Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 138
(1993)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 577]
| |
Eric de Kuyper
| |
[pagina 578]
| |
beeld een mannenlichaam verschijnen, dat niet om een of andere, maar om een zeer specifieke reden mijn aandacht trekt. Ga naar margenoot+Je kunt de stad onmogelijk bekijken zonder de lichamen er in te zien. In de Botanische Garten oefent een Japans meisje op een soort gong een reeks ritmische passages. Ze leert haar lesje uit een boek. Toch hoor je het ritmisch geroffel nauwelijks, zo weinig geluid heeft ze nodig om haar slagwerk te kunnen oefenen. Het verstoort amper de stilte van dit park, waarin ik - en het is zondag en heerlijk weer - geen enkele draagbare radio heb gehoord, een hele dag lang. Ongebruikelijk respect voor de stilte. Ga naar margenoot+Zouden de Duitsers beschaafder zijn, beschaafder geworden zijn? In het buitenland hebben ze toch de reputatie van erg luidruchtig te zijn? Of zijn ze alleen beschaafd in hun eigen land? Of alleen in dit park? Vragen die ik (nog) niet kan beantwoorden.
*
Op de hoek van de Bockenheimer Landstrasse en de Zeppenheimer Lage bij de verkeerslichten merk ik iets op dat ik eerst voor een soort boeddhistisch altaartje van een of andere sekte houd. Als ik weer voorbij kom zie ik een foto van een tweejarig jongetje, dat een paar dagen tevoren op deze plek door een auto omver is gereden en gestorven is. Er liggen een paar bloemetjes op de grond, een kruisje met een krans eromheen, een blikken busje (zijn geliefde speelgoed), en een met de hand geschreven tekst die alles in eenvoudige woorden verklaart. Het A-viertje is ondertekend door zijn ouders, door de kinderen en door das Team. Op een ander velletje: ‘Opgelet! Dit is een zeer gevaarlijk kruispunt; er komen zonder dat je het merkt auto's van links.’ Dan nog een kindertekening: een soort stripverhaaltje van een ouder jongetje van de kleuterschool. Het is een niet goed te begrijpen verhaaltje, waarin een bed, een droom en zoiets als de hemel een rol spelen. Op de hoek van een straat in de grote stad, terwijl de auto's inderdaad voortrazen. De tranen rollen me over de wangen, ook nog wanneer ik het later aan Christina vertel... Ik kom er bijna dagelijks voorbij. Ik blijf er niet meer voor stilstaan, maar kan toch niet verhinderen even te mijmeren. Drie maanden later laat ik het ook zien aan Léon, en zijn dochtertje. Er liggen verse bloemetjes. De A-viertjes zijn weggewaaid. Léon doet me opmerken dat de straat afgezet is voor het verkeer. Ik had het niet gemerkt.
*
1 Mei. Alles is dicht, want het is vandaag een feestdag. Ik ga naar het station om er een krant te kopen en te ontbijten. Ik besef dat | |
[pagina 579]
| |
velen dat als het toppunt van ellende beschouwen: op een vrije dag ontbijten in het station. Maar ik vind het heerlijk om op een ongezellige plek, in een duister station, de New Yorker die ik zojuist heb gekocht te lezen bij een koffie en bij broodjes met honing. Dat kun je je in een grote stad zonder kwaad geweten permitteren. Vandaag zijn er ook geen junks in het station.
*
Ik heb één jogger gezien in het park. Het loonde de moeite om te wachten. Een groot donkerbruin welgevormd lichaam. Mooie borst, de benen en vooral de kuiten fijn gespierd. Ga naar margenoot+Je hebt ruim de tijd om hem aan te zien komen lopen, en daarna is er weer volop tijd om hem te zien verdwijnen. Hij heeft het in de gaten dat hij wordt bekeken; het deert hem niet. Zijn lichaam, op een sportbroekje na is hij geheel naakt, lijkt niet bloot. Het is te vanzelfsprekend mooi om niet ook vanzelfsprekend naakt te zijn. Het mooie naakt is zo vanzelfsprekend volmaakt dat je nauwelijks verschil ziet tussen daar waar het gekleed en daar waar het niet gekleed is. Het broekje is geen kledingstuk (dat de naaktheid erboven en eronder accentueert). Geen zwoele, zinnelijk-erotische gedachten kunnen bij het bekijken van zo'n lichaam opkomen. Alleen bewondering. Hij beseft dat en is daarom noch agressief exhibitionistisch noch preuts. Hij is vanzelfsprekend lichaam. Terwijl ik daar zit, komt hij driemaal langs. Het lichaam blijft, hoe zeer je ook merkt dat het zich aan het einde moet inspannen en de bewegingen niet meer zo vanzelfsprekend vloeiend zijn als ze de eerste keer waren, echter wonderbaarlijk zijn consistentie bewaren.
*
Heel anders is een silhouet dat ik iets later opvang. Een man staat op de hoek van mijn straat te praten met een andere man. Opvallend is zijn kont: heel prominent (kun je vooruitstekend zeggen, als het vooruitsteeksel zich aan de achterkant bevindt? Onze woordenschat om het lichaam te beschrijven is arm) doch helemaal niet monsterachtig groot of grof of zwaar. Integendeel, elegant van snit en vorm. Alleen buiten het normale. De rest van het lichaam verdwijnt erbij. Ook wanneer hij zich omdraait, merk ik dat hij geen ‘body’ heeft, althans niet het lijf heeft dat die billen in evenwicht kan houden. Hij draait zich opnieuw om, wendt zich opnieuw af. Ik observeer nogmaals zijn billen. Hij beseft waarschijnlijk zijn handicap, want hij wiebelt van het ene been op het andere, draait | |
[pagina 580]
| |
en keert met zijn lichaam, en is onbeheerst en nerveus. Hij weet er geen weg mee en zou het, dat zie je, kwijt willen. Ook al is zijn lichaam allesbehalve ongracieus te noemen, het kan niet overweg met de buitennormale perfectie van dat ene onderdeel. De bezitter moet het tegen zijn wil, achter zijn rug, ten toon stellen. Het doet met denken aan een passage uit Pierrot LunaireGa naar voetnoot(*). Het beeld dat als contrast in me opkomt, is dat van de billen van J., kort en vluchtig gezien terwijl hij op z'n fiets sprong. Onopvallende ronding die het lichaam nochtans een elegante draai verleent. Ik ben nochtans niet in billen gespecialiseerd, maar zoals Serge Daney het ergens zegt: ‘Pour le voyeur tout est spectacle.’ Une tournure heetten aan het eind van de vorige eeuw de vullingen aan de achterkant in de vrouwenjurken, versierd met volants en linten. Ze werden ook faux culs genoemd. De draaiende beweging, de draai werd door romanciers graag beschreven als ‘l'élégance de sa tournure’, waarmee zowel het onderdeel van het kledingstuk als de lichaamsbeweging (de draai van de kont) die erdoor werd mogelijk gemaakt (niet hetzelfde) is samengevat. Ik meen me te herinneren dat er mooie beschrijvingen van te vinden zijn in Zola's Nana. Ga naar margenoot+Het wonder wanneer lichamen en hun bewegingen inderdaad samenvallen met de klederen die ze dragen; ik bedoel zinvol samenvallen; alsof het lichaam zo is gemaakt, alsof het zo gekleed is geboren, alsof de kleding is aangeboren. (Het omgekeerde is: ze kan dit niet dragen, het staat hem niet...) Het is de vormgeving - ook in de bewoording ‘tournure élégante’ - van iets dat heel snel in het obscene en triviale terecht kan komen. Zoals bij de hierboven beschreven jongen; hoewel elke obscene gedachte alleen het lichaam geldt, werden de billen niet ervaren als ‘wat een kont’, maar als ‘wat een perfecte vorm’. Te perfect voor de rest van het lichaam.
*
Langs de Main. De hemel is weids en veranderlijk, de stroom stroomt voorbij zoals weleer. Dat kun je zien. | |
[pagina 581]
| |
Hier en daar in het stadspanorama een overgebleven kerktoren uit vroeger tijden. Bruin en rood, met zwarte rouwbanden omrand. Het beeld dat de Duitse baksteen oproept van hoe het er vroeger allemaal moet hebben uitgezien, is niet opwekkend. De resten van deze steden roepen bij mij geen heimwee op. Ik weet niet of ik van die bruin-zwart-rode steden zou hebben gehouden. De moderne architectuur heeft daar een streep door getrokken. Zij bespeelt het andere uiterste: licht, glanzend, helder, grijs of kleurloos spiegelend. Glas en staal die elke weersgesteldheid weerkaatsen. Hoe monumentaal en megalomaan, hoe protserig en symbolisch met Deutsche Marken overdekt deze architectuur ook is, ik denk dat ik haar prefereer boven wat hier in mijn voorstelling de neerslachtigheid van vroeger moet zijn geweest. Vreemd dat ik de moderne architectuur hier niet als zo deprimerend en bedroevend saai ervaar als elders meestal het geval is.
*
Ik ga 's nachts te voet naar huis. Daartoe moet ik twintig minuten door een totaal verlaten buurt lopen - de city noemen ze het -, met links en rechts van mij ononderbroken de city-architectuur. Geen voetganger te zien, hoewel het pas elf uur in de avond is. Wel razen er veel auto's voorbij, want dit is de stad. Ik bedenk dat ik deze wandeling in een andere stad eng zou hebben gevonden. Het is toch een buurt waar je 's nachts maar beter niet kunt komen. Misschien voel ik nu geen beklemming, omdat ik maar al te goed besef dat achter al die poorten en al die halls goed beveiligde nachtportiers zitten die de toegang tot deze bunkers van het kapitalisme streng bewaken. Ik hoef maar zo'n gebouw binnen te vluchten, of alle alarmbellen gaan vermoedelijk rinkelen, van de eerste tot vijftigste etage; vangen alle video-monitoren mij op hun scherm op, en gaat de beveiligingsdienst erop uit om te ontdekken wie of wat het systeem in rep en roer heeft gebracht. Zo heb ik het veilige gevoel dat, als ik hier ooit zou worden aangerand, ik in deze architectuur beveiliging kan vinden. Ik zie echter niemand op straat. Ik loop moederziel alleen tussen de kolossen van staal en beton. Zondagochtend. Ik ben zo maar door de Leipziger straat gelopen tot ik niet meer verder kon. Daar heb ik de resten van een oud dorp ontdekt (Bockenheim?), en een parkje waar ik in de ochtendzon ben gaan lezen en schrijven. Naast mij zit een man die alleen maar leest, in een heel dik boek. Een kerkdienst gaat beginnen; ergens luiden klokken. In de verte voetballen jongens en één enkele auto glijdt langzaam en behoedzaam voorbij. De eeuwige | |
[pagina 582]
| |
merel zingt zijn droevig lied en kondigt regen aan. (De merels vergissen zich hier nogal eens. Ze zingen zo maar wat.) Ik geniet van mijn eenzaamheid.
*
Op de Bockenheimerplatz staat de Bockenheimer Warte uit 1435; het gebouw is netjes gerestaureerd en staat moederziel alleen naast de saaie jaren zestig-gebouwen van de universiteit. Een ronde cilinder, met een kegelvormig torentje; op de witgekalkte stenen een kruismotief van donkerbruin latwerk. Ga naar margenoot+Popperig oud-Frankfurt: een pot geraniums in een betonwoestijn. Maar het ding uit vroegere tijden afbreken zou ook absurd zijn geweest. Vanaf de plaats waar ik koffie zit te drinken, tekent zich op de achtergrond, vlak naast het middeleeuwse torentje, de honderddertig meter hoge toren van de Messe af. Van hieraf gezien heeft de toren vreemd genoeg precies dezelfde vorm als de Warte en lijkt hij even groot. Nog vreemder is dat de Messeturm er - ook verkleind - authentiek uitziet, terwijl de eeuwenoude stadspoort mij onecht lijkt. Komt dat omdat mijn oog in Frankfurt al gewend is geraakt aan de moderne architectuur? Of gewoon omdat de Messeturm goede architectuur en de Warte een prutsding is, maar toevallig uit vroeger tijd? (Anderzijds wat een weelde en wat een genoegen om door al die straten te lopen met mooie vroeg en laat negentiende-eeuwse herenhuizen en stadsvilla's. Ze zijn talrijker dan ik dacht, en voor zover ik het kan overzien, liggen ze zowel in het Westend als Nordend. Süd en Ost ken ik nog niet goed.)
*
Met de Intercity terug naar Holland. In de restauratiewagen een paar zakenlui. Een heeft een merkwaardige fysionomie. Ik schat hem tussen de dertig en de veertig, en hij doet me denken aan een mengeling van H. en R.S. Hij heeft kleine ogen; rond en open. Het is alsof hij moeite moet doen om ze open te houden en dat ze daarom zo rond zijn. Het zijn kinderogen die altijd verwonderd lijken te kijken. Ook de mond en de lippen vertonen een ronding, zonder het speenlippen-effect, dat je daarbij vaak aantreft. Wel zijn ze een beetje nukkig. Het hoofd is bizar; het lijkt rond maar in feite is het rechthoekig. Dat komt omdat de wangen en het voorhoofd bol zijn, en omdat er kuiltjes zijn. Ga naar margenoot+Effenaf fascinerend is de wilde kuif haar. De kuif komt van heel ver op het hoofd, en springt dan vooruit. Dat zie je pas als hij zijn hoofd en profil houdt. Frontaal breekt de kuif echter het eerder lange voorhoofd af, en maakt | |
[pagina 583]
| |
er weer een bol voorhoofd van dat de indruk van ronding versterkt. Het achterhoofd is kort en recht afgeknipt, eigenlijk te kort. Het is een vreemd hoofd, omdat het alleen frontaal ‘functioneert’; bij aanzicht en profil merk je enkel een gebrekkige constructie van losse delen die geen geheel vormen op. Draait hij echter zijn hoofd om, dan is het in zijn volheid aanwezig. Ik kan mijn blik nauwelijks afhouden van dit vreemd mooie gezicht. Ik vraag me af of ook de rest van zijn lichaam die bizarre kenmerken vertoont en hoe. Maar hij blijft obstinaat zitten en kijkt veel door het venster. Zijn handen en polsen zijn eerder slank en hij draagt goed zichtbaar een ring. Ga naar margenoot+Er wordt me geen tegenblik gegund, en vanzelfsprekend geen glimlach. Ik zou hem willen duidelijk maken dat hij heel bijzonder is. Misschien weet hij het, maar valt het buiten mij niemand op. Misschien weet hij het ook niet. Dan kan ik hem iets doen ontdekken. Als ik het gezicht zou filmen, zou ik zeker niet de zijkant laten zien, en ook niet het effectrijke contrast tussen front en zijkant. Ik zou het alleen en face tonen, maar ik denk dat je toch zou zien dat er iets vreemd mee is, hoe perfect het er ook uitziet. De onthulling en de verklaring van die vreemdheid zou ik echter niet tonen. Hij moet voor een Messe in Keulen zijn en stapt daar dus uit.
*
In mijn coupé zitten twee zakenlieden. Ze dragen mooie en dure overhemden met verzorgde stropdas. Ze zijn in hemdsmouwen want het is heet. Ik hoor dat ze druk in de weer zijn met grootse plannen. Ze bereiden iets als een coup voor; gaan alle mogelijkheden na; komen steeds tot positieve bevindingen. Ook over hun mogelijke medewerkers zijn ze te spreken. Ze sommen op, karakteriseren de collega's. Slotsom een perfect team, daar kan niets mee mis gaan. Ze zijn opgewonden en vrolijk. Ik vang slechts af en toe wat op; het interesseert mij ook niet bijster wat ze aan het bekokstoven zijn. Misschien hoor ik vanavond op het journaal dat een Nederlands bedrijf door een Duits is overgenomen. Hoewel, daarvoor lijken ze me toch te jong. Dat komt over een paar jaren. In de restauratiewagen kom ik ze opnieuw tegen. Ze hebben veel plezier. Vreemd, mannen die lachbuien hebben. En niet vanwege het alcoholgebruik. Nee, zo maar echt leut. Ononderbroken. Zo hoor je mannen eigenlijk heel zelden: dolle pret (en het zijn geen homo's! Dat zie je zo).
Alles moet verpakt. Tot de ham en de kaas toe. Ik begrijp dat wel, maar ik zie niet in waarom de kelner de ham en de kaas niet in de | |
[pagina 584]
| |
keuken uit het cellofaan tevoorschijn haalt alvorens ze te serveren. Ga naar margenoot+Nee, het is alsof men er trots op is alles verpakt te kunnen serveren. Lijkt het daardoor echter? (Echter betekent hier in de Intercity, geloof ik, zoals in een vliegtuig. Of vergis ik mij? Om de haverklap wordt gemeld dat er iets wegvalt of niet functioneert ‘vanwege een technisch defect’. De gebruikelijke vertragingen - die mij soms tot twee uur in Keulen doen verliezen - hebben wellicht ook alle te maken met het drukke luchtverkeer.) De kleine suikerzakjes die de koffie vergezellen, worden tegenwoordig opgevrolijkt door botanische wetenswaardigheden. Aan de ene kant een tekening van een plant, aan de andere kant uitleg. Zo kom ik nog wat te weten over planten en bloemen. Alleen ben ik het meteen weer vergeten. Het valt op dat in de beschrijvingen vaak wordt gesproken over de fraaie kleur van de bloemen, de mooie bladeren, de statige stengels, de weelderige bloei...en nooit over een doorsnee-kleur, over saaie bloemen, zielige stengels en bloedloze bloei. Bij de paardebloem bijvoorbeeld, die op het suikerzakje niet eens de Latijnse naam draagt, gaat men gewoon zakelijk te werk en komen er geen lyrische beschrijvingen aan te pas. Ik moet bekennen dat ook ik als leek in mijn tuin geen enkele plant of bloem minderwaardig of lelijk vind. In een park of plantsoen, ben ik gewoon verrukt over elk blaadje of bloemetje dat er groeit. Af en toe valt me natuurlijk ook wel iets heel bijzonders op. Misschien is het met de botanica zoals het met de kleuters is: ook die zijn allemaal schattig, met uitzondering van die paar die heel erg schattig zijn! Er zijn een aantal bloemsoorten waar ik een hekel aan heb. Dat zijn meestal bloemen die bij mij de indruk willen wekken iets anders te zijn dan zomaar een bloem. Aan alle soorten die klokjes nabootsen bijvoorbeeld, heb ik een hekel. Léon daarentegen houdt daar erg veel van. Ook zijn er bloemen die met een tijd, een mode, met gewoonten en gebruiken verbonden zijn. Ik herinner mij dat toen ik kind was, anjers als snijbloem heel erg in de mode waren. Ik wist ook niet goed wat je van die bloemen moest denken. Niets waarschijnlijk. Alleen: ze waren altijd zo nadrukkelijk aanwezig. Toen verdwenen ze plotseling. Maar decennia lang bleven ze achter het IJzeren Gordijn, in hun rode variant dan, ‘de’ marxistische bloem symboliseren. Anjers waren bloemen die je het makkelijkst met crèpe-papier kon nabootsen (een knutselbezigheid die aan de kust onder kinderen heel veel bedreven werd omdat daar, op het strand, tijdens de vakantie druk gehandeld werd in papieren bloemen die | |
[pagina 585]
| |
tegen schelpen werden geruild. Het bezitten van schelpen betekende ‘rijkdom’; immers met schelpen kon je papieren bloemen kopen. Na het einde van de vakantie was het echter gunstiger je bezittingen om te zetten in bloemen dan in schelpen. Sommige papieren bloemen kostten wel vijf ‘poignées’ (handen vol) schelpen! Er waren moeders die erg mooie bloemen konden vervaardigen voor hun kinderen. Mijn moeder lier dat aan mij over, en vond dat ik dat heel aardig kon. Wat ik vooral goed kon, was anjers maken. Nu lijken me de echte anjers te veel die papieren anjers te willen nabootsen, vandaar mijn ambivalente gevoelens ervoor. Moet ik eraan toevoegen dat Léon juist heel erg van anjers houdt? Ik vraag me trouwens af of anjers nog in de mode zijn; hier in het Noorden tref ik ze zelden. (Ik neem aan dat ze ook in Hongarije of Tsjecho-Slowakije een zeldzaamheid zijn geworden.) Hier hebben natuurlijk de tulpen de anjer-functie overgenomen. Maar tulpen zijn echter wel mooie bloemen, vind ik. Tulpen waren erg moeilijk na te bootsen in crèpe-papier. Er waren echter moeders die...).
*
Heide klaagt over het gebrek aan nieuwsgierigheid bij haar studenten. Een film die ze saai vinden kijken ze niet eens uit. Het is een generatie die nog nooit iets saais tot het einde toe heeft meegemaakt. Ze weten niet meer wat ‘Langeweile’ betekent. Daardoor beschikken ze ook niet over een vergelijkingspunt en kunnen ze niet echt doorvoelen wat iets boeiend maakt. Ga naar margenoot+Ze weten niet eens wat dat betekent een saaie film, zich tot het laatste beeld vervelen, en je achteraf de vraag stellen: wat is een vervelende en wat een boeiende film? Ik zeg Heide dat ik denk dat het komt doordat ze worden overvoerd met ‘culturele reclame’. Zij hoeven niet nieuwsgierig te zijn, de ontdekkingsdrang die wij hadden is voor hen geen noodzaak; alles wordt hun zomaar aangeboden. Of, zoals de reclame in het Duits zo exact heet: Werbung, er wordt om hun gunst geworven. Alles komt op hen af, terwijl wij alles moesten veroveren. Zij zijn echter geïrriteerd als ze binnen dat rijke aanbod niet ‘à la minute’ dat krijgen waar ze recht op menen te hebben. Ja, zegt Heide. Ze is ontgoocheld, want zij geeft een Seminar over de bewegingstaal van Asta Nielsen en vertoont daarbij ter illustratie unieke maar onbekende films van de Deense diva. Maar wat vragen de studenten haar? ‘Kunnen we ook niet eens Freudlose Gasse of Hamlet zien?’ Uitgerekend de twee meest populaire en meest bekende titels van Nielsen. Films die ze hier geregeld in het Frankfurter Filmmuseum kunnen zien, die voortdurend op het | |
[pagina 586]
| |
programma staan. Juist die films willen ze nu zien. Als ze zich echt voor film zouden interesseren, dan hadden ze die al ettelijke malen kunnen zien, en zouden ze die ook al hebben gezien. Nee, ze hebben nu, op dit moment die behoefte, maar de diepere drang om zich met hun filmcultuur bezig te houden hebben ze niet. Het zijn verwende kinderen. Je kunt het ze niet kwalijk nemen dat ze met zo'n cultuurbeeld zijn opgegroeid. Maar hoe kunnen wij met hen werken? We doen eigenlijk al niets anders dan ‘werben’ om hun aandacht.
*
Galerie Les Facettes is een chique en prestigieuze nieuwe winkelgalerie in het centrum van de stad. Architectonisch is ze niet meer dan een doos van glas en staal. Zes etages hoog opgetrokken in een neo-Beaubourgstijl. Binnenin is de doos eigenlijk geheel open, op een reeks roltrappen en liftkokers na. Ook hangt er een soort kunstwerk van metaaldraad in te zweven. Roltrap of lift brengen je naar boven; daarna is het de bedoeling dat je de zes etages naar beneden loopt, afdalend langs een smal pad dat langs de rand van de doos naar beneden voert. Aan je linkerkant heb je dan de verschillende winkels, de ene na de andere. Er wordt van je verwacht dat je zou winkelen. Het is gelukkig zondag en rustig in de doos, maar ik kan me het akelige gedrang tijdens de winkeluren voorstellen. Een trage afdaling, in een lange stoet of rij winkelende wandelaars, tot beneden. (Het voordeel van de Galerie Les Facettes - constateer ik nu op zondag - is dat er toilettes zijn, die krakend schoon zijn. Er zijn op zondag ook hostessen, ook netjes. En natuurlijk politie, van het discrete soort. Maar de garderobe is dicht.) Les Facettes beschikt over een traject van vijfhonderd meter ononderbroken winkelgenot. Ga naar margenoot+Doch het is meer dan zo maar winkelen: het is een waar ‘begehbar Kunstwerk’, - een ‘bewinkelbaar kunstwerk’ zoals de folder mij leert. Deze folder leert mij trouwens nog veel meer dat ik met het blote oog niet heb kunnen zien: ‘Natürliches Sommerlicht durchflutet - über computer gesteuert - das Haus...’ Ook wanneer het buiten regent. Mocht ik het niet hebben gemerkt, het gebouw is ‘schwerelos und elegant’. Er is nog meer kunst, de façade bijvoorbeeld die van kleur wisselt naargelang van het weer. (Telkens wanneer ik er later voorbij kom, probeer ik te ontdekken welke kleur de façade nu heeft. Het klopt dat bij grijs weer de façade er grijs uitziet, bij mooi weer zonnig, en bij regen regenachtig. Zoals trouwens alle façades van de gebouwen naast Les Facettes.) Ga naar margenoot+Er is ‘Virtual Reality mit Vegetarischem Büfett’ (Virtual Reality is de naam van een restaurant neem ik aan). En in Les | |
[pagina 587]
| |
Facettes vinden veel kunst- en cultuuractiviteiten plaats zoals, deze maand, de presentatie door professor Robert Eisenman van zijn nieuwe boek: Jesus und die Urchristen. Van catacomben tot verrijzenis dat allemaal in Les Facettes. Maandag is het echter Himmelfahrt: dan moeten we het doen zonder shows in Heaven Seven (een night club).
*
Mijn identificatie- en projectievermogen is groot maar soms toch begrensd. Dat is het vaakst het geval bij het bekijkend bestuderen van lichamen. Wat zou het betekenen, hoe zou het aanvoelen om er zo uit te zien? Zou het leven met zulke benen, zulke billen, zulke armen, zo'n neus of zulke ogen anders aanvoelen? In mijn verbeelding probeer ik het me voor te stellen. Ik probeer het vooral in mijn lijf te voelen, maar het lukt me niet. Het dichtst kom ik bij een gewaarwording, als het om lengte en grootte gaat. Toch ben ik steeds verbaasd te constateren dat er grotere mensen zijn dan ik zodat ik dan de kleinste ben. Dan ervaar ik iets van wat het moet betekenen om kleiner te zijn dan ik. Het moet een vreemde gewaarwording zijn om te merken dat iedereen steeds groter is. Maar ook kleinere mensen ervaren wel eens dat ze de grootste zijn. Auch Zwerge haben klein angefangen, is de mooie titel van een film van Werner Herzog. Ik ken niet veel mensen die zich met dat soort levensproblemen bezighouden. Of beter gezegd: erover praten. Eigenlijk maar een, een vriend van me. Toen ik hem eens zei hoe verrassend zwaar zijn lichaam weegt (verrassend omdat hij qua gestalte weliswaar groot en atletisch is, maar ook zeer mobiel en vooral zeer elegant beweegt; twee kenmerken die zware lichamen meestal niet hebben. Hij ziet er dus helemaal niet zwaar uit), bekende hij mij dat hij dat vaker hoorde. Dat zijn vriendinnen zich vaker verwonderden over zijn gewicht. Hij vroeg zich dan af, hoe hij een zwaarder iemand dan zichzelf zou ervaren. Hij is benieuwd om ook een ‘gewicht’ te ervaren. Voor hem zijn alle lichamen die hij kent nu eenmaal lichter of licht, en hij kan zich niet voorstellen wat zwaar is. En dus ook niet wat licht is.
Ga naar margenoot+Wat je aan gewicht van voren draagt, denk ik, is lichter te dragen. Althans zo stel ik het mij voor, wanneer ik zoveel mensen als het ware gebukt zie gaan onder het gewicht van hun billen. Niet zozeer omdat ze inderdaad zwaar of prominent zijn, maar vooral omdat ze dat beseffen. Ze beseffen het zonder dat ze het kunnen zien. Dat besef dat niet kan worden waargenomen, en alleen waar- | |
[pagina 588]
| |
genomen kan worden via de waarneming van anderen, drukt op hen. Het gewicht dat je van voren draagt, zie je inderdaad weerkaatst in de blik van de anderen. Zwangere vrouwen zullen dat wel weten. De blik op de achterkant van je lichaam kun je zelf niet zien; dat is iets dat achter je rug gebeurt, maar je weet het wel. Je vooronderstelt die blik en je kunt hem niet beoordelen. Dat drukt. Ga naar margenoot+Misschien moet ik dit boek wel noemen ‘van lichamen en steden’... |
|