Een hommage aan de zelfbepaalde en bewust gekozen eenzaamheid van de poëzie.
Een koppige kei in de tijdeloze zwijgzaamheid: de dichter, levend als een wereldse monnik, in de nabijheid van een abdij waar het gregoriaans in zorgvuldig geslepen stemmen binnen de kale muren wordt bewaard.
Schreef hij niet dat in Solesmes ‘les oiseaux sont disciplinés comme des moines silencieux et leurs notes comme assourdies.’
Zou hij ook niet ergens gezegd hebben dat in Solesmes zelfs de vogels gregoriaans floten?
Hoor ik ditzelfde gregoriaans samen met het gezang van de vogels, met het geluid van een aanhoudende regen, met de stappen in de lege straat in zijn opengewerkte versbouw?
Ik zit in de kamer van zijn gedicht en zie zijn woorden: in het wit in het raam in de deuropening.
Hubert Juin heeft in een inleidend opstel bij ‘Plupart du temps’ gewezen op het monotone karakter van Reverdy's poëzie. Het is volgens hem een monotonie die nooit eentonig wordt. Een monotonie die haar kracht put uit haar steeds verrassende en wel onuitputtelijk lijkende variatie. Een naar de ascese van het monochrome neigende monotonie, zou ik er willen aan toevoegen.
Als schilder zou Reverdy zeker geen uitgesproken kolorist geweest zijn. Dit verklaart ook zijn verwantschap met het kubisme van zijn vrienden Georges Braque, Pablo Picasso en Juan Gris. In hun kubistische periode hielden ze hun palet beperkt tot grijswaarden, tot aardkleuren als oker en bruin, tot tanend wit en valend zwart. Het zijn die kleuren die de sfeer van Reverdy's werk bepalen.
In een interview uit 1955 met P. Guth zei hij: ‘Van 1910 tot 1914 heb ik de lessen van het kubisme gekregen. Deze zo onthechte, zo eenvoudige doeken... ik heb de ambitie gehad dit ook in de literatuur te bereiken.’
Reverdy, die uit een familie van beeldhouwers en houtsnijders stamde, is voor mij de dichter die het dichtst van allen bij de beeldende kunst staat. Ik betrap me erop dat ik zijn gedichten betast, ernaar kijk, dat ik ze als schilderijen lees.
Een gedicht van Reverdy is een vlak.
Het staat er ook letterlijk:
Een zelfde vlak sluit de hoek.
Binnen dit vlak blijft alles onbestemd in zijn hoekige of afgelijnde aanwezigheid.
Lijnen vluchten in de oneindigheid van hoog en laag, de verte is frontaal en zonder perspectief, zonder illusie. De diepte