Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 140(1995)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] Toon Tellegen Gedichten In de kamer van de appels: de verlegen appels, de rode appels in het ochtendlicht en in een bed, in het wit: een moeder die Anna Karenina leest en ook een appel eet en telkens door een muur verdwijnt, moeiteloos door de dikste muur verdwijnt naar appelboomgaarden, naar dekschuiten met hoog opgestapelde appels, naar appelmarkten met appelventers, naar appelzolders met appelspinnen en geheime appelkisten en wolken appelstof, naar broeierige appelnachten en inktzwarte appelluchten en appelstormen en witte appelwinters in de dikke sneeuw, de dikke dikke sneeuw. [pagina 98] [p. 98] Vaders, hun wapperende jassen, hun blinkende scharen, zij knippen in de lucht, knip knip, en als zij zijn uitgeknipt haasten zij zich, verdwijnen door de ramen, galmen: ‘Vrede... vrede...’ glimmen in de zon - wij dragen hun liefde op onze schouders en hollen naar buiten, zien hen nog gaan, stipjes - o vaders! roepen wij tegen de huizen op en de huizen verslinden ons. [pagina 99] [p. 99] Ik schreef eens een gedicht en het gedicht stond op, deed een stap achteruit en bekeek mij - argwanend en arglistig zoals alleen een gedicht kan kijken bekeek het gedicht zijn dichter op een ochtend in de zon. Vliegen zoemden, stofjes dansten, precies zoals ik geschreven had, en de deur ging open en op de drempel stond - maar dát had ik niet geschreven, dat wist ik zeker! En het gedicht verscheurde mij, gooide mij haastig weg. [pagina 100] [p. 100] Mensen komen naar elkaar toe, komen heel voorzichtig naar elkaar toe. Ze zijn een beetje bang, ze hebben liefde bij zich maar ze weten dat ze zullen gaan schreeuwen. Ze zijn al heel dicht bij elkaar en kunnen elkaar al aanraken. Ze bijten op hun lippen, zetten hun nagels in de palmen van hun handen en beginnen te schreeuwen. Te schreeuwen! En nog steeds komen ze dichter naar elkaar toe, steeds dichter, dat moet. Van wie? Dat moet! Dat moet! [pagina 101] [p. 101] De boom wrikt zich los uit de grond de modder, gaat op weg - zijn kruin heeft gedachten een verlangen, het is niet ver of zijn takken slingeren zich om een man. ‘Onverhoeds!’ roept de man. ‘Doorzichtig uw boze wil!’ Zie hem bungelen, niet dood, bijna dood - zijn wegen onvervangbaar, zijn ogen weemoedigheids loon, ruisend, murmelend in de trage wind. Vorige Volgende