Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 138(1993)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 235] [p. 235] Frans Budé Gedichten Elne (Oost-Pyreneeën) Zolang wij bij het water staan, de zwaan opzwemt achter onze rug, het zand zijn ruimte krijgt, zijn wij het landschap in het voorportaal, geel, gelaagd. Vanbinnen duizend maal gedoopt en niet vergaan, ongekend gestorven in een rilling van het licht. Opgestaan zijn wij, meegegaan met de streling van de vloed om onder het balsemen van de maan het water te verstaan dat naar ons roept, in brokken zich verbrijzelt - in steen, in bloed. [pagina 236] [p. 236] Geur Het vuur dat je bewaart - de blauwe as in de strepen van je zool als je de avond binnenkomt, de kreek een maankus, zo rond en ritsig tussen de bladeren jij het bamboe buigt, je omhoog- tilt, de helling op, het maanlicht in, stuwt jouw blik mij langs de lijnen van je hals naarbinnen, daar een schaduw in - de geur van onbetreden gras die zich uitstrekt, klam en zwoel van zwaarte, zich verstrengelt met de lissen in je haar. [pagina 237] [p. 237] Aan zee De aangroei van een schelp die zich vol- tooit, onder het oog van een vogel krakend openbreekt, licht op- eist waar wij bij staan, zelf zout opslaan, uit- schuimen; zo'n schelp die telkens lichter wordt als wij hem schrapen, die rilling binnenin - hoe krijgen wij hem te pletter onder zoveel zout van zee - [pagina 238] [p. 238] Hagedis De berg die je begaat, zoals vrouwen klimmen tussen amarillen, droge bloesems in het haar. Geen wond in het vlees, één groei van licht, het zand een vlam van klaarte. Niemand eet nog sneeuw; aan pijn wordt niet gelikt. Water, honing, tekens - slurpend om zichzelf heen. Ik zie, roep jij, de allergrootste wereld; hoor hoe hij vergaat, de staartloze zijn keel daar tergt, weerloos in heel een andere zee. [pagina 239] [p. 239] Bergtop Totdat de bleekte van de maan ons tekent, wij wegsterven in roekeloze grijzen, men twee mensen ziet, bergopwaarts tussen de kammen van de nacht. Wij springen met onze ogen van rots naar rots, de een de ander, in nabijheid tot elkaar. Vergroot tegen de spleten van het duister: de vlammen uit het vuur van teruggewaaide as, als wij opgaan, de tijd benaderen dat wij gisteren stilstonden in het dal, omhoog- keken, ver de ruimte in. Vorige Volgende