| |
| |
| |
Koen Peeters
Men kan hier rustig werken
Mevrouw - mejuffrouw - mijnheer, wij hebben uw aanvraag goed ontvangen, en zenden u als bijlage het formulier dat u in drukletters of machineschrift zult invullen. Wij verblijven met de meeste hoogachting.
Zo doen ze altijd, verblijven met de meest administratieve bezwering. Ik noteer mijn naam en diploma op de gele fiche en geef ze aan de blonde bediende. Prinsesheerlijk zit ze daar, schoongeboend, achter een stalen bureau met stempels. Ze opent mijn dossier, mept met de stempel meteen een datum erop. Ze overloopt de gegevens en dan mep, weer mep, het blad springt uit haar handen, of ze het net met haar stempels heeft bezield. Schrijft ze nog plusminus voor die datum, haar voet schuift in en uit haar schoen. Kom u rond die tijd aanbieden, nodigt ze mij uit. Klopt ze nog met haar parelmoeren vingers op de gele fiche en wijst op de datum. Ja mevrouw - mejuffrouw, ik zal er zijn. Ik verblijf met de meest intense hoogachting.
Van dan af krijg ik geregeld post van de stempelvrouw. Elk document dat zij me toezendt, vul ik in en stuur ik terug. Gedane studies, beëindigde studies en data van beëindiging.
Een week na de plusminusdatum bezoek ik haar opnieuw. Het is een andere vrouw geworden. Haar lippen zijn vurig lipstickrood, haar haren zwart als die van Sneeuwwitje. Zij rookt alsof ze meer inzuigt dan rook alleen. Waar is je kaart, vraagt ze vinnig, en waar je gele fiche, en steekt mijn fiche in de printer. Mij in de printer steken, dat ze maar oppast. Ze zegt: dus ben je nu werkzoekend, wat ik bevestig en ze vraagt me waarom ik mij nu pas aanbied.
Omdat dat zo op de gele fiche staat, mevrouw.
Wat zijn dat nu voor manieren, antwoordt ze, o een plusminteken. Ik zal je snel even regelen, zegt ze. Mij regelen, o, dat ze maar oplet. Ze verwijst me naar een zekere Brigitte, die mijn papieren finaliseert (mij finaliseren, opnieuw, dat ze maar, ik zal
| |
| |
haar) en ik onderteken. En waarom, vraagt deze vrouw ook weer, waarom kom je nu pas langs? We hadden je eerder verwacht.
Maar ik wist dat niet, Brigitte, en haal mijn schouders op. Ze plakt een Monopoly-achtig zegeltje in mijn lidboekje. Als ze aan de zegel likt, slaat ze haar ogen schuldig op. O elektrische vrouw, geloof me, ik wist het niet, en vertrek terug naar lipstick-Sneeuwwitje die me streng afstempelt, mep. Maar zegt u mij, meest uitputtende juffrouwen van de administratie, avec ces bousches à nourrir, hoe kan ik dat allemaal weten? En als u hier zo vlijtig werkt, waarom draagt u dan geen schortjes in spannend glimmend leder? Dat zou u voorbeeldig staan. Dag juffrouw Monopoly, dag juffrouw Sneeuwwitje.
Twee keer per week fiets ik langs de werkloosheidsdienst. Openbare examens, aangetekende inschrijvingen, ik zoek een passende betrekking, mijnheer. Je suis bilingue, monsieur, tweetalig. Je suis trés capable, ik ben zeer bekwaam, hebt u iets voor mij? Ik vraag het aan de ambtenaren die hun uurwerk gelijkzetten met de prikklok. Ze drenken hun speculaas in koffie. Zo wil ik ook werken, merde.
Op maandagochtend lees ik de personeelsadvertenties en schrijf ik brieven. Voor elke sollicitatie typ ik een nieuw curriculum, over mijn interesse en enthousiasme en mijn grenzeloze ambitie. Als ik een fout maak in mijn brief, schrijf ik hem opnieuw, vloekend, wat goed is voor de gezondheid. Soms ga ik ter plaatse met de tram of de fiets, Entreprise ci et la, en ondervraag de receptioniste. Vaak is zo'n meisje bevallig en bewust van al haar hebben. Een koerier brengt pakjes binnen. Zij zegt goedemorgen en ik ontvreemd het personeelsblad. Op de radio klinkt een wijsje, C'est pas sérieux mon amour.
Hiermede bevestigen wij de ontvangst van uw reactie op onze annonce. Wij betreuren het onpersoonlijke karakter van ons schrijven. Wij zullen u eerstdaags contacteren. (...) Wij maken graag nader met u kennis, in onze burelen. Graag kregen wij uw pasfoto tenzij u er vroeger een opstuurde. (...) Uw kandidatuur interesseert ons. (...) Een beslissing is genomen. En deze is voorlopig dat thans voor u geen plaats is in ons dynamische team.
Soms verrast de werkloosheidsdienst me thuis met gestencilde brieven. Ze moeten nog iets weten: mijn geboortedatum, de uitbetalingsinstelling, en een attest van de uit te oefenen taken. Ze zeggen: overwegende dat u voor de aanvraag niet gedurende de werkdagen arbeid in loondienst hebt verricht of als werkzoekende bent ingeschreven geweest, en ook om uw eventueel recht op werkloosheidsuitkeringen te vrijwaren, moet u geldig als werkzoe- | |
| |
kende ingeschreven zijn en u elke dag op de werklozencontrole aanmelden. Je vous en prie.
Elke dag haal ik mijn stempel in het stadhuis, bij een duo dat ik Luc en Lucienne noem. De werklozen staan in rijen langs het nadarrek. Ik herken ze al aan hun lijfgeur, aan de schrammen in hun nek. De man met de rode neus is Jef Pelgrims, directeur noemen ze hem. Ha, directeur, wat vond je gisteren van Eurovisie? Hier je n'ai rien vu, zegt Jef.
We leggen onze roze kaart op de plastic groene onderlegger, de kleuren vloeken, en mepmep, daar staat de stempel. Dank je en tot morgen, zeg ik. Nee Manu, morgen is het 1 mei, Feest van de Arbeid, en werken wij niet. Maar ik heb geen werk, Lucienne.
Rijksadministratief Centrum, Vast Wervingssecretariaat. De kandidaten dienen te beschikken over een oproepingsbrief, de identiteitskaart en voorts uitsluitend blauwe of zwarte balpen. Men zal niet roken, spreken of aantekeningen raadplegen. Aard van de te begeven werkpost die de werknemer zal bekleden: werk aan beeldscherm.
Het examen bestaat uit het schrijven van een verhandeling. Een vrouw rijdt rond met een drankkarretje, haar zakken vol met munten. Meisje rammelaar, voor mij een tonic s' il te plaît. Ik schrijf mijn verhandeling over de toekomst van België in Europees perspectief, de ene helft in het Nederlands, l'autre moitié en français. Je suis bilingue monsieur, tweetalig. Je suis très capable, ik ben zeer bekwaam.
Drie weken later spijt het hun dat de Algemene Vergadering mij niet benoemde voor de in rand vermelde functie. En kijk, zij staan erop mij te danken voor het betoond vertrouwen. Met de meeste hoogachting, merde alors, en de dag erna schrijft de werkloosheidsdienst me dat er een probleem is met de uitkering. Merde en nog eens merde, ik die zoveel doe voor de administratie.
Ik neem contact met de heer Th. die ik le connard noem en hij bevestigt dat er een probleem is. Hij moet dit dossier nog bekijken. Hij bekijkt zijn vingers. Mijn aanvraag had hernieuwd moeten worden, zegt hij en stuurt mij naar de blonde Brigitte, o ja, ben ik dat vergeten, zou Brigitte kunnen zeggen en zij zou zich kunnen excuseren (Manu, vergeef me, hoe kan ik dit goedmaken?). Zij neemt een formulier, schrijft er ‘urgent’ op. Mepmep de stempel, morgen gaat ze er zelf mee naar het hoofdkantoor, overmorgen, corrigeert ze zichzelf, want morgen is het Rerum Novarum, feestdag, en dan werken we niet. Ik evenmin Brigitte.
Een corbillard met kist erin zoemt door de straat. Het achterraam staat open. De brief van vanmorgen zei: Ik ontving uw
| |
| |
verzoek te bemiddelen in verband met uw mogelijke tewerkstelling. Gelieve mij op de hoogte te houden van gebeurlijke sollicitaties. U kunt op mijn tussenkomst rekenen, met de meeste hoogachting.
Ik gooi de brief in een papierbak in de Rue Neuve. Een verkoopster herschikt juwelen in haar etalage. Lang slank been in de hoogte. In het café zet de bazin met een borstelsteel de klok juist. Cet appareil est vieux, comme moi. Dat is het, passe-temps, tijd ga vooruit, het wordt tijd dat de tijd verandert.
Plots klinkt een donderslag boven de hoofdstad. De brief van vanmorgen zei: wij wensen u geluk met uw benoeming. Teneinde uw indiensttreding als beambte vlot te laten verlopen, vragen wij uw aandacht voor de ingevulde Verklaring op eer. U meldt zich aan bij de portier die de weg zal wijzen. Om de hoek links, de trappen op, door de glazen deur, en meldt u aan in lokaal 01.A2.07.
Ik tref er een man aan die papieren in zijn boekentas propt. Blij dat ik je zie, zegt hij, jij bent mijn opvolger, ik ben Robert en werk voortaan op een andere dienst. Hij trekt een wit blad uit de typmachine, verfrommelt het en kijkt mij aan. Men kan hier rustig werken, zegt hij.
Wij beambten zijn met honderdduizenden, en dat alleen al dwingt respect af. De eerste werkdag glimlach ik, ik knik en schud de handen. Ik word voorgesteld aan honderd namen, 's Middags komt Robert me halen, hij wil me alles uitleggen over het werk. We maken een nerveuze wandeling in de omgeving. Hij is overgeplaatst, zegt hij, op eigen verzoek. Dan legt hij me de job uit, omstandig en gedetailleerd, wijst tussendoor naar een architectennaam gebeiteld in een facade. In je job nooit discussiëren met moeilijke mensen, adviseert hij, luisteren en doen alsof je luistert, gelijk geven en altijd je zin doen. Het is de kennis die je in een dagboek wil noteren. We staan stil bij een ouderwetse textielwinkel. In de kartonnen dozen zitten blouses in zacht kreukpapier verpakt. Stel je voor, al die kleren om lijven, welopgevoed, zwiepend. Au travail maintenant.
De dag erna staat Robert weer te wachten. Hij bewondert nu twee werksters die het trottoir schrobben met groene zeep.
Toch wel bourgeois, zeg ik, die overdreven hygiëne.
Hij raapt een morsig blad op en toont het me. Er staat getypt: Nee, laat dit blad liggen. Over enkele dagen rapen wij het zelf op
Het is een experiment van Robert. Eergisterennacht verstrooide hij hier vierentwintig papiervellen. Hij vroeg zich af hoe
| |
| |
snel papier verdwijnt. Gisterochtend raapte hij er een op en er was een stuk uitgescheurd, 's Namiddags was het opgeraapte specimen geplooid, vertelt hij, en vies, en kleefde er zwarte aarde aan. En gisterennacht regende het onnoemelijk hard, en op het blad zaten schimmelvlekken. En dit ene allersmerigste blad lijkt nu wel het laatste.
Onverbiddelijk straatleven, zeg ik. Alles moet weg.
A propos, zegt Robert, je moet je initialen en je personeelsnummer nog aanvragen op het secretariaat.
Langsgeweest bij het secretariaat. Gelieve te noteren dat de volgende afkorting van uw naam u wordt toegewezen: MD. Deze initialen dient u te vermelden op de mappen van tekstverwerking en fotokopie en op alle schriftelijke brieven en nota's.
Dit is een prachtige job, ik zal hier gelukkig zijn, elke dag opnieuw. Wat men ook ongelukkig kan noemen.
Robert heeft gelijk: men kan hier rustig werken. Ik noteer zijn raadgevingen in mijn dagboek. Daartussen de details van onze wandeling: ik zie vlinderstruiken in de Rue Dupont, een snurkende dronkaard in de Rue Combaz, een roodborstje - rouge-gorge. Bij de kruidenier staan er bloemen in een kuip, gladiolen-glaïeul 179 fr. Soms nemen we de bus of de tram. Rrorrorro, de grasmaaiers op de Place de l'Altitude verspreiden een geur van vers maaisel. 's Nachts regent het binnen in de betonnen kerk. Il pleut toujours la nuit. Vergeet niet je vervoerkosten te declareren, zegt Robert. Ik ondergetekende verklaar op eer dat ik normaal en gewoonlijk drie km moet afleggen om van mijn gewone verblijfplaats naar mijn plaats van tewerkstelling te gaan. Gewoonlijk leg ik deze afstand af te voet en soms per fiets.
Vanmiddag stelde Robert me voor aan Marc, met wie hij 's morgens naar het werk loopt. Mare is een voorbeeldig heerschap, met een minzaam gezicht. Niet-stelen, vloeken of schelden. Mare zwijgt als we met de tram naar Ukkel rijden, langs het Terkamerenbos waar het autoverkeer zeer wellustig rondtoert. We rijden voorbij het Koninklijk Metereologisch Instituut, met bronzen schuifkoepels en thermometerhutten. Mare heeft in zijn dorp ook een sterrenobservatorium, zegt hij. Opschepper. We wandelen in het Wolvendaelpark maar vinden niet wat we zoeken. Wat zoeken we, Robert?
Het standbeeld van Kuifje, antwoordt hij.
Jamais vu dans ce parc, zegt een zware vent. Et pourtant je viens ici chaque jour. Tu es sûr? Zijn poedel komt op korte poten aanrennen.
In het prieel verderop worden de tafels gedekt. Zilverwerk op roze tafellinnen. Madame kijkt zorgelijk naar Roberts modder- | |
| |
voeten. Wel modderen man, als je aan de Minigolf het park verlaat, zie je het cultureel centrum, en in de hal daarvan staat Kuifje. Op een dag wilden ze het beeld stelen, zegt ze, maar het bleek te zwaar, en één keer hebben vandalen hem zelfs geel geverfd.
In het cultuurhuis is er een tentoonstelling over de Tweede Wereldoorlog. We vinden nergens het standbeeld tot er achterin een deur openzwaait, puur toeval en tussen Coca-Cola-frigokoffers en rode Stella-bierkratten en stapels Martini-asbakken staat de bronzen knaap, wijdbeens op de rode keukenvloer. Kuifje in kniebroek, met opgerolde mouwen, handen in zijn zakken en even groot als wij. Hij is jonger dan ik dacht, zegt Robert.
In de tram zitten we weer tegenover elkaar. Marc is inderdaad een voorbeeldige burger. Hij is het type wandelaar, Sherlock-Holmes-te-voet, en nu al voorbestemd voor een gelukkig huwelijk. Een scheepsmaatje, Zuiver Hart. Werkt op de knipseldienst van een krant. Neigt tot bestrijding van het kwaad, is integer, maar misschien bij gebrek aan aanbiedingen. Fronst vreemd zijn voorhoofd, rimpels, golfjes die binnenin stormen.
Onze Robert is meer het barricadetype, elke dag bereid tot een samenzwering. Robert weet veel, kent alle namen van kunstenaars, zet graag dingen ineen wat hij werktuigkunde noemt. Spreekt over fysica en geschiedenis en vaderland. Luistert soms niet goed maar is niet doof.
Robert dweept met Hergé. Leefde van 1907 tot 1983, zegt Robert. Intensive care Saint-Luc, vijfenzeventig jaar, leukemie. Ligt begraven in Ukkel, op het mooiste, meest vergeten kerkhof ter wereld. Hij zegt het bedroefd, als gaat het om zijn eigen vader. Elke werkdag voorziet hij me van oud nieuws over de dode tekenaar. Hij citeert uit albums, interviews, de biografie. Op alles wat ik zeg knikt hij, hij wordt nooit boos. Behalve als ik hem onnozele noem. Onnozele Tournesol!
Etterbeek, rue des Artisans. Op elk huis hangt een affiche, Votez Liste du Bourgmestre. In de deuropening wachten kinderen tot er iets gebeurt, maar vandaag gebeurt er niets. Marc, Robert en ik lopen door de Rue du Sceptre, Rue de l'Orient, en dan Rue de Theux. Er is een kruidenier op de hoek, een superette niet meer dan een lange gang, met acht minieme caddies. Bij nummer 34, naast een hoog flatgebouw doet Robert een stap terug. Kijk daarboven, het oeil de boeuf. Llij wijst naar een rond dakvenster waarachter ooit de kinderkamer van Hergé was.
Er hangt een onleesbaar opschrift naast de bel. Niemand thuis. Robert haalt snel het papiertje weg. Deze volgebouwde straat, dit lichthellende armoedige dal was het universum van
| |
| |
Hergé, van Quick en Flupke, van de sterreporter Kuifje. Robert doet alsof hij een ontdekking heeft gedaan.
We eten een broodje met tonijnsla in Le Chat qui pêche. De wijnvoorraad staat er in open dozen tegen de muur. Lichtreclame voor Groene Michel: een vrouw met aëro-puntborsten rookt een sigaret. Als Robert zijn derde vraag stelt, vraagt de uitbater hem of hij journalist is.
Af en toe, zegt Robert.
Connais pas R.G., antwoordt de uitbater. Hij bladert in een brochure met huishoudapparaten. Ik ken hier niemand meer, zegt hij, de wijk is dood. Er zijn teveel honden, en studenten, Koerden, zwarten. Ik woon hier al het langst van heel de buurt, stel je voor, ik een Algerijn.
Buiten rijden twee rijkswachters te paard voorbij. Ze hebben een glad zwart helmpje op het hoofd, het pistool op de rechterbil, en ze schommelen door de straat. Twee kinderen van tien volgen de paarden op het trottoir. Kijk, Kwik en Flupke op wandel, zegt Robert, wandelen is goed voor de geest, en hij citeert Hergé uit het hoofd: on emmagasine, on recharge ses accus, on butine comme les abeilles.
Om acht uur 's avonds staat Robert voor mijn deur. Hij stapt binnen met een plastic zak gevuld met papier, en steekt meteen door naar mijn binnenkoertje. In zijn hand verfrommelt hij enkele bladen en steekt ze in brand. Robert bekent: hij had sinds lang oude brieven en facturen meegenomen op het werk. Hij is verliefd op al die oude logo's, zegt hij, die archaïsche formules. Die verkleurde handtekeningen in vulpen. Het is één administratieve verrukking. Chacun prend son bien oü il le trouve.
Kun je ze niet gewoon teruggeven? Ben je betrapt?
Ze mogen het niet weten, zegt Robert.
Robert leest voor: Geachte heer, tijdens mijn afwezigheid heeft iemand van uw dienst gebeld om mij uit te nodigen op uw vergadering. Ik ben u van harte dankbaar voor dat blijk en daarom spijt het mij des te meer dat ik, hier door dienstverplichtingen vastgehouden, niet aanwezig zal zijn. Wil mij verontschuldigen. En Robert gooit de hele zwik uit over het vuurtje. Het papier kleurt carbonzwart en Robert pookt driftig. Verschrikkelijke zonde vindt hij het, en ik voel met hem mee.
Ik koop me een tweedehandse wagen. VW Jetta, 1300 cc, bordeaux-kleurig. Een mens werkt en verdient goed geld. Voortaan doen we onze excursies met de wagen. Als een taxichauffeur voer ik Robert en Marc rond. Montez s'il te plaït. Oü est-ce qu'on va aujourd'hui?
Op een donkere regenmiddag rijden we opnieuw naar het chique Ukkel. In de voortuinen staan overal geelgroene aucuba's.
| |
| |
Er brandt licht in de woonkamers. Aan de residentiële Dieweg nr. 37 stoppen we bij een witte metalen poort. Op het naamplaatje bij de bel staat iets onduidelijks. Misschien F. Verbeeck. Hier woonde vroeger Hergé, weet Robert en hij wil er binnengaan. Marc houdt hem tegen. Je bent geen spion, zegt Marc. Ik noem hem een valse romantieker. Hij hoort mij niet eens. Onnozelaar!
We gaan terug naar het werk. Robert somt boos op wat hij nog wil zien. De Groene Jagerslaan waar Hergé woonde op nr. 44, de rue Knaepen waar Hergé woonde op nr. 18, de Place de Mai waar hij woonde op nr. 12. We moeten die buurten, die huizen een voor een gaan bekijken, vindt Robert. Place de Mai, het is niet ver van de betonnen zendmast van de Belgische Radio en Televisie. Hij tekent golfjes in de lucht.
Robert vertelt over het leven van Hergé in die tijd: hij was getrouwd met een vrouw die Germaine heette. Het was een ernstig huwelijk. Beiden werkten hard, hadden geen kinderen en brachten de heldere avonden door met lange gesprekken. En de verveling dampte uit het stratenbeton, zegt Robert.
In Café Commerce schuiven we aan bij een tafeltje waar al iemand zit. Het stoort toch niet, mijnheer? vraagt Robert, en mijnheer is een jonge vrouw die in het halfduister haar hoofd opricht, nee schudt en dan verder bladert in boekjes van plantenhandels. Le mot est mal choisi, zeg ik. Ik kan ertegen, antwoordt ze en zij legt haar mahoniekleurig haar traag achter haar oor. De kleur acajou. Ze noteert bloemenamen.
Achttien jaar, zegt Robert. Zo oud was Hergé en hij werkte al op de redactie van de katholieke krant Le Vingtième Siècle. Hij was er het duiveltje-doet-al, en mocht voor Abbé Wallez het kinderkrantje voltekenen, met de striphelden Totor en Kuifje. De secretaresse van Wallez, Germaine Kieckens, ving hem daar in haar netten. Zij was twee jaar ouder dan Hergé, femme qui en sak mieux, en ze bedwelmde hem met haar droiture morale en zij huwden.
De vrouw met acajou haar noteert nog steeds plantenamen. Op onze cafétafel richt zij een tuin in met forsythia, hortensia's en gladiolen van de variëteiten Tout à toi, My Love en Goldfinch.
Daarom juist was Kuifje zo voorbeeldig, zo'n deugdzame padvinder. Het is de invloed van katholieke Kieckens. Ondertussen bouwde Hergé zijn tekenstudio uit op de Avenue Louise, en werd Kuifje een internationale beroemdheid. Hergé wierf een koket meisje aan, Fanny Vlaeminck, om zijn tekeningen in te kleuren.
De vrouw van de gladiolen bladert nu trager. Gipskruid, roze malva, amaryllis. Ze noteert nu niets meer. Het idee alleen al,
| |
| |
zegt Robert, een meisje dat je potloodlijnen inkt en vervolgens inkleurt. Robert toont ons in een boek een foto van Fanny: een beleefd, zachtgloeiend ding, geen femme qui fume, mais une fille admirante, met een kapsel van gisteren bij de kapper. Zo één die beschaafd babbelt over iets dat ze in het weekend las, over telepathie of hip-hop. Wat wil een man meer, vraagt Robert. Elke man is lichtgelovig en snel gelukkig, zeg ik.
De jonge vrouw kijkt nu Robert aan en blikt dan naar de foto van Fanny Vlaeminck. Robert ratelt verder. Dat Hergé verliefd werd op Fanny en een relatie met haar begon, dat hij op de duur Kuifje als een klus beschouwde, en vluchtte voor het werk. Hergé zei over zichzelf: Hergé est mince, calme et souriant. En voegde er zelf nog aan toe: il est également vrai queje suis parfois un emporté, un triste, un inquiet.
Hoe liep dat af met Germaine, komt de jonge vrouw tussen.
Hergé en Germaine scheidden, zegt Robert en Hergé werd verteerd door schuldgevoelens. Pas jaren later huwde hij met Fanny. Wat wil je, met zo'n katholieke voorgeschiedenis?
De jonge vrouw kijkt op haar uurwerk en staat op. Robert excuseert zich, het is ongelooflijk dat ik je mijnheer heb genoemd, zegt hij. Door het raam zie ik haar nog naar Robert blikken. Heb je die knappe vrouw gezien, vraag ik. Natuurlijk, we moeten iets doen, zegt Robert, handelen, we moeten de wereld ons gezicht tonen. Wij moeten morgen het Independent Research Center oprichten, het wordt ons werktuig, en onze naam zal de wereld rond gaan. Kijk, en met dit tableau de la troupe besluiten we deze scène: de innemende Marc, de licht geniale Robert (il comprend tout mais ne sait rien) en tenslotte ikzelf, de meest onverschillige van het gezelschap.
|
|