Stukjes
De stilte in het stadion
1.
Een maand of drie geleden ging ik voor het laatst naar het voetbal. Vroeger gebeurde dat vaker, altijd samen met vrienden. Halfweg de jaren zeventig, die periode. Onze ploeg deed het toen goed, speelde zelfs al eens een Europese finale.
We zorgden dat we al om vier uur aan het stadion waren. De wedstrijd begon pas vier uur later, maar de poort ging open om zes uur. Wie eerst binnen was, kon met rappe benen de beste plaats bezetten. En de beste plaats, zeker voor wie nog niet volgroeid was - en dat waren we niet - dat was: achter het muurtje boven de trap die uitkwam in het midden van de tribune achter het doel. Zo kwam het dat ons hoofd uitstak boven een reclamepaneel van Salami Imperial. Maar daar hadden wij geen oog voor. We keken naar wat zich voor ons op het veld en naast ons in de tribunes afspeelde. En achter ons, want we stonden vlak voor het orkestje, de Spionkop genaamd.
Drie kwartier voor de aftrap deed de Spionkop zijn ronde langs de zijlijnen. Een mevrouw met een handtas stapte voorop en jutte het al talrijk opgekomen publiek goedaardig op. Ze gingen eerst langs de stille overkant, en kwamen pas dan bij onze tribune, waar ze extra lang bleven staan. Tegen de Club goâ je nie wiinnen, hali-halo, nie wi-innen, omda to keijarte zien...
Vanop het houten podium bovenin onze tribune, die de naam van het orkest erfde, bleef het ensemble de hele wedstrijd lang, tot aan het eindsignaal, doorspelen. Als de wedstrijd gunstig verliep tenminste, wat meestal het geval was. De tribune zong mee. Soms zong het hele stadion: dat waren de grote dagen.
Een kwartier voor het begin van de match kwamen de spelers zich opwarmen. Ze werden een voor een begroet. We scandeerden hun namen. En ze zwaaiden terug. Voor elke speler speelde en zong de Spionkop een apart melodietje, en ondersteunde dat vaak met handgeklap. Fons Bastijns, de bescheiden rechts-back, werd onderschat, vonden we. Zijn liedje ging daarom zo: ‘Fons, dat is een nationaal; Fons, dat is een nationaal...’
Fons is nooit nationaal geworden. Nu doet hij in verzekeringen. Of werkt hij op een bank, zoals Raoul - Lotte - Lambert.. ‘Bie ne goal van Raoul stoât de Klokk' in vier en vlam...’ (Zoals Pour un flirt avec toi je ferais n'importe quoi...) Raoul Lambert was de lieveling van het publiek omdat hij zo vaak geblesseerd was en het snelst van allemaal kon lopen ondanks zijn zestien sigaretten per dag. En ook omdat hij hondstrouw bij zijn club bleef en niet zwichtte voor het grote buitenlandse geld. (En toch werkt hij voor een bank, nu...?)
Na de opwarming verdwenen de spelers nog even van het veld. De spanning werd opgebouwd. Straks zouden ze in twee lange rijen het veld oplopen, naar