Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 142(1997)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 259] [p. 259] Rutger Kopland Drie gedichten Je rug Tot ik je rug zag - alsof je iets wilde met mij daarom streelde ik met mijn ogen je rug ach, hoe lang al kende ik die ik wilde het niet denken deze gemeenplaats maar het waren mijn ogen die wisten alles in ons is geschiedenis alles er moet zelfs een tijd zijn geweest waarin wij nog niet eens bestonden, zo lang al ik wilde je rug strelen zonder mijzelf te zoeken onder je huid en ook jou zocht ik daar niet wij zijn daar onvindbaar liefde is een woord voor iets anders dan ik zocht, niet de liefde heeft ons gemaakt wij zijn gemaakt met onverschillig aandachtig geduldig gereedschap, hetzelfde dat ons weer afbreekt we kennen de zwijgende anatomische prenten die laten zien hoe het moet de witte wervels en ribben en schouderbladen die witte weerloze krekel waarmee het moet beginnen, moet ophouden daarom streelde ik met mijn ogen je rug. [pagina 260] [p. 260] In de morgen Er moet iets zijn als we inslapen we gingen liggen en sliepen in wat was het dan, terwijl de laatste woorden voor de wereld ijler en ijler werden maanlicht, verre hond, zacht ademen, geuren van een man, een vrouw, nacht, nacht en nog eens dat zei, terwijl ook het laatste woord nacht was gedoofd: dit zijn onze eigen armen nog waarin we uiteenvallen in dit zwarte gat, dit is nog ons eigen lichaam dat iets zei, terwijl er geen woorden meer waren er moet iets zijn nu het woord morgen langzaam oplicht en het morgen is dat ons bijeen hield en loslaat zoals we hier liggen [pagina 261] [p. 261] Een tuin in de avond Ik zeg: vreemd, er gebeuren dingen hier en ik ben de enige die weet welke laat mij dit vertellen ik zal zeggen waarom er ligt een grote rode bal in het gras, ooit uitgerold, uitgespeeld er komen kloppende geluiden uit de buurt, herinneringen aan een hamer er dwalen flarden rook in de lucht, flarden gerinkel uit een keuken dit gebeurt hier: een tuin in de avond een vlucht suizende duiven een liedje van een merel alleen witte bloemen en wat je niet hoort, niet ziet, de plekken waar we kuilen groeven en die huilend dichtgooiden ik vertel dit omdat ik niet alleen wil zijn voordat ik dat moet. Vorige Volgende