[1994/3]
Beste lezers,
Onlangs kreeg ik een hoogst intelligente vraag: hoe is het mogelijk in DWB zo vrijblijvend thema's samen te stellen over ‘huisraad’, ‘tweelingen’, ‘eten’ in een tijd waarin zoveel ergs gebeurt? Je kunt daarop twee antwoorden geven, een makkelijk en een moeilijk. Eerst het makkelijk. Het is me in dit nummer over ‘eten’ juist opgevallen dat auteurs als Anneke Brassinga, M. Februari, Philip Markus, Gijs IJlander, Arjen Duinker, Atte Jongstra zo gevarieerd, speels maar toch ook diepgaand kunnen omgaan met het opgegeven onderwerp. Je komt als lezer wat aan de weet over variaties met vis, Kafka's maag, de wellust van anorexia, het verband tussen eten en talen, de voeding van Clinton en Kohl. Jongstra daarover: ‘Zo komen wij via simpele down to earth-huishoudelijkheid op het Hoogste van het Hoogste’. Tegelijk lees je prachtige teksten, die precies in hun vrij-blijvendheid subversief zijn in een tijd die getekend wordt door de come-back van ideologieën.
Maar nu het moeilijke antwoord. Wat doe je als schrijver uit bijvoorbeeld een vroeger oostblokland? Milan Kundera zegt dat kunst ‘de fascinerende, denkbeeldige ruimte heeft weten te scheppen waarin niemand de waarheid in pacht heeft’ en dat die functie nog sterker naar voor komt ‘in dit tijdperk van een niet-verklaarde en voortdurende oorlog’. En op het symposium ‘Politiek en literatuur’ (Scheinfeld, juni 1993) vindt een andere Tsjech, Jiri Kratochvil, het een zegen dat hij nooit meer ‘arbiter’ op een ander gebied dan op dat van zijn verhalen zal moeten zijn. Toch lees je plots een titel als ‘Het verlangen naar engagement in de literatuur’ (NRC Handelsblad van 18 maart). Maar dan bedoelt Bas Heijne daarmee het ‘engagement via de verbeelding, niet via de politiek’, een soort engagement dus dat ‘bijna haaks staat op het teloorgegane engagement van de tendensroman, waarin de verbeelding in dienst gesteld werd van de politiek’.
En dan zijn we er, dan is een nummer over ‘eten’ geëngageerd, maar niet omdat er honger is in de wereld.
Hugo Bousset