| |
| |
| |
Leen Huet
Andere ogen
1. Hesiodos, het fragment uit Werken en Dagen (9de eeuw v. C.) waarmee hij volgens de legende een dichtwedstrijd met Homeros won.
Bij 't opgaan der Pleiaden, dochteren van Atlas,
vang dan de oogst aan, 't. zaaien bij hun ondergang.
Let op: zij blijven veertig dagen, veertig nachten
onzichtbaar; in de wenteling van 't jaar verschijnen
zij voor het eerst bij 't scherpen van het ijzer.
Ik zal je nu een vaste wet van 't bouwland geven,
die geldt zowel voor hen die dicht bij 't zoute water,
maar ook voor hen die ver van 't golven van de zee
in diepe dalen wonen op de vette grond:
ga naakt bij 't zaaien, naakt bij 't ploegen, naakt wanneer
je maait, indien je alle werken van Demeter
te rechter tijd verrichten wilt, opdat voor jou
te rechter tijd de vrucht van elk gewas gedijt.
Vertaald door Walther Kassies, Leiden, 1989.
| |
2. Strabo, Geographia 16.2.24 (14-23 n. C).
De traditie wil dat de inwoners van Sidon in vele schone kunsten onderlegd zijn, zoals ook Homeros verklaart. Daarnaast leggen ze zich toe op onderzoek in de astronomie en de wiskunde, vanuit de interesse die ze als handelaars en reders hebben voor rekenen en nachtelijke zeevaart. Op dezelfde manier zou de geometrie door de Egyptenaren zijn ontwikkeld op basis van de landmetingen die nodig zijn telkens als de overstromingen van de Nijl de grens-markeringen hebben weggespoeld. Men neemt dus aan dat de Grieken deze wetenschap van de Egyptenaren hebben geleerd, en
| |
| |
astronomie en wiskunde van de Phoeniciërs; en nog heden ten dage is het grootste potentieel aan kennis in alle andere takken van de wetenschap in deze steden te vinden.
Vertaald door Erik Derycke.
| |
3. Marcus Manilius, wetenschappelijk dichter. Astronomica 1. 703-728 (eerste eeuw n. C).
De Melkweg
Want zijn stralende spoor schittert aan de nachtblauwe hemel, alsof het die plots zou kunnnen opensplijten om het daglicht erdoorheen te laten; of zoals een pad, uitgesleten door de voortdurende passage van wagens langs hetzelfde spoor, de groene velden scheidt. Zoals de zee grijs wordt waar een kiel haar vore trekt, en een weg van schuimende golven zich aftekent, opgeworpen vanuit de bewogen diepte door de kolkende deining, zo straalt deze melkwitte weg aan het donkere firmament, en doorklieft de nachtblauwe hemel met zijn machtige licht. En zoals Iris haar bogen door de regenwolken beschrijft, zo spant deze melkwitte weg zich hoog aan de hemel, en doet de stervelingen opkijken, die dit vreemde licht bewonderen tijdens de duistere nacht, en zich met hun menselijke vermogens afvragen wat er de heilige oorzaak van is. Ofwel probeert het gewelf zich te splitsen in gescheiden segmenten, en komen er zo scheuren in de verzwakte voeg, die nieuw licht doorlaten door het gebarsten omhulsel. Wat zou de mens voor zichzelf dan niet moeten vrezen, als hij de wonden van de wijde hemel ziet en de beschadiging van het heelal zijn ogen treft? Ofwel groeit de hemel dicht, en komen de grenzen van twee gewelven daar samen, en versmelten de randen van de segmenten er. Door die verbinding ontstaat er een duidelijk litteken dat de naad van de hemel vormt, waar de druk van de voeg de samengeperste hemelsfeer in nevel verandert, en de grondvesten van de hemel in een wig samendrijft.
Vertaald door Erik Derycke.
| |
4. Claudios Ptolemaios, de invloedrijkste astronoom van de oudheid (ca. 127-151 n. C).
‘'k Weet dat ik sterfelijk ben en leef bij de dag; maar wanneer ik, starend naar 't sterrengewelf / ál die kringlopen zie, rusten mijn
| |
| |
voeten niet langer op aarde: of ik náást Zeus sta is het, en mij ambrozijn / toegediend wordt, als een god.’
Vertaald door Hélène Nolthenius in De cicade op de speerpunt, Amsterdam, Querido, 1992.
| |
5. Dante Alighieri, De hel, 34, 133-139 (ca. 1311).
'k Ging, na mijn gids, dit duister pad nu binnen,
om weer te keren naar het licht der wereld.
We gaven ons geen tijd meer om te rusten,
doch klommen staag, hij de eerste en ik de tweede,
totdat ik van der heemlen pronk en luister
een schijnsel opving, door een open ronding.
Daar gingen we uit en zagen weer de sterren.
Vertaald door C. Kops, uitgeverij DNB, 1911.
| |
6. Giordano Bruno, De l'infmito, universo e mondi, Venetië, 1584.
Welnu, heren astrologen, met uw slaafs gevolg van natuurkundigen, houdt gij u maar bezig met die kringen van u, met die verzinsels over negen beweeglijke sferen, waarmee gij uw hersenen aan de ketting legt, zodat uw aanblik mij doet denken aan die van papegaaien in een kooi, waarbij ik u rusteloos zie verspringen en rondfladderen, draaiend en kerend tussen die kringen. We weten dat een zo groot gebieder niet zo'n smalle troon, zo'n miezerige estrade, zo een eng tribunaal, zo'n weinig talrijk hof, zo een klein en dwaas beeld kan hebben, voortgekomen uit een waanidee, door een droom weer stukgeslagen, door een neiging in ere hersteld, die een hersenschim verjaagt en waar rampspoed aan knaagt, door een misdrijf van ons weggenomen, en door een gedachte teruggegeven; dat met één ademtocht zich vult en in één teug weer geledigd wordt; een dergelijke heerser heeft daarentegen een allergrootste afbeelding, wonderbaarlijk beeld, uitstekende beeltenis, allerhoogste spoor, oneindige voorstelling van een oneindig voorgestelde, en een schouwspel dat past bij de verhevenheid en uitmuntendheid van een wezen dat men niet kan vatten en begrijpen. Aldus wordt de uitmuntendheid van God verheerlijkt, zo krijgt de grootsheid van zijn heerschappij gestalte: zij wordt verheerlijkt niet in één, maar in ontelbare zonnen: niet in één aarde, een wereld, maar in tien-honderdduizend, in oneindig aantal. Daarom is het vermogen van het intellect, dat erin bestaat aan zaken meer zaken, aan massa
| |
| |
meer massa, aan elke eenheid nog een eenheid, aan elk getal een groter getal, te willen (en kunnen) toevoegen, geenszins ijdel te noemen, het is deze wetenschap die ons bevrijdt uit de ketenen van de heerschappij van het armzalige en ons verheft tot de vrijheid van een verrukkelijke heerschappij, die ons uit een toestand van kennelijke armoede en gebrek haalt en laat binnentreden in de ontelbare rijkdommen van zoveel handel en wandel, van zo een verheven ruimte, van zovele verfijnde werelden; en het verstand verhindert dat de cirkel van de horizon, bedrieglijk geconstrueerd door het oog op aarde en verzonnen door de fantasie in de wijde ether, onze geest kan gevangennemen onder de hoede van een of andere Pluto en de genade van een of andere Jupiter. We zijn vrij van de zorg om een zo rijke en toch zo zuinige bezitter, vuige en gierige schenker, en hangen niet meer af van de spijs van een zo vruchtbare en allesbarende, maar ook zo kwaadwillige en ellendige moeder natuur.
Vertaald door Bart van den Bossche.
| |
7. Savinien de Cyrano de Bergerac, fragment uit Reis naar de maan, 1657.
Het was volle maan, bij heldere hemel, en het sloeg negen uur toen wij terugkeerden van een huis vlak buiten Parijs, vier van mijn vrienden en ik. Onderweg vermaakten wij ons met de diverse ideeën die ons werden ingegeven door de aanblik van die bal van saffraan. Gebiologeerd door het grote hemellichaam zag de een er een kosmisch dakvenster in, waar een glimp van de heerlijkheid der zaligen doorheen scheen; dan weer was het in de ogen van een ander veeleer het geelkoperen strijkbord waarop Diana Apollo's kanten kraag in de plooi strijkt; waarop weer een ander uitriep dat dit best de zon zelve kon zijn, die 's avonds zijn stralenkrans had afgelegd en door een gat bekeek wat men op aarde zoal deed wanneer hij weg was.
‘En ik,’ zei ik, ‘die niets liever wil dan mijn vervoering aan de uwe paren, ik geloof, zonder te willen spotten met de spitse fantasterijen waarmee u de tijd kietelt om haar sneller te doen gaan, dat de maan een wereld net als deze is, een waaraan de onze als maan dient.’
Het gezelschap onthaalde me op een hartelijk geschater.
‘Evenzo wordt nu misschien,’ zei ik, ‘op de maan een ander uitgelachen die beweert dat deze bol een wereld is.’
Maar hoe ik hen ook voorhield dat Pythagoras, Epicurus, Democrites en in onze tijden Copernicus en Kepler deze mening
| |
| |
waren toegedaan, ik verwekte er alleen maar nog guller hilariteit mee.
Dit idee, dat in zijn vermetelheid strijdig was met mijn temperament maar gesterkt werd door de tegenspraak, trof mijzelf zo diep, dat ik de rest van de terugweg als het ware zwanger ging van duizend en één definities van de maan, die ik niet kon baren; en door hardnekkig mijn bizarre opinie te ondersteunen met serieuze argumentaties, wist ik mezelf nagenoeg te overtuigen; maar hoor nu, lezer, welk wonder of toeval de Voorzienigheid of het lot te baat nam om mijn idee te bevestigen.
Vertaald door Anneke Brassinga.
| |
8. Henry David Thoreau, Walden, 1854.
We kunnen ons leven aan duizend eenvoudige proeven onderwerpen; zoals bijvoorbeeld het besef dat dezelfde zon die mijn bonen doet rijpen een heel stelsel werelden zoals de onze verlicht. Indien ik dat had onthouden, zou ik enkele vergissingen vermeden kunnen hebben. Dit was niet het licht waarin ik had staan schoffelen. De sterren zijn de toppen van zulke prachtige driehoeken! En wat voor verre en vreemde wezens in de verschillende huizen van het heelal bewonderen dezelfde ster op hetzelfde ogenblik!
Vertaald door Erik Derycke.
| |
9. Thomas Hardy, Far from the Madding Crowd, 1874.
De hemel was helder - opmerkelijk helder - en het gefonkel van de sterren leek op de kloppingen van een enkel lichaam, geregeld door dezelfde polsslag. De Poolster stond pal in de wind, en in de loop van de avond had de Beer zich rond haar gewenteld naar het oosten, tot hij nu in een rechte hoek op de meridiaan stond. Het kleurverschil tussen de sterren - dat men in Engeland eerder uit boeken dan uit waarneming kent - was hier echt te merken. De heerlijke schittering van Sirius drong met haar stalen glans het oog binnen, de ster genaamd Capella was geel, Aldebaran en Betel-geuze straalden met een vurig rood.
Voor iemand die alleen op een heuvel staat tijdens een heldere middernacht zoals deze, lijkt het oostwaartse rollen van de wereld wel een tastbare beweging. Deze gewaarwording kan veroorzaakt worden door het panoramisch glijden van sterren langs aardse voorwerpen, dat in een paar minuten van onbeweeglijkheid
| |
| |
te merken is, of door het betere uitzicht op de ruimte dat men op een heuvel heeft, of door de wind, of door de eenzaamheid; maar wat er ook de oorsprong van is, de indruk meegevoerd te worden is levendig en beklijvend.
De poëzie van beweging is een frase die opgeld maakt, en om de epische vorm van die voldoening te ervaren moet je in de kleine uurtjes stilstaan op een heuvel, en na opgebloeid te zijn in het besef van verschil met het grootste deel van de beschaafde mensheid, dat in dromen verzonken is en niets dan minachting heeft voor al dit soort bedoeningen op dit uur, lange tijd in stilte je statige voortgang tussen de sterren gadeslaan.
Na zulke nachtelijke verkenningen is het moeilijk om naar de aarde terug te keren, en te geloven dat het bewustzijn van zulke verheven snelheid aan een nietig menselijk gestel ontsproten is.
Vertaald door Erik Derycke.
| |
10. Gerard Manley Hopkins, The Starlight Night, 24 februari 1877.
De sterlichte nacht
Zie naar de sterren! Zie, zie omhoog, hemelhoog, en
o, zie naar dat volk van vuur legerend in het open azuur!
die stralende steden daar, die cirkelende citadelmuur!
dellingen vol diamant diep in 't duistre woud! die elfenogen!
en grijskoud ligt goud, kwikgoud!, in grasperk en greppel!
zwiepende meelbes! licht pinkelende zilverpeppel!
en de vlokkende paniek van duiven opvlerend van het erf -
Ah, weet: dit alles is te koop, voor een spotprijs te werf!
Koop dan! bied dan!!?? - met giften, gebed, geloften, geduld.
Zie, zie mei 's overdaad: aan overzware takken in de hoven
en zie maarts bloei: aan wilgentakjes geel, meelstofbestoven!
Dat is eerst recht dé schuur; daarbinnen het bestand
aan graven! Bruigom Christus achter die licht-kierende wand,
Christus met zijn moeder en alle heiligen: huist daar... verhuld.
Vertaald door Frans van de Wiel, Vught, Zolderpers, 1994.
| |
11. Marie Gevers, Plaisir des Météores, 1938.
[Januari]
Stilte. Alleen de blaf van een hofhond, alleen de verre stoomfluit van een trein. Geluiden blijven intact, kaatsen al in de verstrakte
| |
| |
lucht. Maar het plantenrijk slaapt, ligt in diepe rust. Daardoor lijken de sterren vertrouwelijker te worden, minder ongetemd, naderbij. Zwermen sterren dalen in de takken van al de grote bomen; als we het open veld ingaan zien we ze zelfs op de horizon neerstrijken, en als we een dorpsstraat doorgaan betrappen we ze terwijl ze als vonken uit de schoorstenen springen.
Maar hun voorkeur schijnt uit te gaan naar beuken en olmen, en als we de moed hebben de behaaglijke kamer te verlaten voert de mooiste wandeling die we kunnen maken langs een landelijke laan die uitkomt op een open plek. De zwermen sterren vergezellen ons van tak naar tak en pas op het moment dat we de bomen achter ons laten, keren zij, in het hemelruim terug. De wind komt van de poolster, hij is het die al deze flonkerende trilling aanblaast. Nu blijven staan, en kijken.
De hemel is vol geesten, feeën, helden. Daar staat Orion, de reusachtige jager; Rigel en Betelgeuze, met hun raadselachtige, kille namen waarbij men zich de een voorstelt als leiding gevend aan de vorst en de ander als gezag voerend over de witte sneeuwjachten. Ginds Kassiopeia en de Plejaden, en de immense witte sleep van de melkweg, ontsprongen aan de boezem van Juno...
Staan we dan aan het begin der tijden?
We staan aan het begin van het jaar. Alles moet heroverd worden, teruggevorderd, van de stromen van de Waterman tot aan de blauw en groene overdaad van de zomerzonnewende; alles moet geschapen worden, want de laatste hulstbessen en de laatste rozenbottels zijn door de vogels verslonden; alles moet herwonnen worden, van het eerste groene puntje van de sneeuwklokjes tot aan de overrijping van de mispels. De wereld verbeidt, als een leeg, koud bed, alle verwekking, alle geboorte. De lucht, of u haar nu voelt aan voorhoofd, handen of lippen, lijkt een volstrekt ongerept element. Geen dwalende zaadjes, geen vederlichte stuifmeelkorrels, geen onzichtbare vleugels. Niets dan de lucht zelf, die, in haar diepte, het azuur mag heten.
Gedurende de vriesnachten behoren hemel en aarde alleen het uitspansel toe. Als u lang naar de sterren kijkt krijgt u alras het gevoel dat ze beginnen te krioelen, dat ze aanzwermen en op u neerdalen; ze zijn te talrijk, u wordt overstelpt. Hoe langer u kijkt des te meer verschijnen er, en als u lang genoeg volhardt zullen ze uw gemoed aantasten.
| |
[Augustus]
Kom, we gaan paling vissen. We rijgen regenwormen aan een dunne, stevige draad, bevestigen die vreemde knoedel aan een hengelstok en zetten naast ons, aan de waterkant, een houten
| |
| |
kuipje klaar. Werp de hengel uit, tot in de modderbodem, en blijf roerloos zitten... rokend, om de muggen af te schrikken. Rust. Maar voelbaar is, hoe in tegenstelling tot die vreemd stille, nachtelijke februari-uren waarin alles samenkwam, deze overschaduwing de ruimte doet uiteenvallen en verbrokkelen. - Ah? Niet vergeten ... als de hengel in uw hand begint te trillen van zachte rukjes aan het aas is dat een teken dat de paling bijt. Trek dan de hengel met een abrupte zwaai uit het water en probeer de kleine, glibberige slokop van een slang die zijn tanden heeft vastgehaakt in de draad vol wormen, in het houten kuipje te zwiepen.
Maar in de nacht, zo overwoekerd door allerlei dat al is aangetast door de ziekte van de herfst, loopt u gevaar hengelstok en wormen te vergeten, en uw hele palingvisserij. De westenwind draagt zeegeuren aan, vochtig en zwaar, vol waterdamp van de Golfstroom... Het hemelruim waar de ogen van de poel in staren toont wankele sterren; scheuren in de wolken onthullen hemelsprankeling... Vergeet je hengel, je wormen, je paling! Strek je uit, gehuld in je jas, aan de waterkant en kijk, kijk, totdat de aardse golving niet meer te onderscheiden is van de hemelse, doordat overal sterren flonkeren en overal schaduwmassa's opdoemen, van struiken of van wolken.
Vertaald door Anneke Brassinga.
| |
12. Vladimir Nabokov, Geheugen, spreek, 1951.
Boven mijn hoofd, tussen de vormeloze bomen die mijn pad zoomden, was de nachtelijke hemel bleek van sterren. In die jaren wekte die wonderbaarlijke warboel van constellaties, nevelvlekken, inter-stellaire hiaten en de hele rest van de ontzagwekkende vertoning in mij een onbeschrijflijk gevoel van misselijkheid, van intense paniek, alsof ik ondersteboven aan de aarde hing, op de rand van de oneindige ruimte, terwijl de aardse zwaartekracht mij nog vasthield bij mijn hielen maar mij ieder ogenblik kon loslaten.
Vertaald door M. en L. Coutinho, Athenaeum - Polak & Van Gennep, 1915.
| |
13. Giuseppe Tomasi di Lampedusa, De Tijgerkat, 1959.
In de straten was al enig leven: een enkele kar, waarin het vuilnis tot vier maal de hoogte van het grijze ezeltje, dat hem voorttrok, was opgehoopt. Op een lange, open vrachtkar lagen de kort te voren door de slager geslachte koeien hoog opgestapeld; zij waren
| |
| |
reeds in vieren gesneden en stelden hun meest intieme delen met de onkuisheid van de dood ten toon. Af en toe drupte een dikke rode druppel op de stenen.
Door een zijstraatje zag hij de oostelijke hemel boven de zee. Daar stond Venus met haar tulband in herfstnevels gehuld. Zij was altijd trouw en wachtte Don Fabrizio steeds op bij zijn wandelingen vroeg in de ochtend, in Donnafugata voor de jacht, en nu na het bal.
Don Fabrizio zuchtte: wanneer zou zij er toe besluiten hem een minder kortstondig rendez-vous te geven, ver van de mensen, ver van het bloed, in het rijk van de eeuwige zekerheid?
Vertaald door J.C. Romein-Hütschler, Van Loghum Slaterus, 1961.
| |
14. Christine D'haen, fragmenten uit Moerae, uit de bundel Mirages, Amsterdam, Querido, 1989.
1
Maagdelijke maan hoe werd zo zwaar
ooit van een onontwaakte slaper daar
uw zwanger lichaam en hoe glanzend biedt
gij vijftig dochters hem die ze nooit ziet?
2
Venninkte maan wie snijdt van uw blank vlees
uw ledematen en uw aanschijn schaadt?
Traag wast gij aan terwijl hij u geneest
en spiegelt blinkend weer 't geliefd gelaat.
3
Maanloze nacht! Maanloze nacht!
Waar haar kadaver, vermoord, verkracht?
Uit een zwart gat leekt bloed beneden:
haar keel, het bleek hoofd afgesneden.
| |
| |
99
donker drijf je, volmaakt
tepel en laaft ons nooit.
drijf je, vlijm, door de hemel
een keer je knie aangeraakt
jij godin bij ontstentenis ook.
|
|