Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 140(1995)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 591] [p. 591] Arno Breekveld Uitvloed Twee gedichten voor Thomas Rosenboom 1. Eerst behandelen we de totale stuitmachine als vleesdeel en komen we op massa die iets knol- of klompachtigs betekent. Knolzoenen passen prachtig in dit geheel, kussen toegestaan. In de grond, in de bodem gezeten is er iets gevuld, opgezwollen, opgeblazen als een vleesblaas. Bij de behandeling van de rug bespreken we de wang als Hinterbacken, gezwollen bij trompetters, achterbaks als er soms geblazen wordt. Plaatsen waar we lek zijn niet vergeten in het knollenveld. Klap, pak, pat, podex. Het achterwerk van de zee zetelt drukt zich in baai of bocht waar tongen lekken. Als we toch eenmaal babylonisch begonnen zijn, links en rechts zijden, dáár het uiterst einde, tussengelegen, dáár het spongat van de klompenpaartaal. [pagina 592] [p. 592] 2. Een mooi harmonische buik valt niet op, dan heb je geen buikje. Dat is dan een uitstekend gedeelte. Pompoen, kalebas, trommelbuik. Bij uitbuiken buigt zich iets om. Ik ben een jongen van de buik, laat ik binnenste buiten keren de zetel van mijn wijsheid, want buikvrees is beweging, heel in het bijzonder ook bij Chinezen en Annamieten. Zodat ik wereldharmonisch nu mijn navel ontknopen laat: mijn worstkanaal schokt, het centrum voor verwantschapsbanden bokt op en neer, buigt zich knopachtig, bloeit op tot iets bloeiachtigs, tot de donkertintige kroonbladeren in de broek me beginnen te vouwen dat er geen keren meer aan is. Is er beweeg, dan heb je een buik, dan drum je uit. Vorige Volgende