Zo confronteert High Key de toch wel erg van de conventionele leesbaarheid afwijkende opvattingen van de schrijfster met de maatschappelijk geëngageerde schrijfopvattingen van de spreker. High Key is zonder meer een destructief-constructief boek. Het stelt vragen naar de manier waarop de wereld in elkaar zit, naar de zingeving van de cultuur, naar de betekenis van het socialisme, naar de bestaansreden en de vorm van de literatuur.
Op High Key kan ook perfect de definitie toegepast worden die Kristeva van de intertextualiteit gegeven heeft: ‘de schriftuur als lectuur van een vroeger literair corpus, de tekst als opslorping van en antwoord op een andere tekst’.
High Key onderhoudt als tekst niet alleen relaties met andere teksten (Ronsard, Homerus, Vondel,...) die gevarieerd en getransformeerd hernomen worden, maar ook met de cultuur en ideologie via provocerende uitspraken als ‘Schoonheid ontstaat niet uit het niets, maar wel uit kapitalisme, onderdrukking, barbarij en ellende’ of ‘Vroeger dacht men dat ik een communist was, mevrouw, omwille van mijn beslommeringen, een individu dat zich voorgenomen heeft om het geld en het persoonlijke eigendom af te schaffen. Ik ben vergeten wat men zich daar in de Vlaamse Ardennen nog allemaal bij voorstelt. Wielrennen deed ik niet, zo is het begonnen. Ik schreef. Wat moest men wel denken?’
De lectuur van zulke destructief-constructieve teksten stelt grote eisen aan de lezer. Hem wordt voorgehouden dat wat schrijfbaar is ook leesbaar moet zijn. Wie aan de verstaanbaarheid twijfelt moet het aan zichzelf wijten, niet aan de teksten. ‘Is een vioolsonate verstaanbaar, kan men een gebouw vertalen, heeft een foto een korte inhoud?’ waren in de novelle Een schrijver die geen schrijver is (1993) reeds de tegenvragen van de auteur op de vraag ‘Waarom moet wat geschreven wordt uitspreekbaar zijn?’
In High Key is Pol Hoste bezig met de tekst als cocon. Als daar vlinders uit voortkomen moet de lezer die vooral niet proberen met een netje te vangen en ze met de speld van de logica op te prikken in een geordende verzameling.
Daarvoor zijn Hostes tekstvlinders niet bestemd. Zij zijn stijlfiguren, zij maken een oneigenlijk gebruik van de taal. Zij hebben met de realiteit niets van doen al zijn ze er natuurlijk in verankerd.
‘Mensen die zich uitsluitend in boeken verdiepen zijn helemaal niet boeiend, al begrijpen ze misschien nog zoveel’ staat er op de voorlaatste bladzijde van High Key. Is dat dan op de valreep de voorlopig laatste volte van een kwikzilveren schrijver die de tekst van het bestaan dan toch minstens even belangrijk acht als het bestaan van de tekst?