Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 138
(1993)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
De hemel van Mulisch en de ruimte van De WinterKort na elkaar verschenen bij De Bezige Bij twee boeken van ‘grote’ auteurs die ook grote verkoopcijfers halen. Midden oktober 1992 werd de bijbel van Harry Mulisch voorgesteld. De ontdekking van de hemelGa naar margenoot+ bleek een synthese van ongeveer alles wat Mulisch vroeger had neergeschreven. Enkele weken later verscheen De ruimte van SokolovGa naar margenoot+, de nieuwe roman van Leon de Winter. Dat boek bleek al evenzeer een synthese van het eerdere werk van de schrijver. En er zijn nog wel meer overeenkomsten. De fundamentele bekommernis van Mulisch en De Winter is dezelfde: het bestuderen van de raadselen. Het heelal wordt gezien als een slot dat geopend moet worden. De personages van Mulisch en De Winter worden gedreven door eenzelfde onstilbare honger en dorst naar kennis. Ze lijken trouwens erg op elkaar. Max, de creatie van Mulisch, is een astronoom die via de radio-telescoop hoopt de echo's van de Big Bang te ontsluieren om zo het begin van de tijd en de ruimte te verhelderen. Sokolov is een metallurgisch ingenieur die via de wiskundige wetenschappen het raadsel van de kosmos wil oplossen. De Big Bang is ook voor hem het cruciale onderzoeksonderwerp. Hij wil doordringen ‘voorbij de laatste sterren waar de ruimte en de tijd nog niet waren doorgedrongen, de eeuwigheid van het niets.’ (p. 408) Dat is de eeuwigheid van vóór de Big Bang. In beide gevallen wordt de ontraadseling gezocht in een oorsprong die buiten tijd en ruimte staat. De personages koesteren eenzelfde geloof: wie het begin kan verklaren, begrijpt meteen de evolutie en het eindpunt. In beide romans blijkt dat geloof zelfvernietigend omdat begin en einde één zijn. Wanneer Max op het punt staat de problemen van het heelal te doorgronden, wordt hij door de hemel neergebliksemd. Het raadsel wordt slechts in de dood opgelost. Iets soortgelijks | |
[pagina 186]
| |
geldt voor Sokolov. Zijn hele leven lang is hij op zoek naar het licht, de kennis die de duisternis van het heelal zal opheffen. Hij vindt die wanneer hij verdoofd wordt voor een operatie: ‘Zijn wil verschrompelde en Sokolov werd een onmetelijke ruimte binnengezogen [...]. Hij bewoog in de richting van een groot licht. [...] De symmetrie werd hersteld. Wat in een fractie van een seconde na de Big Bang werd verbroken, de eenheid van de Oersoep voordat de uitdijing ruimte en tijd zou creëren, werd nu hersteld.’ (p. 331) In tegenstelling tot Max, sterft Sokolov niet. Integendeel, hij vermoordt zijn beste vriend, maar precies daardoor wordt hij voorgoed een deel van het universum waarin de leegte heerst en waarin geen wetten of regels meer bestaan. Er is meer. Het sterrenbeeld dat flikkert aan de hemel van Mulisch en in de ruimte van De Winter blijkt hetzelfde te zijn: Tweelingen. Mulisch bouwt zijn hemel op twee personages die als spiegels voor elkaar fungeren: Onno Quist en Max Delius. De Winter doet exact hetzelfde met zijn ruimte: Sokolov is een spiegel voor Lev Lezjawa. | |
1‘Nooit had Max iemand als Onno ontmoet, Onno nooit iemand als Max, - als zelfbenoemde tweeling hielden zij niet op zich te verheugen over elkaar. Elk voelde zich de mindere van de ander, elk was knecht en tegelijk heer, waardoor een soort oneindigheid ontstond, als tussen twee spiegels die zich in elkaar spiegelen.’ (p. 49) Spiegelbeelden lijken veel op elkaar, maar ze zijn ook omkeringen van elkaar. Dat karakteriseert de verhouding tussen Onno en Max. Onno is geboren op zes november 1933, Max drie weken later. Maar, zegt Onno, ‘ik ben drie weken te vroeg geboren: dan zijn we dus op dezelfde dag verwekt.’ (p. 47) Dat moet dan de zevenentwintigste februari zijn, ‘de dag van de Rijksdagbrand.’ (p. 480) De oorsprong van het leven blijkt samen te vallen met het begin van de dood in de vorm van oorlog en nazisme. In Berlijn ziet Max het plein waar ‘in 1933 de boekverbranding had plaatsgevonden.’ (p. 140) Het personage van Mulisch' boek ontstaat ten tijde van de boekverbranding. Ga naar margenoot+Onno is een taalgeleerde, een cryptograaf die in de ontcijfering van het Etruskisch de sleutel tot alle raadselen hoopt te vinden. Op zijn schouders weegt echter de loodzware last van zijn vader en voorvaderen, die een belangrijke rol vervulden in de vaderlandse politiek. ‘Om zijn vader te behagen en zijn oudste broer de ogen uit te steken’ (p. 507), kiest ook Onno die weg. Hij verliest de cryptografie uit het oog, maar leert dat woorden in de politiek het gewicht van daden krijgen. Dat noemt hij, in navolging van Max, | |
[pagina 187]
| |
onethisch. ‘Het immorele,’ zegt Max, ‘is vooral, dat zulke machtswoorden mogelijk zijn. “Bouw een tempel!” [...] “Vermoord alle joden!” - drie woorden.’ En Onno beaamt dat: ‘Als woorden daden worden, vervluchtigen de daden [...] en dan verheug ik mij al op de dag dat ik uit de politiek zal zijn.’ (p. 514) Die dag komt vlugger dan Onno verwacht had. Zijn Cuba-verleden wordt opgedolven en hij moet de politiek vaarwel zeggen. Dan komt hij tot een nieuwe taalfilosofie. Woorden kunnen maar daden worden als ze uitgesproken worden door mensen met macht. Ga naar margenoot+Het gaat niet om het woord maar om het vlees: ‘Macht is de macht van het vlees, macht is puur lichamelijk.’ (p. 685) Dat plaatst het verhaal van de Messias in de juiste context: het woord wordt vlees omdat de taal zonder het lijfelijke machteloos is. De Messias in deze roman is uiteraard Quinten, zogenaamd de zoon van Onno, maar in feite het kind van Max. Hij is de vleesgeworden illustratie van Onno's filosofie. Quinten zegt weinig, hij leert ook veel later praten dan andere kinderen. Wat hij te zeggen heeft, zegt hij via zijn engelachtig lichaam. En wat hij weet, is ook een woordloos weten. Het is zijn intuïtie die hem naar de Stenen Tafelen in Rome leidt. Volgens Onno veronderstelt de macht van het vleesgeworden woord een heilige grens, een Gouden Muur. Die muur wordt opgetrokken in allerhande voorschriften en rituelen, in uiterlijke praal en machtsvertoon. Het ornaat van de paus in het Vaticaan is er een voorbeeld van. De ondoorzichtigheid van de politiek is een andere illustratie van hetzelfde principe. Zonder zo'n muur van ontzag en geheimdoenerij, zakt alles ineen. ‘En daar begint het probleem. Voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid is de Gouden Muur het aan het begeven.’ (p. 690) En dan begeeft meteen de orde van de taal. De grenzen vallen weg, alle categorieën stromen in elkaar over en het enige wat blijft is een allesoverwoe-kerende chaos. Onno beseft niet dat hij zelf heeft bijgedragen tot het afbreken van die muur. Hij wilde de werkelijkheid lezen als een boek, hij wilde de macht zien die achter de woorden schuilging. Maar zijn interpretatie van het Etruskisch wordt weerlegd en zijn politiek avontuur leert hem dat het er achter de Gouden Muur even ongeregeld en chaotisch aan toegaat als aan deze zijde van die muur. Zo ontdekt hij dat achter de orde die de mens via de taal en de macht creëert niets anders schuilt dan chaos. Iets soortgelijks overkomt Max. Hij is echter geen man van het woord maar van de muziek. Daarin is hij het spiegelbeeld van Onno. ‘Muziek bestaat niet voor [Onno],’ zegt Max, ‘hij vindt het klank zonder betekenis.’ (p. 101) Om toch enige betekenis aan de muziek toe te kennen, koopt Onno een leerboek over harmonie- | |
[pagina 188]
| |
leer. Hij leest en begrijpt met zijn ogen, maar hij slaagt er niet in de muziek ook met zijn oren te begrijpen. ‘Toen een andere samenzweerder hem eens vroeg, waarom hij niet luisterde, had hij zonder op te kijken van het boek gezegd: “Ik lees niet met mijn oren.”’ (p. 165) Onno is een lezer, Max een luisteraar. Voor Onno is de kosmos een tekst, voor Max een muziekstuk. Maar dit verschil verbreekt de band tussen Onno en Max niet. Integendeel, ze worden er complementair door, zoals dat hoort bij spiegelbeelden. Onno heeft Max eens verteld ‘dat het griekse mousikè technè - de kunst van de muze - in de middeleeuwen werd afgeleid van het oud-egyptische woord moys, dat “water” betekent. Daarmee werd Mozes de uitvinder van de muziek, want zijn naam zou volgens dezelfde foute etymologie “uit het water gered” betekenen. Je weet wel, het biezen mandje, waarin hij als zuigeling werd gevonden in de Nijl. Diezelfde Mozes, die water uit de rots sloeg en God in Genesis hemel en aarde liet scheppen met het woord.’ (p. 101) De uitvinder van de muziek blijkt dank zij deze onorthodoxe etymologie ook de uitvinder van het schrift. Muziek is als water, de taal als de rots. Vandaar: ‘Als Onno rots was, dan was Max water.’ (p. 83) Muziek blijkt dus minder duidelijk en minder stabiel dan taal. Dat is ook wat Onno bedoelt wanneer hij zegt: ‘Het woord is de dag, de muziek de nacht.’ (p. 172) Maar zoals dag en nacht bij elkaar horen, zo horen ook muziek en taal bijeen. Het zijn systemen die orde aanbrengen in de chaos. Dat is hun macht. In beide gevallen gaat die macht terug op de incarnatie, het vlees worden. Onno zei dat het woord maar invloed kon uitoefenen indien het belichaamd werd. En Max weet dat de muziek maar effectief is doordat ze de mens in het diepste van zijn lijf raakt. Zo hoort hij het Adagio uit Bruckners zevende symfonie en voelt hij zijn lichaam opengereten worden: ‘Het Adagio met zijn onverbiddelijke cellopassage ploegde hem open [...], als iemand na een operatie.’ (p. 165) Ga naar margenoot+Muziek is wellicht nog lijfelijker dan taal, wat weerspiegeld wordt in de seksuele honger van Max en de relatieve onlichamelijkheid van Onno. Die hecht geen enkel belang aan zijn uiterlijkheid of zijn verzorging: ‘Tot zijn lichaam scheen [Onno] in geen enkele verhouding te staan, misschien was het daarom zo geweldig aanwezig; zijn maaltijden waren even slonzig als zijn ongepoetste tanden en zijn kleren.’ (p. 50) Net zoals de taal, verschaft de muziek toegang tot de raadselachtige orde achter de realiteit. In Platonische termen, maken de muziek en de taal het mogelijk achter de schimmen in de grot de eeuwige ideeën te zien. ‘Meteen bij de eerste klanken was het Max alsof er een scheur viel in al dat politieke en tijdelijke hier, een | |
[pagina 189]
| |
spleet, waardoor iets eeuwigs zichtbaar werd - alsof hij zich omdraaide in Plato's grot.’ (p. 109) Zoals Onno via zijn werk in de politiek tot een nieuwe taalfilosofie komt, zo komt Max via zijn werk in de astronomie tot een nieuwe muziekfilosofie. Daarin ontwikkelt hij de idee van de octaviteit, die Mulisch in De compositie van de wereld al had uitgewerkt. Het octaaf is de perfecte spiegel: een noot is tegelijkertijd zichzelf en iets anders. Daarmee zijn alle tegenstellingen opgeheven, en is de basis gelegd voor een harmonische visie op de kosmos. Dat inzicht in de orde van het heelal moet Max met zijn leven bekopen. Uiteindelijk haalt hij, net als Onno, de Gouden Muur neer. Ga naar margenoot+Hij piept door het sleutelgat van de kosmos, en dat is meteen zijn einde. Wie het begin ontdekt, ontdekt het einde. Wie de orde vindt, vindt de chaos. Dat is de absolute versmelting van vóór de Big Bang.
Onno en Max zijn nog in heel wat andere opzichten spiegels voor elkaar. Zo drijft Onno op zijn talent en Max op zijn werkkracht. Bij hun eerste ontmoeting zegt Onno: ‘Ik hoor het al. Jij bent een van die stumpers, die denken dat de prestatie een groter verdienste is dan het talent.’ (p. 40-41) Maar het verschil is kleiner dan het lijkt. In Toscane valt Professor Pellegrini toevallig in een Etruskische grafkelder. Daar vindt hij de bewijzen voor de weerlegging van Onno's lezing van het Etruskisch. Als men de prof vraagt hoe hij nu juist in die kelder is terechtgekomen, zegt hij ‘Kwestie van talent.’ En Onno voegt daar aan toe: ‘Hij had gelijk. Ik heb geen talent.’ (p. 719) Wanneer hij verneemt dat Max doodgebliksemd is, zegt Onno: ‘Ook hij dus.’ Quinten vraagt hem wat dat wil zeggen, en Onno antwoordt: ‘Gebrek aan talent.’ (p. 721) Uiteindelijk blijkt geen van beiden echt talent te hebben want talent, dat is wat de gewone mens toeval of geluk noemt. Of intuïtie. De enige met talent is Quinten. Wie talent heeft, breekt door. Niet alleen in de zin van bekend worden, maar ook in de zin van grenzen verleggen. De talentvolle doorbreekt de grenzen van de kennis. Max en Onno breken niet door, ze worden gebroken. Een andere grens die doorbroken dient, is die tussen het subject en de wereld. Aan het begin van het verhaal is Max degene die zich voor alles en nog wat interesseert, hij leest de kranten en volgt de actualiteit. Onno daarentegen staat aan de rand van de gebeurtenissen en interesseert zich niet voor de wereld. Ada ‘kon zich geen groter tegenstelling indenken dan die tussen Max en Onno: Max, wie niets ontging, die overal tegelijk was, en Onno die altijd geconcentreerd was op een punt en voor wie de rest van de wereld nooit bestond.’ (p. 149) Dit spiegelbeeld wordt omgekeerd na de reis naar Cuba. Daar vrijt Max met Ada, en zo verwekt hij | |
[pagina 190]
| |
Quinten. Het probleem van die zwangerschap wordt voor hem een obsessie, en al de rest moet wijken. Van de kranten leest hij nog ‘alleen de koppen en de leaders [...]. Sinds hij op Cuba was geweest, hield hij zich alleen nog bezig met zijn persoonlijke problemen, die hij daar opgeroepen had, en met die van radiobronnen in het diepe verleden van het universum, - wat daartussen lag, zoals de oorlog in Vietnam en de revolte in Europa, bestond minder en minder voor hem; dat liet hij aan Onno over.’ (p. 390) Toch is het persoonlijke probleem van Max niet te onderscheiden van het kosmische probleem van de astronomie. Tussen die twee staat opnieuw een spiegel. Max bestudeert boeken over verloskunde en wordt ‘getroffen door de spiegelbeeldige overeenkomst van het operateurswerk en dat van hemzelf. Zoals hij, uitgaande van zijn lichaam, in de diepten van het universum keek, waar alles steeds onbegrijpelijker werd, zo sloegen zij de omgekeerde richting in en drongen datzelfde lichaam binnen, waar zij op overeenkomstige mysteries stootten, met aan het eind van hun weg raadselachtige neuronen en DNA-moleculen, waarvan de werking in laatste instantie misschien ook werd bepaald door quan-tumprocessen. Dat de maat van het menselijk lichaam vrijwel exact het midden hield tussen die van het heelal en die van de kleinste deeltjes, was daarmee in overeenstemming. De mens was de spil van de wereld.’ (p. 414) Ga naar margenoot+Zo wordt de wereld een spiegelpaleis. Onno en Max zijn spiegels voor elkaar, maar als mens zijn ze ook de spiegel tussen het micro- en het macro-niveau. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de wereld van Mulisch bevolkt wordt door tweelingen. Zijn vertelling over Onno en Max is slechts een moderne versie van ‘het Gilgamesch-epos, het oudste verhaal van de mensheid.’ (p. 53) Dat is ook een tweeling-verhaal. Het gaat namelijk over de vriendschap tussen twee tegengestelde karakters, de Babylonische koning Gilgamesch en de natuurmens Enkidu. Samen overwinnen zij het monster Chuwuwa, maar daarbij wordt Enkidu gedood. Gilgamesch eindigt als ‘bouwmeester van de muren van Uruk’ (p. 53) Het monster kan men verbinden met het raadsel dat Onno en Max willen overwinnen. Max vindt daarbij net als Enkidu de dood. Onno eindigt als filosoof van de Gouden Muur, een niet eens zo verre echo van de bouwmeester die de muren van Uruk laat optrekken. Daarnaast zijn er nog tal van andere tweeling-verhalen die als spiegels fungeren voor het verhaal van Onno en Max. Zo is er de geschiedenis van Loeb en Leopold, ‘twee Amerikaanse rechtenstudenten, boezemvrienden’ die besluiten om een onschuldige te vermoorden. (p. 54) De vriendschap is blijkbaar niet altijd even ethisch, ze overwint zelfs dat soort van beslommeringen. Er is ook het verhaal van Eng en Chang, het prototype van de Siamese twee- | |
[pagina 191]
| |
ling. ‘Aangezien zij aan de borst waren samengegroeid, heetten zij in de medische terminologie een thoracopagus, - waarop Onno meteen wist dat zijzelf dan, aangezien zij met de inborst aan elkaar waren gegroeid, een mentopagus waren.’ (p. 61) Voor de goede orde mag ook het bijbelse verhaal over Kaïn en Abel niet ontbreken. Zo vraagt Max aan Onno: ‘Ben ik dan Kaïn of Abel?’ (p. 71) In datzelfde kader van tweelingen past ook de al eerder aangehaalde figuur van Mozes. Hij is het spiegelbeeld van Jezus. Hij wordt net als Christus geboren in een periode van kindermoord. De Egyptische farao wil alle nieuwgeboren joodse jongetjes laten vermoorden en daarom wordt Mozes in een biezen mandje tussen het riet van de Nijl gelegd. ‘Meer dan duizend jaar later, zei Onno, als het spiegelbeeld van die gebeurtenis, vluchtten Maria en Jozef nu juist met hun zoon naar Egypte om Herodes' kindermoord in Bethlehem te ontlopen.’ (p. 739) Mozes brengt de joden naar het beloofde land, zoals Christus hen naar het koninkrijk Gods brengt. Beiden moeten daarvoor sterven: de grens overschrijdt men alleen in de dood. Al deze verhalen en mythes rond tweelingen hebben één ding gemeenschappelijk: de vriendschap behelst steeds iets gewelddadigs. Er is altijd iets als dood, ziekte of verraad. Dat blijkt ook in de relatie van Onno en Max. Uiteindelijk verraadt Max zijn vriend, hij vrijt namelijk met diens vrouw. En de vrucht van dat verraad is Quinten, de vleesgeworden versmelting van Onno en Max. Het kind heeft de mond van Onno maar de duimen van Max. Ada vrijt bovendien met Max én met Onno de avond dat Quinten verwekt wordt. Ook in die zin symboliseert het kind de eenheid van de twee vrienden. Maar tegelijkertijd is Quinten het tastbare bewijs dat die vriendschap een leugen behelst. Max wil een brief schrijven aan Onno waarin hij hem dat uitlegt, ook al zou hij daardoor de relatie verbreken. Op dat moment heeft hun vriendschap exact ‘negen maanden geduurd.’ (p. 282) De geboorte en het einde van de vriendschap worden op elkaar betrokken. Maar Max twijfelt, en verscheurt de brief. Onno zal het nooit weten, van dat slippertje. En dat houdt de relatie in stand. Spiegels blijken dus ook leugenaars. Vriendschappen kunnen niet zonder een vorm van agressie en verraad. Ga naar margenoot+Het merkwaardige is, dat deze negatieve krachten de vriendschap niet vernielen. Integendeel, ook in de leugen blijft de spiegel zijn werk doen. Zo begint Max al te antwoorden in de plaats van zijn vriend, ‘terwijl hij weer besefte, hoe zeer Onno een deel van zijn eigen wezen was geworden.’ (p. 475) En in Rome leeft Onno onder een schuilnaam, Enrico Delius. De familienaam is die van Max. Onno liegt als hij de naam gebruikt, maar tegelijkertijd komt hij in die leugen het | |
[pagina 192]
| |
dichtst bij zijn vriend. Misschien kan men slechts in de leugen en de zelfverloochening de ander worden. | |
2Een soortgelijke conclusie lijkt ook Leon de Winter te trekken in De ruimte van Sokolov. De onafscheidelijke vrienden heten hier Sasja Sokolov en Lev Lezjawa. Oorspronkelijk berust hun verbondenheid op een complementaire spiegeling, zoals bij Onno en Max. En op het einde wordt die spiegeling een leugen, nog groter én dramatischer dan bij de Mulisch-tweeling. Sokolov is een briljant ingenieur die onder de leiding van zijn jeugdvriend Lev meewerkt aan de meest prestigieuze ruimte-vaart-projecten in Rusland. Bij de mislukking van het Oktjabr-project komen twee astronauten om het leven. Sokolov wordt overgeplaatst en gedegradeerd, Lev weet via zijn maffia-connecties naar Amerika te vluchten waar hij een bloeiende import- en exportzaak begint. Later ontmoeten ze elkaar opnieuw in Israël. Sokolov is straatarm, Lev schatrijk. Hij ontfermt zich over zijn vriend, en maakt hem directeur van een van zijn bedrijven. Tot zover is er een duidelijke hiërarchie in de relatie, wat ontbrak in de verhouding tussen Onno en Max. Sokolov is de knecht, Lev de meester. Waar komt die macht vandaan? Niet van de woorden, zoals bij Onno, of van de muziek, zoals bij Max. Ook niet van de intellectuele superioriteit, want Lev en Sokolov zijn op dat gebied aan elkaar gewaagd. Het verschil ligt in de achtergrond van beiden. Of beter: in de manier waarop ze daarmee omgaan. De ouders van Sokolov zijn joden, en dat moet in Rusland verborgen blijven. Voortdurend is Sokolov er zich van bewust, dat hij iets moet achterhouden. Dat hij de buitenwereld op een afstand moet houden. De angst die daaruit ontstaat bezweert hij met een bijna dwangmatige discipline van het intellect: als de wereld herleid kan worden tot heldere schema's en formules, dan vormt hij geen bedreiging. Zonder de wetenschappelijke discipline, zakt Sokolov weg in de donkere en chaotische ruimte van de angst. Hij wil de ruimte daarbuiten ordenen om de wereld hierbinnen van de chaos te redden. Ga naar margenoot+Binnen- en buitenwereld zijn spiegels van elkaar, zoals Max ontdekte wanneer hij de gelijkenis zag tussen de astronomie en de verloskunde. Lev is ook een jood. Tenminste, zijn moeder is een joodse. Dat verbindt hem met Sokolov, ‘alsof er behalve de vriendschap die al bestond een diepere verwantschap was ontstaan, een bloedband die op bezegeling had gewacht.’ (p. 130) Maar Lev verwerkt zijn geheim totaal anders dan Sokolov. Wil Sokolov de buitenwereld terugbrengen tot beheersbare proporties, dan wil Lev die wereld juist uitdagen. Voor hem is alles een spel, het leven een experiment. Hij wordt niet geplaagd door de angst van Sokolov en | |
[pagina 193]
| |
durft daardoor veel verder te gaan in zijn nieuwsgierigheid. Hier stelt zich de vraag naar de ethiek. De angst van Sokolov houdt al zijn onderzoekingen binnen de perken. Hij durft niet te ver gaan, want dan zou zijn ruimte wel eens kunnen instorten. Daarom ook is hij een rigoureuze verdediger van ethische principes. Lev vreest niets of niemand. Hij wil zijn nieuwsgierigheid bevredigen, wat dat ook mag kosten. Grenzen zijn er volgens hem alleen om overschreden te worden. Ook ethische limieten dient men achter zich te laten. Ga naar margenoot+Dat is de ruimte van Lev: ‘Net als de ruimte kent het menselijk gedrag geen grenzen, oreerde Lev.’ En Sokolov antwoordt: ‘Voor mij wel. Zonder grenzen weet ik niet wat ik moet doen. Ik heb behoefte aan principes.’ (p. 61) De verschillen tussen Sokolov en Lev zijn ietwat schematischer dan die tussen Onno en Max. De complementariteit wordt in de roman meerdere malen duidelijk aangegeven. Sokolov is de volger, de eerlijke, de moralist, de angstige en de idealistische. Lev daarentegen is de leider, de opportunist, de pragmaticus, de onbevreesde en de corrupte. Tegenover Sokolovs geloof in de orde, stelt Lev zijn geloof in het lot. Tegenover de rigoureuze nauwgezetheid van Sokolov, staat de zwierige improvisatie van Lev. Is Sokolov een zuivere wetenschapper, dan lijkt Lev meer een kunstenaar of zelfs een mysticus. Zoals dat hoort in een spiegelrelatie, zorgt dit verschil tussen de twee figuren alleen maar voor een grotere aantrekkingskracht. Sokolov verheerlijkt Lev zodanig dat zijn vrouw Irina zegt: ‘Het lijkt wel of je verliefd op hem bent.’ (p. 104) Verliefd op zijn spiegelbeeld, als Narcissus. En net zoals die mythologische figuur, verliest Sokolov zich in dat beeld tot hij eraan ten onder gaat. In het begin heeft hij Lev alleen nodig om zijn eigen angst te overwinnen: ‘Als hij bij Lev was voelde hij zelfvertrouwen, zekerheid, daadkracht. Samen met Lev zou hij de horizon bestormen en kruistochten voeren.’ (p. 367) Maar het blijkt dat hij niets kan zonder zijn vriend, zoals een mens niet kan zonder zijn schaduw, kan Narcissus niet zonder zijn reflectie in het water. Zonder Lev wordt hij een alcoholist en belandt hij in de goot. Als Lev hem daar uithaalt, is dat voor een nieuw experiment: kijken hoever een vriend wil gaan. In dat experiment moet Sokolov zijn ethische principes volledig laten vallen. Hij moet zelfs een man vermoorden. En hij gehoorzaamt. Hij ontdekt echter dat Lev ook hém wou doden, en dan blijken alle grenzen weggevallen: zonder scrupules vermoordt Sokolov zijn spiegelbeeld. Lev heeft de grenzen van de ruimte van Sokolov opgeblazen, wat betekent dat de chaos de orde overspoelt. Toch komt Sokolov heelhuids uit het experiment te voorschijn. Hij neemt de plaats van Lev in als maffiabaas en wordt letterlijk | |
[pagina 194]
| |
een kopie van zijn dode vriend. Hij krijgt dezelfde maniertjes, dezelfde vrouwen en rookt dezelfde sigaren. Hiermee gaat De Winter een stap verder dan Mulisch. Bij deze laatste bleek de volledige identificatie een vorm van leugen en zelfverlies. Bij De Winter is het verregaander: het is een vorm van moord. En van zelfmoord, want van de oorspronkelijke Sokolov is er na de moordpartij niets meer over. De moord is de spiegeling van de Big Bang. Zoals toen het heelal uit het niets ontstond, zo keert nu alles terug naar dat niets. De oude Sokolov zou die terugkeer naar de chaos nooit overleefd hebben, de nieuwe kan dat wel, want hij is niemand anders dan Lev. Als wetenschapper streefde Sokolov naar inzicht in de ruimte, maar hij vreesde dat inzicht ook. Hij durfde niet te ver gaan. Als moordenaar verkrijgt Sokolov het inzicht dat hij vroeger vreesde: de ruimte wordt beheerst door de leegte, de chaos en de dood. Voor de overgang tussen de twee fasen zorgt Lev, die Sokolov letterlijk en figuurlijk de ogen opent. Hij toont hem namelijk dat er geen ethische grenzen zijn in de wereld. Men kan de spiegelfunctie van Lev zonder overdrijven duivels noemen. Hij redt Sokolov slechts uit de goot om hem in de hel te duwen. Het Faust-motief wordt expliciet verwoord: ‘Toen Sokolov in zijn doodskist lag was hij door Lev tot leven gewekt, en daarmee had hij zijn ziel verkocht.’ (p. 361) Daarmee omschrijft De Winter het alter ego ook veel duidelijker dan Mulisch: het andere ik is de duivel. ‘Lev had de dood van Maltsev en de andere kosmonaut veroorzaakt, en nu had Lev hem willen vermoorden. De duivel bestond echt, klonk het in Sokolovs hoofd. Ga naar margenoot+De duivel was zijn verlangen naar liefde, naar vriendschap, naar geborgenheid, naar iemand met wie hij zijn eenzaamheid kon delen. Lev was zijn vijand.’ (p. 391) De evolutie van de relatie tussen Sokolov en Lev is veel drastischer en duidelijker dan de ontwikkeling in de verhouding tussen Max en Onno. Sokolov begint als de knecht van Lev en eindigt als zijn meester, zelfs zijn moordenaar. Het is alsof Sokolov in de spiegel is gestapt en daardoor zijn spiegelbeeld is geworden. Hij heeft de ultieme grens overschreden. Net als bij Max is dat een dodelijke grens, maar dit keer blijft het personage de baas. Max wordt gedood, Sokolov doodt. Uit alles blijkt dat de spiegelrelatie bij De Winter grover is dan bij Mulisch, in al de betekenissen van dat woord. Ze is duidelijker, minder subtiel maar ook gewelddadiger. De leugen, die bij Max en Onno in de eerste maanden geweerd wordt, is bij Sokolov van in het begin aanwezig. Hun eerste echte ontmoeting verliep in de vorm van een experiment, een intelligentietest. Lev won, maar achteraf bleek dat hij geknoeid had. Sokolov heeft dat altijd gezien | |
[pagina 195]
| |
als een verraad aan de vriendschap, en wellicht is dat een van de motieven waarom hij tot de moord overgaat. Er blijft bij De Winter veel minder over van de vriendschap dan bij Mulisch. Ook van de aanleiding blijft minder over. Onno en Max willen elk op hun eigen manier het heelal ontsluieren. Dat willen Sokolov en Lev ook. Eindeloos buigen zij zich ‘over volmaakte getallen, over niet te breken geheime codes, over omgekeerde logaritmen, over de topologie van beweegbare oppervlakken. [...] Zij geloofden in de volmaaktheid van de natuur, die met de wetenschappen te begrijpen viel.’ (p. 167) Maar algauw blijkt dat dat geloof vooral voor Lev zeer vergankelijk is en dat de zoektocht naar kennis plaats moet maken voor de zoektocht naar macht en geld. Deze ontwikkeling past perfect in de relatieve grofheid van De Winters tweelingen-verhaal. Bij Mulisch zijn de personages uiteindelijk op zoek naar de hemel, de orde achter de werkelijkheid. Bij De Winter wordt die zoektocht ontmaskerd als een schijnheilige versie van de drang naar materiële bezittingen en macht. In de ruimte van Mulisch hangt er nog een hemel, hoe ironisch die ook beschreven wordt. Er is blijkbaar nog plaats voor zoiets als transcendentie omdat er in het universum van Mulisch veel plaats is voor meerzinnigheid en voor het onvatbare. De ruimte van Sokolov is zwarter, eenduidiger en vooral: banaler, materialistischer. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat Mulisch een stuk naïever zou zijn dan De Winter. Genuanceerder is hij in ieder geval, zonder dat men die term als een waardeoordeel moet opvatten. De ruimte van Sokolov wil ontluisteren, De ontdekking van de hemel ontsluieren. In die zin zijn de twee romans misschien ook een beetje spiegels voor elkaar. |
|