| |
| |
| |
José Planckaert
De Argonauten (de film)
De loopjongen Ismaël. Hij is wanhopig, bedelt om een woordje uitleg. ‘Ik begrijp er niets van, meneer Hosea, van die Jason en die Medea en dat Gulden Vlies!’
Ze hebben het er dikwijls over, de regisseur en zijn ‘crew’. (De acteurs, de Griekse helden, dat zijn alleen maar lulletjes rozenwater: gestileerde spierenbundels, mannequintronies, korte, licht gefriseerde haren. En een opvallend klein lid, zoals op Griekse vazen.
De scenarioschrijver: ‘Goeie acteurs, maar ze missen karaktermotivatie.’ De visagiste: ‘Ik ben het beu, Hosea, dat neerkijken op die gerimpelde slakjes onder die krulletjesbuiken!’)
Zesde scène, take 6 ‘De Symplegaden’
Juist gingen de rotsen weer uiteen. De duif vloog tussen de rotsen door die elkaar alweer naderden. Een hevig gedruis vervulde water en lucht, de rotsen bonkten tegen elkaar en klemden de uiterste punten van de staartveren van de duif vast, maar ze was er behouden doorheen gekomen.
Beelden van schuivende, tegen elkaar opbotsende ijsschotsen. De Titanic die een ijsberg ramt. In het water plonzende Grieken gemixt met vluchten witte flamingo's die uit het water opstijgen, terwijl de ijsschollen uiteenwijken en tegen elkaar aandrijven, in steeds terugkerende reeksen.
Achtergrondmuziek: The sinking of the Titanic (Gavin Bryars).
Nu sleurde de maalstroom het schip weer midden tussen de rotsen die reeds tegen de boorden van het schip schuurden toen hun beschermgodin het een onzichtbare duw gaf zodat het er doorheen schoot en de tegen elkaar stotende rotsen alleen een paar van de achterste planken van het schip verbrijzelden.
De van het zweet glanzende ruggen van de Grieken. Krampachtige grimassen. Dreigende wolken, krijsende gieren op de rotsen. De rotsen: enorme, piramidale barnsteenklompen, waarin
| |
| |
stukgeslagen schepen en hun drenkelingen gestold zijn. (Het effect van scheepjes-in-een-fles.)
Voorgrondprojectie van hellebranden, zwaveldampen, grijnzende duivels. Muziekfragment uit Lew & Brouwn, A propos d'un paysage, het fragment waarin het meisje de onbegrijpelijke woorden uitspreekt, iets over een graf of zo.
Afsluit-shot: de achtersteven, de laatste planken worden door de twee toeschuivende amberklippen afgehapt, stollen in een van de kegels.
De Argo ligt als een fris hoentje op een smal zandstrandje. Hij is dierlijk, guitig ook: een puntig toelopende kop, met een ram, op elke flank een oog geschilderd. De staart: een sierlijke boog. In de mistige stralenbundels van enkele zoeklichten lijkt het een uitgebeend karkas van een walvis.
Middernacht, de maan in het laatste kwartier. Iets verder, in de slagschaduw van de schijnwerpers, de steile wand van een koraalrots. Het zacht klotsende water van de oceaan komt behoedzaam op de koraalmuur aangedanst.
De wand pulseert: hij staat te dringen, wil uit zijn eigen huid breken, op het water afspringen. Ze denken dat dit donkere kloppen van het koraal een bedrieglijk samenspel van nabeelden en schaduwpartijen is.
Dan, naast het kijken, het luisteren: waar de schuimkopjes van de aanspoelende golven uitdoven is er een schurend wriemelen dat uit de rots komt gedaald. Het heeft honderden, duizenden poten, en ze staan alleen spraakloos toe te kijken, wachtend tot het duizendpotige leven in het licht komt.
De loopjongen schrikt door de dwaze lach van de monteur: het is het zicht van de duizenden rode krabbetjes die hangend aan de richels van de koraalwand in een diabolisch kluwen langs de kloven naar beneden klauteren.
‘Vrouwtjeslandkrabben,’ giechelt de monteur, ‘Ze moeten dringend hun eitjes kwijt aan de zee... elk zo'n honderdduizend eieren. En als ze niet opletten worden ze meegesleurd, het water in, want ze kunnen niet eens zwemmen.’
Weldra is de rand van het water één lang lint van vermil-joenrode schalen, wriemelende poten en ogen op stokjes.
Maar wat gekker is dat zijn die duizenden krabbetjes die op hun lijdensweg naar zee op de Argo gebotst zijn en er in golven overheen spoelen, de ene rij krabben een sokkel vormend voor de andere. In een ruk zijn ze over het dolboord en bevolken het dek en steeds meer stromen spartelen over de boot.
| |
| |
De Argo: een levend schip, dat heen en weer deint van baknaar stuurboord en na een tijd met zijn eigen gutsende beweging in aanvaring komt wanneer een eerste sliert doodsbange, uitgeputte krabbetjes naar het land terugkeert, in een laatste krachtinspanning om aan de verstikkende scharen van de vloed te ontkomen en in tegengestelde zin over het schip begint te klimmen.
‘Camera!’ roept de regisseur wanhopig. Maar er is geen camera. Ze hebben de rest van de nacht nodig om alle schalen en scharen van de boot af te halen.
De loopjongen: ‘Maar wie zijn die Grieken? Wat zoeken ze op dit eiland, meneer Hosea?’
(De regisseur probeert uit te leggen: Jason die wil koning worden, het Gulden Vlies, die vacht van een gouden ram die hij moet veroveren.
Jason die met een troep vrienden en een sprekend schip naar Colchis vaart, het land van koning Aëtes.
Medea, de dochter van Aëtes, een tovenares?, helpt hem het Vlies te bemachtigen. Omdat ze hem geholpen heeft moet ze het land uit vluchten; onderweg huwt ze Jason: zo kan ze de Argonauten verder vergezellen.
Medea: een jaloerse, onbetrouwbare vrouw. Als Jason koning van Corinthe wil worden, doodt ze uit woede hun beide kinderen.)
Zevende scène, take 4. ‘Medea rooft het Gulden Vlies.’
Medea liet de helden nog diezelfde nacht het schip naar het bos roeien waar zich het Gulden Vlies bevond. Jason en Medea begaven zich naar het bos waar ze de hoge eikeboom opzochten waaraan het Gulden Vlies hing.
De eik is een koraalboom. Een asymmetrische structuur in steenrood opaalglas. Aan bijna iedere tak een voorwerp, niet enkel de gouden vacht. De vacht: bij inzoomen blijkt het de afgestroopte huid van een mens te zijn. (Achtergrondprojectie van saters. De sater Marsua?)
Medea draagt een zwart kleed. Contrast: haar witte gezicht, handen en voeten spoken door het koraalbos. Jason, met een zwart glanzende pasta ingesmeerd. (Een uit het water gedrentelde zeehond.)
Medea wijst op kleine, fosforescerende wiertjes aan hun voeten. (Detailshot) ‘Koraalzwammen,’ fluistert ze, ‘ze kunnen je genezen.’
De nimmer slapende draak rekt zijn hals naar hen uit. Hij sist zo verschrikkelijk dat het bos ervan weergalmt. Medea gaat hem zonder
| |
| |
vrees tegemoet, roept met smekende stem de Slaap, de machtigste van de goden, om het monster in slaap te sussen.
Het monster in beeld. Een monster dat niet slaapt? Een robot? Met grijparmen, een inktvis? Neen, beter het Shivabeeld uit De dief van Bagdad, die raadselachtige, veelarmige vrouwentorso. De emanatie van Shiva als Kâlî, de Verdelgster?
De Shiva-draak ziet er indolent uit; het geluid primeert. Maar geen brullen of sissen, een meer menselijk, verleidelijk zingen. Asynchroon. Misschien een opera-fragment? Uit de Carmina Burana?
De scène met de Shiva-draak. Een absurd voorval.
Het beeld bevindt zich dicht bij de rand van het eiland. Plots, als een rukwind, een grote donkere golf, die openbreekt als een speedboot: de zwart-witte flanken van een orka, als bliksemschichten. De golf werpt het beest op het strand. Maar zijn krachtige staart stuwt hem vooruit, hij stevent recht op het Kâlî-monster af. En in een mum van tijd heeft hij het karkas tussen zijn enorme kaken gegrepen.
En wanneer de volgende golf er aan komt draait de orka zich op zijn zij, wordt door het aanspoelende en terugtrekkende water opgetild en weer naar zee meegenomen en zwemt krachtig weg.
Dan vliegt de prooi de lucht in en terug in het water schiet hij nogmaals door een enorme klap van de zwiepende staart in het ijle. Het laatste dat ze zien is de orka die Kâlî met zijn bek grijpt en ermee onder de golven duikt. Gelukkig was het maar een surrogaat.
Ze hebben het er dikwijls over, de regisseur en zijn crew, terwijl ze wachten op Medea, op Mary Folger die laat is. En omdat ze niet weten wie Mary Folger is - ‘een verrassing’, zegt de cineast - proberen ze de psychologie van haar rol te omschrijven. De scriptgirl noteert.
‘Medea is een Artemis-type,’ begint de monteur, ‘jachtig, maanziek, ongrijpbaar, nooit ontvoerd, nooit verkracht.’
‘Neen, Medea was een vrouwtje à la Sade.’ De cameraman; hij bedoelt niet de Sade van pijn doen en sodomie en stront eten. ‘Neen, het gaat hem over die zelfstandige, libertijnse Juliette die...’
‘Neen, Medea was een Lamia!’ De gaffer. (Niemand die weet wie of wat een Lamia is. Scheermesjes? Gouddraad? Neen, een monster uit de Griekse mythologie.)
‘Ook zij doodde haar eigen kinderen,’ legt de gaffer uit, ‘en door haar verdriet wordt ze zo lelijk als een monster en gaat door bossen en velden zwerven waar ze kinderen rooft. Ze kan om het even welke gedaante aannemen.’
| |
| |
‘Volgens mij was Medea een Griekse Kathy Acker,’ verklaart de mixer trendgevoelig. ‘Je weet wel: stekeltjeshaar, blauwe verfsporen erin, soldatenschoenen, een grote bek en vooral nymfomaan!’
‘Ik zie ze als mijn lievelingsactrice,’ droomt de grip. ‘Die huid, blank als Cleopatra. De Grieken schilderden de vrouwen wit... haar witheid, haar naakte witheid...’
‘Dus we resumeren,’ kucht de cineast en knikt naar de scriptgirl, ‘Medea bleek als Kathy Acker die de windmolens in haar buik aanvalt, Medea de heks die de kindertjes uit haar buik wegtovert, Medea die een varkensblaas voor haar baarmoeder schuift, Medea die zich afroept tegen het hele zootje ongeregeld in die Griekse wateren.’
(‘Zich afroept?’ denkt de script-girl en grinnikt. ‘Dat lijkt wel een verspreking.’)
De Argo. Een kopie van het exemplaar waarmee Tim Severin en zijn maats er voor enkele jaren in slaagden de tocht van de Argonauten over te doen - alleen maar de heenreis; Severin is daarna fondsen gaan verzamelen om te proberen ook nog eens de lange tocht van Odysseus te herhalen.
De Argo. Een kopie in polyester die nauwelijks het water zal zien. Een stuk rekwisiet dat, gekanteld, ook als grot kan dienstdoen, - de grot waarin Jason en Medea zullen huwen... Een geraamte van harde kunststof dat zal veranderen in boot, monster, troon, boom waar het Gulden Vlies in opgehangen is...
De Grieken nemen er alleen in plaats als hij aan kabels en touwen heen en weer geslingerd wordt, in een plas water, niet groter dan een Olympisch zwembad.
De grip, de man van de rekwisieten: ‘De Argonauten worden niet op sleeptouw genomen door een man die zijn opdrachten bijna machinaal afwerkt - dat alle vrouwen die hij op zijn tocht ontmoet op hem verliefd worden zou ook bij de opdracht horen - ze zijn ook geen werktuigen in de handen van een prinses die Jasons komst verkeerd ingeschat heeft - ‘hij kwam haar ontvoeren’ - en zich daarvoor wil wreken... neen. De Argonauten zijn de passagiers van een levend wezen: de Argo kan spreken - onder het schip loopt de ‘goddelijke balk’, een balk die een stem heeft - de Argo kan beminnen en afstoten, beschermt, doodt....
Wanneer de oude, uitgeputte Jason naar Corinthe terugkeert, waar het schip op het droge ligt, laat hij zich tegen de kiel neerzinken, in zelfmoordgedachten verzonken. Dan valt een balk op zijn hoofd. Een stomme, verrotte balk.
| |
| |
Tiende scène, take 1 ‘Het eiland van Circe’
Daar troffen ze de tovergodin die aan het strand haar haren in de golven waste. Ze had 's nachts gedroomd dat haar slaapvertrek en het gehele huis vol bloed zaten en dat een brand alle tovermiddelen waarmee ze vreemdelingen behekste, verteerde.
Caritas Bildad, een oude operazangeres, heeft de rol van Circe. (Om de verwantschap met Medea te benadrukken: Circe was de tante van Medea; ze zag er even verschrikkelijk uit als haar broer Aëtes.) En ze schrikt er ook niet voor terug uit de kleren te gaan.
Muziek van Wendy Carlos, iets uit Digital Moonscapes. Het meest mysterieuze, dreigende fragment. (Misschien schapen met vijf poten, twee koppen, misgroeide horens...) De dieren moeten Circe volgen als ‘het vee zijn herder’. (Enkele dagen laten vasten en Circe met onweerstaanbare voedselgeuren besmeuren?)
Circe draagt handschoenen die ze nooit uitdoet, zelfs wanneer ze haar haren en kleren wast.
Ze had met haar blote handen en met het bloed de brand geblust. Die ontzettende droom had haar van haar legerstede doen opstaan en naar het strand gedreven. Daar waste ze nu haar kleren en haren alsof ze met bloed bevlekt waren.
Ze kijkt voortdurend naar haar handen, die verborgen blijven door de handschoenen. Blue-screens van bebloede handen, flacons waaruit vlammen schieten... Bloed op de kamermuren, over de grond, op het bed. Alles in haar huis moet wit zijn: witheid niet als zuiverheid, witheid van de magie, witheid waaronder het rood van het bloed klopt, dringt om op te spatten. Beelden van vuurspuwende vulkaanmonden, fonteinen, gulpende overgesneden kelen van varkens (Circe en de zwijnen.)
De loopjongen Ismaël, het lieverdje van de vrouwelijke rollen. Komt in de vroege uurtjes, terwijl ze bezig zijn met de voorbereidingen voor de scènes met Circe op de regisseur afgelopen.
‘Mevrouw Caritas!’ hijgt hij, ‘Ze wil niet uit haar kooi!’
(Bedrukt gezicht, hulpeloze handen.)
Caritas Bildad in haar hut. Een lome, zwoel geparfumeerde geur. Ze ligt nog in haar hangmat, één been over de rand van het net bungelend. De regisseur schrikt van die veel te grote borsten die hem door de kleffe nachtpon aanstaren.
‘O Hosea, ik had een verschrikkelijke droom!’ (Uit de spiegel sprong een kluwen wriemelende poten met honderden zuignappen erop en ze was zo naakt, het voelde zo vies en met al zijn blaasjes zoog ie aan haar borsten en haar kutje en toen kwamen de Grieken haar bevrijden maar Jason werd gegrepen en weggeslingerd en toen werd ze wakker.)
| |
| |
‘We hebben wat fris water, Caritas...,’ probeert de regisseur haar te sussen en Ismaël sluipt tot bij de hangmat en schuift het muskietennet behoedzaam weg. Dan laat hij het water druppel voor druppel op haar venusheuvel spatten: een fijn straaltje sluipt naar de zwarte driehoek. ‘O Johnny,’ giechelt ze. (Dat heeft ie meer gedaan.)
‘Maar dat belet niet dat Medea ook een Artemis-type is, als onbereikbaarheid haar voornaamste eigenschap is?’
‘En Jason dan, heeft die haar niet gegrepen?’
‘Oké, maar ze trok mee met Jason, om zich te beschermen tegen de wraak van haar verwanten.’
‘Medea was smoor op Jason... Dat was het hele drama van het verhaal, net als bij de Lamia, en niet haar ongrijpbaarheid!’
‘Zwijg me van die Sadeaanse vrouwen, Sade was een mietje, dat is toch duidelijk!’
‘Jee o jee, wat gaat die ver! Hij deed het toch vooral met vrouwen?’
‘Ja, met vrouwen... Onderdanige en opstandige vrouwen, maagden en hoeren, moeders en dochters.’
‘Net zoals die Kathy Acker!’
‘Het toonbeeld van een zelfstandige, libertijnse vrouw dat was voor Sade een lesbische met vooral een enorme clitoris die haar vagina afsluit! Snap je het? Geen normale seks, de baarmoeder afgesloten, geen voortplanting mogelijk, de clitoris als een penis gebruikt, erecties en penetraties incluis?’
‘Maar doodde dat androgyne wezen haar kinderen en werd ze een vampier die kinderen van anderen roofde, net als de Lamia? Toch een aardige verwantschap met Medea, niet?’
‘De Lamia was een fantoom, een griezel. En ze was een dochter van Hecate, ze had iets van een godin.’
‘En Medea dan? Die was de dochter van Aëtes, de zoon van Helios. Circe was haar tante!’
‘Natuurlijk, haar blanke huid heeft ze niet van melkbaden... Neen, het is de natuur, zoals bij albino's. Je kunt dwars door haar albasten vel heen zien, de blauwe adertjes die rond haar borsten wriemelen...’
‘Resumerend: Medea als het lelijke spook Lamia. Medea de vampier die haar ogen uit haar hoofd neemt om over zichzelf te waken wanneer ze slaapt, een geaborteerde Don Quichotte, de oermoeder van de baas-in-eigen-buik-beweging, Medea als de angstaanjagende androgyne die waterbronnen vergiftigt, dorpen vernietigt en de pest verspreidt als de mannen haar clitoris-cum-penis niet aanbidden.’
| |
| |
(‘Clitoris-cum-penis’ krabbelt de script-girl. ‘En hoe zat dat dan met de kindertjes die ze gekregen heeft? Kwamen die soms uit haar anus gekropen?’)
Mary Folger is er nog steeds niet. De cast wordt zenuwachtig; de loopjongen heeft het verhaal nu bijna helemaal begrepen.
De regisseur en zijn crew maken een wandeling rond het eiland. Een vreedzaam, rustig koraaleiland.
Op een minuscuul kiezelstrand ligt een kudde zeeolifanten te zonnen. Zestig of meer logge, hulpeloze zakken met enkele aanhangsels die poten en staart moeten voorstellen.
(De monteur: ‘Oké, maar Artemis had ook iets met wilde dieren: leeuwen, everzwijnen, beren en wilde paarden? Ligt er onder die sluier van verliefdheid geen gapende diepte, een gat van genadeloosheid waarmee ze degenen straft die haar willen benaderen?’)
De jongen kruipen haastig tegen hun moeder; de romige moedermelk blinkt nog in hun snorrebaarden.
Een kanjer van zo'n vijf meter lang keert zich bliksemsnel naar de wandelaars. Hij richt zich op: een woeste beer, een dreigende slang, een trompettende olifant. De stier.
Hij zal zijn ‘harem’ tegen iedere indringer beschermen, zijn vrouwtjes en zijn jongen. Desnoods verplettert hij er een stuk of wat onder zijn tweeëneenhalve ton om iedere belager tegemoet te treden.
(De gaffer: ‘Nou en? De Lamia beperkte zich tot kinderen en haalde goocheltruukjes met haar gezicht en lijf uit. Medea, dat was een moordenares: haar broer, Jasons aanstaande bruid... én haar eigen kinderen.’)
Vierde scène, take 3 ‘Pollux en de Bebrykenkoning’
De Bebryk keek de koene held met dreigende ogen aan, Pollux echter lachte ontspannen. Hij sloeg enkele malen met zijn handen in de lucht om te zien of ze van het langdurig roeien niet stijf waren geworden. Een slaaf van de koning wierp twee paar vechthandschoenen tussen hen op de grond.
Maar dan verschijnt er, langs de waterlijn, nog zo'n mannetje, een ietsje kleiner. Dat maakt van de gelegenheid gebruik om een van de koeien die te dicht bij het water gekomen waren te bespringen.
(De cameraman: ‘Medea is de fallische moeder die anale seks heeft met Jason. De geslachtsdaad als onderlinge overheersing.
| |
| |
Medea die door Jason verstoten wordt wanneer ze weer in de beschaafde wereld komen, omdat een homofiel als koning niet kan.)
De wandelaars trekken zich snel terug; de harembaas wendt kordaat de steven en walst op zijn concurrent af.
(Willis Ellery heeft de rol van Pollux. Nathan Coleman is de Bebryk. Ellery uiteraard naakt, met uitzondering van zijn helm. Coleman draagt er een met waterbuffelhorens. Op de voorkant een tekening van een Japanse god die een duivel vertrapt. (Snapshot van de naar adem happende duivel.) Een borstplaat als een duiveborst. Slaven nemen het zware, oogverblindende pantser weg: een getatoeëerde borst, afbeelding van een draak.)
De concurrent wijkt niet: ze richten zich tegenover elkaar op, ze blazen lucht door hun slurf, ze brullen op ontzagwekkende wijze en halen dan naar elkaar uit met hun lange hoektanden: twee rubberen zuilen die tegen elkaar liggen te schuren, met nekken rood van het bloed.
(Toen ze opnieuw de strijd aanbonden miste Amykos het hoofd van zijn tegenstander en zijn vuist trof slechts een schouder. Pollux raakte zijn tegenstander echter boven een oor zodat de koning van pijn door de knieën ging.)
Juist op dat moment verschijnt de loopjongen, razend enthousiast. Hij heeft een meisje bij de hand, zo'n jaar of veertien, schatten ze. De regisseur lacht in zijn baard.
‘Meneer Hosea, Miss Folger is er!’ schreeuwt hij.
De anderen zijn geschrokken: is dit Medea?
(De mixer: ‘En toch, het was pas toen Medea's schoonheid verslenste dat Jason haar liet vallen. Lelijkheid en moord, ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, niet?’)
De cast reageert verontwaardigd, weigert op de scène te komen met dat jonge ding.
En terwijl ze zo doorgaan verschijnt er uit het water een meute hitsige stieren, allemaal van een kleiner kaliber, en die zien de kans schoon alle koeien te bespringen.
(Close-up van een bloedend oor. Voorgrondprojectie van een gewonde, brullende tijger. Ellery gaat zitten, schuim op de lippen.)
(De grip: ‘Neen, bij Medea was het passie. Haar passie is animaal, zoals haar witheid. De passie van witte konijntjes met rode pupillen.’)
De loopjongen Ismaël. Hij probeert haar te troosten. ‘Het gaat heus wel over.’
| |
| |
Toont haar de Argo. Die wonderlijke boot.
(Onder de neus en op de kaak haartjes van een piekerige baard.)
‘Hij kan spreken,’ vertelt hij en Mary Folger lacht. ‘Hij is gek,’ denkt ze.
(De regisseur: ‘We resumeren even: Medea als Artemis, Medea die enkel tweeling-relaties aan kan met mannen, Medea die 's nachts door de bossen dwaalt bij het licht van de maan, met haar bloeddorstige honden. Medea als het Kalydonische zwijn, als razende vernielzucht die onverwacht verschijnt en even onverwacht verdwijnt.’)
(‘Als het Kalydonische zwijn,’ spelt de script-girl. ‘Hoe is het toch mogelijk dat mensen een vrouw met een varken vergelijken?’)
Ze gaan tegen de kiel leunen. De loopjongen trekt gekke bekken. ‘Hij kan ook beschermen en afstoten en... beminnen,’ stamelt hij, maar dan kreunt de Argo, hij heeft te lang moeten wachten, iedereen is hem vergeten, hij weent, want hij zal doden...
(Van de brug valt een verrotte balk op Jason zijn hoofd. Detailshot van zijn bloedende schouder: het bloed heeft een bijna paarse kleur, er zoemen bijen rond. Muziek van Vangelis en Papas. Einde.)
|
|