Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 138
(1993)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
Octavio Paz
| |
Kwartetvoor Alejandro en Olbeth Rossi I
Vertrouwd en mij toch vreemd gebleven landschap,
onachterhaalbaar raadsel van de handpalm.
Halsstarrig ondergraaft de zee de grondslag
van 't monument, gebouwd bij elke golfslag.
Tegen de branding in, versteende machtswil
zonder gezicht: contouren van het strandrif.
Wolken verzinnen onverhoedse baaien
waar vliegtuigen als schuitjes in verwaaien.
Uit wordt geveegd, ongrijpbaar abc,
het snelschrift van de vogels boven zee.
Ik wandel verder tussen schuim en zand,
met op mijn hoofd de neergestreken zon,
en tussen rust in en beweging ben ik
even het schouwtoneel der elementen.
| |
[pagina 275]
| |
II
En verder zijn er op dit strand toeristen:
er is de dood, een pronkziek body-builder,
en er zijn billen, buiken, borsten, lenden,
een hoorn des overvloeds vol spek en pensen,
vermorste overdaad die reeds voorafbeeldt
de made en haar maal van wat eens was: vlees.
En vlak daarnaast, maar duidelijk gescheiden
door grenzen, afgesproken in stilzwijgen,
verkopers, venters, eettentjes en kraampjes,
en pooiers, dealers, parasieten, paria's,
en botjes, kliekjes, vet en viezigheid...
Onpartijdig schijnt de zon op arm en rijk.
Hun God bemint hen niet; zichzelf verwerpend,
haat iedereen zijn naaste als zichzelve.Ga naar voetnoot1
| |
[pagina 276]
| |
III
De wind breekt los en hij harkt boom bij boom;
de natie van de wolken wordt verstrooid.
Broos is de werkelijkheid en wisselvallig,
en onverdroten zoekt haar lot verandering.
Het rad van de schijn wentelt, en het drijft
de as van de tijd, zijn bestendigheid.
Het licht etst het al en steekt het in brand.
in zee heeft het dolken als toortsen geplant;
het maakt het heelal tot laaiende weerschijn
waarin wij niets dan wat geflonker zijn.
Dit is Plotinus' licht niet, nee: dit licht
is aards, ons licht, het licht van het begrip.
En dat verzoent mij met mijn ballingschap:
zwalkende wijkplaats, leegte is zijn land.
| |
[pagina 277]
| |
IV
Ik heb me neergevlijd, wacht op de nacht
in 't lommer van een boom met kloppend hart.
De boom is vrouw, en in zijn dicht gebladerte
hoor ik de zee diep in de avond ademen.
Ik eet zijn vruchten, proef hun smaak van tijd,
want hij draagt kennis en vergetelheid.
Onder de boom bekijken en betasten
zich beelden in woorden en gedachten.
Wij keren naar 't eerste begin terug,
lichaam, spiraal van beweging en rust.
Het smaakt naar dood, dit oponthoud, dit weten
van einde en begin, dit is niet te meten.
Met het getij dekt ons dan plots de nacht;
de zee spelt haar syllaben, zwart op zwart.
| |
[pagina 278]
| |
Boominwaarts
Er is in mijn voorhoofd een boom gegroeid.
Hij is er ingegroeid, binnenwaarts.
Zijn wortels zijn aderen,
zijn takken zenuwen,
zijn warrige gebladerte gedachten.
Onder jouw blikken licht hij op,
en zijn vruchten van donkerten
zijn sinaasappels van bloed,
zijn granaatappels van licht.
Het daagt
in de nacht van het lichaam.
Daar binnenwaarts, in mijn voorhoofd,
spreekt de boom.
Kom dichterbij, - hoor je hem?
| |
[pagina 279]
| |
Als naar ruis
Luister naar me als naar ruis,
aandachtig noch verstrooid,
als naar geschuifel, motregen,
water als wind, wind als tijd,
dag die maar niet wil opstappen,
nacht die nog niet invalt,
beelden van nevel
om de hoek,
tijdsbeelden
in de knik van deze tussentijd,
luister naar me als naar ruis,
zonder me te horen, luisterend naar mijn woorden
met open ogen in jezelf gekeerd,
slapend terwijl je vijf zintuigen waken,
het regent, geschuifel, syllabengemurmel,
wind en water, ongewichtige woorden,
wat we waren en zijn,
dagen en jaren, dit ogenblik,
gewichtloze tijd, mateloos drukkende smart,
luister naar me als naar ruis,
het vochtige asfalt glanst,
wasem stijgt op en loopt,
de nacht gaat open en kijkt me aan,
jij bent het, met je omfloerste gestalte,
jij met je avondgezicht,
jij met je lome bliksemflits-haar,
je steekt de straat over en stapt mijn voorhoofd in,
| |
[pagina 280]
| |
waterstappen over mijn oogleden,
luister naar me als naar ruis,
het asfalt glanst, jij steekt de straat over,
het is nevel bij nacht op de dool,
nacht slapend in je bed,
golven van je ademhaling,
je watervingers bevochtigen mijn voorhoofd,
je vuurvingers blakeren mijn ogen,
je windvingers maken de oogleden van de tijd open,
wellen van verschijningen en verrijzenissen,
luister naar me als naar ruis,
jaren trekken voorbij, ogenblikken keren weer,
hoor je je stappen in de kamer hiernaast?
hier noch daar: je hoort ze
in een andere tijd die tegenwoordig is,
hoor de stappen van de tijd
die plekken zonder gewicht noch plaats verzint,
hoor de regen over het terras schuifelen,
het is al meer nacht in het bosje,
in het gebladerte heeft de bliksem genesteld,
wazige tuin op drift
- kom binnen, je schaduw valt op deze bladzijde.
| |
Verantwoording van de vertalersVoor de vertaling van de gedichten maakten de vertalers gebruik van de volgende uitgave: Octavio Paz, Obra poética (1935-1988). Seix Barral, Barcelona, 1990 (primera edición: diciembre 1990). Stefaan van den Bremt vertaalde ‘Kwartet’ en ‘Boominwaarts’; Guy Posson vertaalde ‘Als naar ruis’. De eindversie van de gedichten is het resultaat van wederzijds overleg. |
|