Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 138
(1993)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
Norbert Hummelt en Ingo Jacobs
| |
[pagina 386]
| |
Norbert Hummeltmeispuitbus
we voelden ons zo raar, en we pakten
de meispuitbus. oersnel kwam
geluidloos kleurbos uit. ikjij trokken
handvoorhand. spechten stoven uiteen
kreupelhouten. dwaallicht vlamden
kastanjekaarsen. eikewas
knetterde. we kwamen bij
geen huisje. we melkten
bloemenboter, smeerden bruinhout
op het glimmende bijlbrood, aten
vergeetmij en paardeniet. we
streelden aria's uit
donkere kleurtonen. nachtgauw.
en zwol je schoot geelnat
van de kruidenthee, je waterplaste
beeksgewijs van de kansel. er
schoten louter peperzwammen
te zeer in de hoogte: oersnel
waste regenstroom alkleur terdruppel.
luister, nog een lichten:
weggevloeid. voelden we ons
zo raar
mei 1986
| |
[pagina 387]
| |
exodus
voor Ingo Jacobs belgen verlaten keulen!
wij weten niet wat wij
hier zeulen / is al hier
veel te zwaar, wij moeten
gaan / wij weulen niet
langer duitsers die daar
wacht op staan. daar ach-
ter de ardennen waar de
ham bloeit, met die
hun frieten / we krijgen
een heel erg grote appe-
tieten / in hoge venen voor
het bier van de trappisten
toen na de oorlog / toen
ik een mooi meisje
kusten / is allemaal erg
voorbij, wij niet blijven
alleen die jacobs ingo
die kan bij jullie klijven
januari 1990
| |
[pagina 388]
| |
aan daffodils
voor Jeanette ik wandel eenzaam als een hond
die heeft slechts oog voor heg & steg
ik wandel over engels grond
en ben toch wel geen vogel zeg
maar kijk!, terwijl ik ruik een geur
verschijnt als positieve shock
& zij het ook een open deur
een zee van duizend pasenklok
voor d'ogen, wat een lieflijk beeld!
o gele boden des aprils!
& dan mijn hart van vreugde kweelt
& danst al met de daffodils
| |
[pagina 389]
| |
Ingo Jacobsals in gekreukelde zones
bij het nachtlawaai (‘maakt ziek’) ziek naar
het zoete alleenzijn ‘komt in betekenis’,
omgeven mag (maakt?) niet stil -
treurplaatsen dansen, stap op mijn hersenen!
rotzooi in mijn kop; band omdat aanderandnietvast.
‘ikvoelmijzogek’, bescherming,
zelfbevuil wanneer vrees voortwijwachten.
plak ik dan (‘zelf dan’) in als in
hoeken: gekreukelde zone, blik onderzoekend.
| |
[pagina 390]
| |
& vandaar komt
vandaar komt dat (ik) / hiervoor
wordt woord leeg & ‘een
streep trok’, drukker 's nachts
dan de dag tevoren, vandaar bewogen
somnabule / in eindeloze cirkel een
gezichtpartikel, kleinst mogelijk veld,
voor eigen stemwerktuig, ‘herinnert
flarden’, vandaag in menigte mensen! &
omstandigheid dus in een ziekenbed,
verbergt zich illustreert het
‘bladeren in’ & daar verborgen?
verborgen wordt & vandaar komt
het hiervoor (ik)
| |
[pagina 391]
| |
onmogelijk geschiedenisschrijvenHij staat op. Hij loopt. Hij wordt door iets beziggehouden. Wat houdt deze mens bezig? (Ik denk: ‘Kan ik zo getikt zijn? Mag ik zo getikt zijn? Wat ligt daar op de grond?’) Ingo drinkt, Ingo lacht, tot ik pijn in mijn hoofd heb; de omgeving is heel ongewoon, maar niet heel nieuw. Er wordt unaniem besloten te verwerpen, een ruimte te ontwerpen. Formeel. Mijn grootvader van moederskant was van beroep tuinman en onderhield in het voorvoorjaar de volgende woorden: ‘De plantengroei in het voorjaar, reeds komen wij weer aan zelfde punten terug!’ Mijn grootmoeder krijste toen goedkeurend: ‘Steeds die nieuwe variaties!’ Op dit punt nu kon ik het heel goed met grootmoeder vinden. Het is net dit wat op mijn zenuwen werkt. Ik zit op een stoel voor een zomers café en drink bier in grote hoeveelheden omdat ik uiteindelijk niets hartstochtelijker wens dan onderzoeker van de roestoestand te worden: twee keer onmogelijk metaniveau. Terwijl grootvader reeds aan een beroerte overleden is, verschillend, drinkt die naast mij waarachtig geitemelk. Hij staat recht. Hij loopt. Hij wordt door iets beziggehouden. Hij doet zijn beklag bij de alleraardigste bediening over de zure geitemelk, beledigt haar, zegt: ‘Kutwijf!’ Zij slaat op zijn bek, hij dankt beleefd. (‘bend me, shake me, anyway you want me’ - ‘Krab mij, bijt mij, bind mij aan de verwarming’). Wij komen van de blauwe bergen. Hij loopt tegen een boom, ik drink, ik lach, tot ik pijn in mijn hoofd heb. |
|