| |
Peter Holvoet-Hanssen
| |
[pagina 631]
| |
Je simuleert een zonsondergang, heel impressionistisch
tot hij knikkebolt - pak je schildersezel voor hij ontwaakt
want als hij opvliegt, lopen zeepaarden aan de grond
als zijn ballen jeuken, neuken teringlijders zich gezond
roep je hem aan, zal het in Keulen donderen
De tovenaar komt
| |
[pagina 632]
| |
Brokstukken van een tragikomedie: de spelers
| |
[pagina 633]
| |
Hoorde illusionisten kreunen, opgesloten in materie.
‘Aristoteles, zijn wij dan lijfeigenen van de oercel
geslingerd tussen een prefab hemel en een prefab hel?’
Zitten ze op de tram, willen ze met de bus.
Ik bezing de stormen op Mars, de ringen van Saturnus
en teken de tekens in de lucht.
Tekenen is toveren. Ik ejaculeer op het zand maar
verwek enkel een fata morgana.
Hemelse machten, droog uit in een mismeesterde oase
als een otter in de Sahara.
Krachten bundelen. Laat mij los.
Bij Thor, ik ben de Grote Simulator.
| |
[pagina 634]
| |
SneeuwmakerEr wordt te weinig sneeuw gemaakt. Soms nog in de
film, op een podium. De machines zijn zoek of heel
duur, denk ik. Maak ze goedkoop en dan is er nooit
gezeur over Witte Kerstmis. Overal en voor iedereen
het spinsel van witte vlokken. Tegen het lawaai.
Drinken mensen meer chocolademelk. Worden er
weer verhalen verteld. Dat maakt het winters leven
draaglijk en het oranje sneeuwlicht helder. Kwezels
zullen dansen, rochelpotten houden slijmjurken vast.
Ik zie het in mijn kristallen bol. Die zwarte snoet
wordt Zwarte Piet. Hij veegt het snot weg met zijn
mouw, zonder nostalgie: krijgt er sproeten van.
Ik hul de scharensliep in brokaat zonder tierlantijn.
Een tiaar op zijn zigeunerhoofd: krijgt engelenhaar.
Het licht in zijn ogen gloeit als in een oude jukebox.
De Perzische kat is verliefd op de knarsende viool.
De klok staat er stil van, ligt te snorren bij de stoof.
Plop, een sneeuwbal in de nek van de edelman.
En plop, eentje op de kont van de bakkersvrouw.
Vader en moeder schaatsen niet meer mee.
Waar is de orgelman? En waar is mijn slee?
Schemerschijn. Een uitgeputte hermelijn.
Ik moet de sneeuwmannen reanimeren.
Vals ijs pletten en massagraven dempen.
Schud mijn dons leeg van den hogen hemel neer.
Nu ben ik leeggeschud. Eindeloos moe.
Ik wacht op de markiezin van Orion.
Ver weg van de vossenjacht.
Kom sneeuw, dek mij toe.
| |
[pagina 635]
| |
De markiezin van OrionHij neust in haar logboek - zij schrijft in de sterren
002 Grote Nar liet een knal en het oergas ontstond
003 het firmament is niet groter dan deze verduisterde kamer
004 buiten ruisen de bladeren, barsten in de tijd
005 toeval bestaat wel en niet, wij floepen aan en uit
006 kermis in de hel, vuurbollen tollen rond mijn hoofd
007 wakker worden, kleine nar: de hippodroom staat in brand
008 de geuzen rebelleren en daar moorden de Romeinen uit
009 rozetten van sterrenkroos, ik tuimel
010 noodlanding na hemelval
Hij observeert hoe zij bij boeken en bloemen herleeft
maakt haar het hof, wild one bonkt op haar toetsen
als Harpo met zijn harp bezingt hij haar adagio's vol lof
in de slippen van Groucho Marx bestelt hij zeven
assepoesterkoetsen voor haar beeldige pennenvruchten
want misschien komt de schat wel van Orion
hij leest haar adelbrief met melkwegletters
018 in een uitspatting van het heelal
019 lieve zeebeer, de branding gaat tekeer in mijn kajuit
Toen snoeimessentrekkers nog jaagden op ons vel
smeedden wij op een lichtschip een verbond als baken
mijn zachtste zeehuid schuifelde naar je toe en je floreerde
‘in het boeket van je vaarwater verrijs ik pas waarlijk
in mijn sas, amulet van anemoon’ en ik noteerde
whole lotta shakin' going on
026 Grote Beer baarde een astrale spruit
027 brulde naar de vlammen, sloeg op hol
028 koude douche, kwikzilver liet zijn engelen los
029 samen in een carrousel draaien op muziek van Brel
| |
[pagina 636]
| |
Promenade van de kapitein met vrouw en tweejarige telgTot aan de kreeftengang der dichters.
Wandelend langs de kade en versmeltend met de horizon.
Eeuwen glijden stapvoets langs de rand.
Zie boten die wij niet meer maken: galjoten, snauwen en kraken.
Een sprietzeil. ‘Een flinke tik
en het geheel wordt scherper.’
Het spel van het sprietlopen is afgelopen.
Het doden van albatrossen bracht ongeluk.
Ook mijn schip verloor zijn tuigage.
Dit was eeuwen geleden.
Langs de rede naar het strand. Hier werd
mijn schuit met dommekrachten gekrengd. Vuur
brandde op mijn vlees - de ratten sprongen als de
dood door de patrijspoorten.
Droesem. Jij kwam me opkalefateren.
Je ranken gleden steels langs de wand.
De cirkel gesloten, heb je mijn fregat
tot je karveel omgedoopt.
Dit was jaren geleden.
Onze bloemenboot pendelt tussen wieg en graf.
Mijn hart weegt van al die gezonken panneschuiten.
(Ons kind zanikt niet om een ijsje want probeert
te springen op haar geliefkoosd wijsje.
Met beide ogen open kijkt zij door mijn sterrenkijker.
Wij zijn trots: het spook ziet alles dubbel vliegen.
Zal zich wel prikken aan de sterren.
Dit was toekomst - terug naar het museum van deze dag.)
Wij zetten de laatste krabbenzetten.
Uit de strozakken, vlerken.
| |
[pagina 637]
| |
SneeuwroosHet sprookje -
Daar was eens een meisje loos, zij heette Sneeuwroos
zij heette Sneeuwroos omdat zij kon lachen schoon ook
van tranen zilt en de zon in het ijs kon zien schijnen.
Pooldiva was jaloers en liefst in bontjas
als een ezel de zon op haar gletsjer deed glijden
begon zij nattigheid te voelen en te druipen, ijselijk te
verschuiven, een diamant vol duistere facetten
zelfs sterrenlicht kon haar niet meer zinnen, in feite
was zij een schotelvod met de allures van een filmster.
Achtervolging per koets want dat stond romantisch
Pooldiva donderde van de zwaardbrug, in twee helften
gesneden: Pool en Diva versmolten in het vuur.
Sneeuwroos bloeide open, liet haar stamper overdadig
bestuiven - op een wit tapijt bloedde zij leeg
ijlend met een jakobsladder in haar kous
naar de hemelboog: ‘+ plus - is plusminus...’
Maak een snoer -
Salomonszegel niet verbreken
vergeet niet, zoals koolmonoxide zuurstof bindt
bind en voed je mij, ploeg en voeg je mij
niet verbleken, slaap als een reus
schakel fladderende woorden tot een zwerm aaneen
vertakking en verstrakking tot monding
cirkels op het water tot een toverspreuk, sneeuwzeker
verzen zwaar en licht tot een gedicht, misschien
doornen tot een roos.
|
|