Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 138
(1993)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 465]
| |
Anneke Brassinga
| |
[pagina 466]
| |
de bladspiegel? Hebben sterren zich in de ruimte verstrikt? De verschrikking van het lege ofwel de huiver en hunkering in het aangezicht van de afwezige schepper is door Pascal beschreven. Hij was zo consciëntieus ook een doorwrocht bewijs voor de pesanteur de l'air te leveren; en zijn hunkering, waarvan hij zich niet liet afleiden door enig divertissement, vond vervulling in zichzelf. Verlangend naar beschutting maakte hij zich tot een punt in de ruimte: par l'espace, l'univers me comprend. Gekluisterd in de angst voor leegte noemde hij de volheid des geloofs goddelijke genade. Sublimatie is hetzelfde, voor wie zichzelf god wil zijn: de uitweg die zo voor de hand ligt dat hij lang over het hoofd wordt gezien, en godgegeven of van eigen hogerhand schijnt als hij eindelijk gevonden is. Zoals men, hunkerend naar verlossing uit de lege strafcel van het lichaam (waar altijd één baan zonlicht binnenvalt, de spinne-webben stoffig zwart zijn, traagzaam gedierte kruipt) kan vasten, om door tralies van geraamte te ontglippen naar een vrij en onbevleesd uitzicht.
De dood: vannacht stond ik in een lange rij om een dode nog eenmaal te zien. Toen ik bij de baar kwam zag ik in de kist twee meisjes van een jaar of vijftien liggen, samen in één zwarte mantel met kap, zachtjes pratend en lachend, in elkaars armen, blozend en florissant. Het was in een feeëriek historisch gehucht van drie vakwerkhuisjes, door schijnwerpers belicht, ik kwam er aan na een razende autorit door smalle gangetjes in boerenschuren, dus binnendoor. En nog had ik de dood niet ingehaald.
Extase, een bijzondere vorm van buitenleven. Geboren uit gelovige mensen, en misschien ook wat eeuwen eerder, had ik een volmaakte heilige kunnen worden. Alle symptomen waren voorhanden: het vasten, de gelofte van armoede, ongeschoeid door de straten gaan, in toewijding en onvoorwaardelijkheid - waaraan? Aan vormen van vlees en bloed, mijn tijdelijke, strikt particuliere goden van beiderlei kunne. Of aan azuur waar voortekens dreven, straten waar krassen en takjes de weg wezen. Stemmen, natuurlijk, en zengende zinsneden in lukraak opengeslagen boeken. Geen gebrek zo oeverloos als dat aan loze symbolen, taartvormpjes. Ga naar margenoot+Nu benijd ik mijzelf om de onzinnige aandacht waarmee ik op regenachtige novembermiddagen barrevoets voortstapte over het kille, afgrondelijk spiegelende asfalt, met grote ogen en gespitste oren, onverdroten op zoek naar definitieve tekens en signalen omtrent mijn ware bestemming, alles observerend wat zich voordeed midden in de kleine straten van de grote stad, bevend van een voortdurend besef van het stralende zwarte universum rondom de aardbol - anderen moeten voor zulke avonturen de Mount Everest op. | |
[pagina 467]
| |
Fantasie? Kan wie als goddeloze in sublimatie gelooft daarnaast nog het begrip fantasie onderscheiden? De uit de lucht gegrepen oplossing voor een ontoonbaar probleem, een dat het daglicht niet verdraagt? Bij voorbeeld de verstrikking in een waan die zo gruwelijk en onterend is dat hij eronder (in godsnaam, waaronder?) moet worden gehouden en gesmoord, voordat hij een keel kan opzetten. Bij voorbeeld de waan van eindigheid, engtevrees.
Ga naar margenoot+Golfslag, er is een golfslag tussen ondraaglijk intieme, kleverige confidenties die ernaar haken een oor zo te strelen dat het een week en rillerig etui van vlees wordt, en gratuite anekdotes uit het leven van een engel. Wat ligt daartussen? Het harde bestaan, het ongeduldig wachten tot de hand een appel kan grijpen waarin de tanden kunnen bijten zodat sap en vlees over de tong gaan. Gingen dingen maar teloor! Het lopen door verharde straten, tot misselijk-makens toe bekende straten, het verlangen naar liggen, uitgestrekt of opgekruld, ademend, uitziend naar het schouwspel waarin weliswaar soms gestalten uit het harde bestaan optreden, maar veelal in een tederheid waar het nooit tijd voor is geweest, of in een nieuwe wereld, het wilde westen. O filmster in je nieuwe regenjas: ‘Clint Eastwood heeft geen boterhammen.’ Een dode weerzien is als ontwaken in het ware licht. Wie zag ik laatst in de bus, op weg naar de hemel? Een gedreven automobilist.
Hapschaar [Fr. happe-chair, van happer (vastpakken) + chair (vlees). 1 (hist.) gerechtsdienaar, diender, dievenleider; 2 (gew.) inhalige kerel, syn. vrek; 3 (gew.) rare snuiter; 4 (gew.) iemand die een grote mond opzet en wartaal uitslaat; 5 (gew.) iemand die zich wil doen gelden; 6 (gew.) penningmeester. Van Dale groot woordenboek der Nederlandse taal, 1960, 1992. Ga naar margenoot+De schaar die ons dieper in het vlees en het karkas grijpt dan wij kunnen overleven, en gewestelijk noch historisch is, wordt niet als aparte zevende betekenis genoemd. Natuurlijk is die synoniem met diender (wij stropen wat af); met inhalige kerel (Ze gonzen als blauwe kinderen / in netten van de oneindigheid, / die op het eind worden ingehaald door de ene / dood met zijn vele stokken. - S. Plath); met rare snuiter (hij snuit onze kaars); met iemand die een grote mond opzet en wartaal uitslaat (hij heeft alles te vertellen, maar wij begrijpen er nog altijd niets van); met iemand die zich wil doen gelden (universeel trekje); en met penningmeester (als boezemvriend van deurwaarder ziekte en snelrekenaar oorlog). Als achtste betekenis had ‘uitvreter’ niet misstaan: wij houden immers de dood, die ongenode gast, in leven?
Intimiteit is een teer punt, soms ook een botte tuinschaar. Van hoeveel mannen en vrouwen ben ik niet verknipt geraakt? Zelfs op | |
[pagina 468]
| |
een hondje werd ik als vijfjarige verliefd. Het beet mij, onder tafel, waar wij beiden zaten. Zijn bazin was uit logeren, hij zal gebeten hebben uit hondetrouw, maar ik zag zijn rode potloodje van lust. Lang heb ik gedacht dat tedere gevoelens noodzakelijkerwijs wederzijds zijn, dat de ander alleen nog de ogen geopend hoeven worden. Lang heb ik gedacht dat mijn adoratie, zelfs voor mensen om wie ik nu in een wijde boog zou heenlopen, een natuurlijk gevolg was van mijn scherpe blik, en onaanvechtbaar was, gerechtvaardigd door hun (uitsluitend voor mij) zo stralende goedheid. Niet zij konden mij ooit teleurstellen, ik was te onhandig om hun de sublieme vroomheid van mijn verrukking te doen inzien. Maar de allesoverheersende drang tot belijdenis is me vergaan toen ik leerde afwegen - het recht dat ik zou hebben, inbreuk te maken op iemands levenslot, tegen de kans dat mijn geloof werd herkend of zelfs beantwoord. Alsof ik daar iets bij te winnen had. Integendeel: ik verloor die scherpe blik, het recht van de onschuld. Integendeel: de herinnering aan verliefdheid die nergens toe heeft geleid is even verlustigend als die aan een geslaagde bergbeklimming. Ook daarop volgt suizende stilte, een ongenaakbaar uitzicht voor wie niet vliegen kan, en de terugkomst in het koude huis, de behaaglijke uitputting. Waarom dan toch verknipt? Omdat de ware aanbidder niet met eigen veren pronkt, omdat de ziener, niet ziende dat de ander blind is, domweg een volgeling wordt met lege handen en open mond, onopgedoft, gratis en voor niets. Zodat de achtervolgde tenslotte uitroept: Viezerik, bedelaar, straatkat, scheer je weg!
Jeugdliefdes? Het weerzien staat te bezien. Soms is het voorgoed bekeken, doorzien. Of steeds opnieuw verblind door dezelfde oude driften, hoe doorzichtig ook. Ga naar margenoot+In beide gevallen kan de hapschaar - het vastpakken van het vlees - beter in afzondering worden gehanteerd.
Kappersschaar, eindelijk begrijp ik wat ‘de dans van de schaar’ is: magere Hein op zijn vlugge, geslepen, ijzeren benen. Vannacht was ik bij een kapper en zag daar onder de klanten een man die zelf zijn haar had geverfd door er een pot blauwe inkt over uit te gieten. Of had hij zijn hoofd in een bassin met inkt gestoken? Zijn coiffure, geel en dunnend, was nu wonderlijk gevlekt. Hij kwam het laten overdoen. Dit moet iets te maken hebben met de toekomst, of het verrafelen ervan. Vannacht ook was ik geestelijk gestoord, doch ontkwam. Later een verblijf aan zee. De inkt staat voor de glazen: dat intense blauwe zwellen van een februarischemer, alsof ook de lucht verlangen zou kunnen voelen naar de eerste merelzang. Dromen, bijna altijd zijn ze te besnoeien tot emblemen van verbondenheid, en daarmee vertroostend. Als ik vreemden en | |
[pagina 469]
| |
gelieven niet steeds opnieuw een dagelijkse gedaante hoefde offreren waarmee ik hun de pijnlijke plicht opleg daaruit een impressie, een hypothese over wat mij beweegt en tot hen brengt te distilleren - uit de plaatsing van hand en woorden, de intonatie, scheiding in het haar, de grauwheid of het blozen - als ik aan hen kon verschijnen zoals ik in mijn dromen ben, als zij in de mijne konden verschijnen en zich dat nadien herinneren, zou ik de mensen heel wat gelukkiger maken, denk ik, en ook die gedachte is troost - ik kan het immers niet helpen dat ik ondersteboven leef, met mijn hoofd in de nacht, zoals die verdoemden in de hel van Dante wier voeten en kuiten spartelend en door vlammen omspeeld uit een cocon steken. Ga naar margenoot+Bij elk ontwaken moet ik worden opgerakeld uit as en verkoolde flarden droom. Ik kan het niet helpen maar heb ook geen excuus, behalve de kinderlijke overtuiging dat ik niet van de aarde ben maar van ver weg, neergestort. Misschien is het voor elke verstandhouding zo niet verkieslijk dan wel het beste, dood te zijn en te leven in nachtfilms van nabestaanden, of, als het kan, in een herinnering aan ‘de sublieme momenten en het sentiment daartusschen’. Dan is de toekomst ook geen mespunt meer.
Liefde? Lopend, alleen, over een kil en mistig strand schoot mij te binnen (hoezo?) dat wie getrouwd is en verliefd raakt zich nooit een bedrieger voelt, misschien zelfs eerder de bedrogene. (En wat ik nu even als de bliksem wil noteren voor ik het vergeet: ik vraag vriendin inlichtingen over woonruimte voor een discreet verzwegen derde in nood, vriendin is natuurlijk beschaafd genoeg om niet naar de naam te informeren, maar vertelt mij in stede daarvan een intieme anekdote over haar breuk met een oude vriend, alsof ze bij voorbaat betaalt voor wat ze van mij wil kopen: die naam. Met liefde heeft dit niets te maken.) Verliefdheid is zo'n edel gevoel dat het eenvoudig ondenkbaar is dat een ander, jouw eigen ander, er bedrog in kan zien en daaronder zou kunnen lijden. Ga naar margenoot+Alsof hij er hartzeer van kan hebben dat ik verrukt ben van Mozart, en kapot van Goya. Dat zou toch verraad zijn van hèm, aan de door hem beminde rijkdom van mijn gemoed? En hoe dieper gekwetst hij is, des te meer reden heb ik om me bedrogen te voelen: hij begrijpt niet wat liefde is. Hij is blind voor de glorie van het gevoel! Maar dit gaat allemaal niet op en aan, want verliefdheid schijnt mij tegenwoordig louter een verzaligende intuïtie van iemands potentie om een van de altijd voorhanden, altijd opengehouden en zuigkrachtige lacunes te vullen die tezamen de algehele symboliek van mijn persoon uitbeelden als een soort rooster van gietvormen (taartvormpjes; zandtaartjes worden gebakken aan het strand - zo komt men op gedachten, psychologie van de koude grond). Eerder armoe van gemoed, dus. Pas als verliefdheid heeft geleid tot een | |
[pagina 470]
| |
verstandhouding die zich duurzaam betoont, gebakken in het vuur van zinnenbrand, is een van die gietvormen voorgoed gesprongen. Maar pas op, er blijven altijd lacunes over. Alleen staat er gaandeweg meer op het spel dan symboliek.
Megalomanie van het ongedierte: alle dromen beleef ik in Arcadia, ook nachtmerries. Speelt het dagelijks leven zich daar niet ook af? Maakt het verschil, de wereld te zien als het paradijs, waar zich lamentabele en schrikkelijke dingen afspelen, of als de brute natuurstaat, waar mensen, in de ban van evolutionaire hersenkronkels, tegen eigen gewelddaden in iets willen hooghouden dat zij het allerkleinste beetje goeds noemen? Wellicht is er een polemische roman tegen het schrikkelijke en lamentabele te schrijven door het te drenken in rose, zondoorschenen, tot mierzoet ingedikt stoofnat van peren: Oorlogsidyllen. Waarom peren? Het was toch de appel die alles had verkorven? Daarom juist, je mag ze niet met elkaar vergelijken. Polemisch, want niemand hoeft langer dan het duurt te geloven, te verwijlen in dat paradijs, waar alles goed is behalve de levende have die geleerd heeft zich aan elkaar te vergrijpen. Vereenzelvigt de lezer zich dan met kleine afvaleters, een stofmijt in een zonnig hoekje van de barak, of met twee zilvervisjes, innig verstrengeld in een vochtig washok? Er is geen terug. Niet in het besluit het voorhoofd als glas te laten barsten.
Necrofilie, daar gaat het dan naartoe. Alles zal ik schrappen van wat er nu komt, ik beloof het, niets zal ik laten staan want het gaat te ver, het gaat niet aan, lust te beleven aan wie al jaren, verre van mij, zonder mij, oud en moedeloos aan het worden zijn, nog kwaaier dan ik hen al kende, onappetijtelijk opgeblazen of verschrompeld in het gezicht, rochelend bij het ontwaken, zoals ikzelf, en snurkend in hun slaap, hun haren bestrooid uit de poedersuikerschep van moedertje Tijd, vaal, al dood - mijn ingeslikte en verteerde liefdes. Een vaas behoedzaam rondgedragen op twee benen, een buik in onafgebroken zwangerschap, en hoe meer me er te binnen schieten, hoe hartstochtelijker bedrijf ik necrofilie, inwendig. Ga naar margenoot+Hoe heet een kannibaal die zichzelf opeet?
Overbevolking, aan schimmen geen gebrek; er zijn toch al te veel gebroken harten op de wereld - juist daarom kan er best een bij, op het ereveld voor hen die vielen als een steen in de vijver, steenen tegen den spiegel, steeds wijdere kringen in steeds droger water. In het vallen en breken wordt alle liefde, elke schepping, elke eenheid van tegendelen dus, geoordeeld, en daarbij staat de moeder, de allesverterende, de passie voortbrengende, terecht. Een man wordt alleen geacht trots te zijn dat hij iets in te brengen had. | |
[pagina 471]
| |
Zo ken ik er een die zijn snor afschoor omdat hij nu een dochter had om mee te pronken.
Psychologie van de roman: het gelukkig huwelijk van blinde levensdrift en scherpziende angst. Ga naar margenoot+Bekrompenheid, gluurzucht, hebzucht, schraapzucht, dat zijn de voorrechten van de scheppende kunstenaar. Als er maar een nieuwe laag kwikzilver op de afgeroomde spiegel komt. En die moet dan nog langs de hoofdweg worden gedragen; laat er in godsnaam een steen of vogel tegenaan vliegen die er een grillige barst in slaat - een verhaallijn. Hoe draag je een vijver?
Quitte, wanneer ben ik quitte? Heft het elkaar op, het getal van mensen die mij verlieten langs de hoofdweg van het leven, die mij daar achterlieten als een hond vastgebonden aan een boom om zelf op vakantie te gaan, en het getal van hen die ik in de steek liet, door een stok te gooien ver achter het riet en er dan vandoor te gaan? Al weet ik wat een opluchting het soms is te worden verlaten (je bijt gewoon de riem door), de herinnering aan eigen wegloop blijft schrijnen; hoe belangelozer geoffreerde liefde scheen, des te meer ijdelheid of verkapte nood moet er in het geding zijn geweest als de verlating zo veel pijn aan de verlater blijft doen. Jij verliet een ander voor mij en verliet toen mij weer voor die ander, en verliet vervolgens de ander weer voor mij. Zijn wij nu quitte met elkaar? NB: in het Frans betekent quitter: verlaten. Ik stel hoogmoedig vast dat wij pas quitte zijn als ik jou, door te sterven of gek te worden, heb verlaten. Want ik weet geen andere manier om bij je weg te gaan. Hiermee is, schriftelijk nog wel, het noodlot getart.
Relief te geven aan een roman of romance: zij stierven nog lang en gelukkig. De pijl of kogel scheerde aan maar kon hen nooit bereiken, doorheen de steeds kleiner wordende fracties van de tijd die hun was beschoren. Of omgekeerd, de steeds grotere marge van hun verwachting: niemand kan het einde voor zijn, het is niet in te halen. Is er wel een dood? Of alleen een gaan? Er wordt te veel gegeten, dat staat vast. Ga naar margenoot+Versterving: alsof een lichaam het leven te vlug af kan zijn als het maar licht en luchtig is. Voorsterving. Er is altijd wel iemand die zich wenst op te houden, in een goot, in een grot, een kruik, op een pilaar, of die zich eigenhandig heeft vastgebonden in een schommelstoel, iemand die weet, al kan hij zich niet herinneren hoe, dat alles moet zijn uitgebraakt voordat het geringste kan worden gezegd, en dat het altijd te vroeg (te laat) is. Een hongerkunstenaar - die zich langzaam uit de weg ruimt om de wereld langzaam maar zeker in zich te laten doordringen, teloor gaand om recht van spreken te hebben verworven wan- | |
[pagina 472]
| |
neer blijkt dat terugkeer mogelijk is uit het achterhaalde begin, uit het zijn van niemand en alles. Vanonder zijn wade had zo iemand iets willen zeggen.
Snoeischaar in plaats van de traditionele zeis. Pijn in de schouderknoppen van het tillen, de schaar tot hoog boven de kin, staand op een trapje dat wegzakt in rotte blaren. Dan de dans van de schaar - die het zelden meteen wint van de taaie tak. Dan het scheuren, het witte vlees van doorgeschoten meidoorn. En de stekels in de vingers, de rode schrammen.
Triktrakken voor gevorderden: soms gaat de annexatie die liefde wordt genoemd zo ver dat beiden weer in volstrekte vrijheid verkeren - elk woont in het oog van de met huid en haar veroverde ander. Niets, hoe onverwacht ook, kan nog buiten die weidse omsluiting vallen. Conflicten te over, dus. Het tentdoek wordt steeds verder opgerekt door de lichamen die vertwijfeld op de vuist gaan, proberend zich van hun vrijheid te ontdoen. De schaduwen die zij werpen en zelf niet zien: tauromachie. Zij begrijpen elkaar zo goed dat hun onverdroten vechtlust, die ook na jaren omstanders de indruk blijft geven als was een idylle zojuist begonnen en wordt die op de proef gesteld (als was hun verhouding in het stadium van krachtmeting dat doorgaans voorafgaat aan het afleggen van het harnas) beter kan worden gedefiniëerd als de frivoliteit van lotsverbondenen, geboren naaktlopers. De beste gespreksgenoot is iemand die jou in één adem aanvalt en verdedigt.
Uit eten: als je goed om je heenkijkt heb je al gegeten en gedronken. Ikzelf heb jaren gestudeerd voor skelet vanaf de dag dat mijn vader, bij aanvang van een vakantietochtje, mij dwong de beentjes te steken in de fietstassen aan zijn bagage- en kinderdrager, waarin het krioelde van de wurmen en pieren, overgebleven van zijn recreatie, het hengelen. En nu: twee stadse zwervers, de een noodt de ander (verjaardag?) naar een afvalbak die hij weet te staan, vol exquise hapjes. Zo zag ik er een in de hal van het station, eromheen kon je van de grond eten want die was bezaaid met olijven, overrijp uit de boom gevallen. Op de flank van de autobus buiten stond een manshoge drankfles gezeefdrukt. Als je goed om je heen-kijkt kun je leven van de wind. Regensoep is een woord dat bij ons nu al verlekkerd over de tong gaat. En ik weet een straat waar rijke mensen wonen en die de Raapopseweg heet, dat zijn dingen die een mens moet onthouden, voor later. Ga naar margenoot+Zo treur ik nog altijd om de wijde jas met in elk van beide zakken een zelfgefrunnikt gat dat toegang gaf tot de duistere regionen van de voering, waarin ik heel wat aardappelen en raapappelen kon laten glijden, naar onderaan | |
[pagina 473]
| |
de zoom, om er onopvallend doch rijkbeladen mee weg te lopen. Waar vind je tegenwoordig nog zo'n kwaliteit gestikte zomen?
Verkeer staat gelijk aan het regelen, in banen leiden van een stroom. Verkeer zonder bestemming is een dodendans. Wie van woorden houdt, rijtjes, lijsten, files van begrippen, meet zich een in eigen ogen weergaloos sensuele en poëtische kwaliteit aan: het argeloos ontvankelijk gebleven zijn voor de magie van het woord, de litanie, de opsomming, de opstopping, stilgezette beweging. Hij bijt in zijn eigen staart en vormt zo een verkeersbord, rood omrand als een panisch oog: Stop. Vaak zijn het bijzienden die zo de angst voor chaos over het hoofd willen zien, soms zelfs hebben zij een roodgerande bril op en zijn van gereformeerden huize. Katholieken weten wel beter. Er komt in dit boek geen seks voor.
Wolf. Vandaag kreeg ik een kind. Ik liep ermee in de armen, vier verdiepingen omhoog door een stenen trappenhuis. Het leek zwaar van mijn angst, had zijn vuisten gebald maar sliep kalm door. Vroeger kon ik me nog wel eens inbeelden hoe dat zou zijn, een kind ter wereld brengen; nu, met dit lijfelijk symbool de trap opgaand, was er geen illusie meer. Mijn kind? Deze vreemde boreling vaagt het in zijn slaap met despotische vuistjes van de wereld. Als een wolf doodt hij mogelijk moederschap, eist als een uitvreter reserves voor een ongeborene op.
X-benen: je struikelt erover.
Yeti, ein jeder Engel... In mijn voorstelling is hij oogloos, de verschrikkelijke sneeuwman, de stuivende wolk die voetstappen nalaat in ijsweiden en op woeste hoogten aan de rand van glazuren afgrond: de nimmer door mensenogen geziene. Wie benijdt een mythisch wezen niet zijn ferme postuur en exact gelokaliseerde habitat - wij staan nog voor de windhoos van de toekomst, hij is erachter. Yeti, witte zwerm, vindt zichzelf en zijn vrouw Yoni met elke graai die hij doet in de warreling van sneeuw. Wat zouden zij moeten zien? Idylle is immers voor verblinden? Schaduw kennen zij niet. Ga naar margenoot+Je zou je eigen zwart erbij vergeten, je verknipte hapschaarsilhouet.
Zwermleer. Twee delen regen en drie delen striemende wind, en zie eens, hoor eens, wat een stroom van onvertogen, ritmisch gespatieerd en klankrijk getier me uit de mond rolt. De wind gaat ervan liggen als een geschrokken hond, zachtjes nagrommend zodat ik het niet hoor, de regen barst in tranen uit. Als het lichaam een zwerm van ogenblikken en trillingen is, kan het ook een nazaat | |
[pagina 474]
| |
zijn van een achttiende-eeuwse stortbui (omwille van de symmetrie). Volgens de moderne fysiologie is leven eenvoudig een kwestie van hartstocht en scheikunde, onder moleculen wel te verstaan; een leer van de verbroedering, alle vlees is als gras, gas en as. Ga naar margenoot+Alleen woorden staan buiten de kringloop. In den beginne enzovoorts. Misschien vergaat de wereld zodra er niemand meer spreekt. Ik heb mij vaak uit de voeten gemaakt, gestuurd door de zwerm. Vlinders kunnen de Alpen overtrekken - niet als toeristen maar als Hannibal en zijn olifanten. Omdat de Alpen op hun weg staan. Maar sinds ik mijn tegendeel vond wil ik niet meer vliegen. Het blok aan het been, de herkenning die (meen ik) nooit meer teniet kan worden gedaan, de statische beroering, de kristalliserende chemie die liefde heet heeft me gecoaguleerd uit regen en wind. Iemand heeft mijn schaduw afgeknipt en wil die niet teruggeven. Daarom dans ik om hem heen tot de dood erop volgt: sterven kun je pas als er iemand van je houdt. En dan nog... |
|