| |
| |
| |
Kristien Hemmerechts
Terug
Je vertelt altijd meer dan je wil op zo'n vakantie. Dat komt door het samen zijn, natuurlijk, en de wijn die je 's avonds drinkt, maar toch vooral door hun vragen. Die zijn niet indiscreet of vervelend, maar ik heb geen zin om over mezelf te praten. Ik wil kijken en luisteren, maar dat willen zij ook. De derde dag zeggen ze bijna opgelucht: jij bent niets veranderd. Wat hadden ze verwacht? Ik weet het niet.
Zij stellen meer vragen dan ik, maar ze zijn ook ouder. Ze zijn zelfs mijn ouders, en ik word al gauw weer het kind dat zich blootgeeft en zich laat lezen als een open boek. Een kind is als een open boek voor zijn ouders, zegt mijn moeder. Zou ze weten hoe graag ik haar wil lezen? Maar er staat nog altijd een stevig scherm rondom hen, en ze zijn met twee. Dat scheelt. Vroeger ondernam ik onhandige pogingen om hun solidariteit te verstoren. Ik wilde bijvoorbeeld mijn moeder voor mij winnen door haar tegen mijn vader op te zetten. Hoe kon ze meer belang hechten aan haar relatie met hem dan met mij? Nu gebeurt het soms dat ze me in vertrouwen nemen over hun kleine onenigheden. Ik vind dat zeer gênant.
(Hoe je het wist als kind. De slaapkamerdeur die altijd op een kier stond, maar dan dichtging. Wat later stormde mijn moeder de trap af en ging naar de w.c. Het huis hoefde niet langer zijn adem in te houden. Wisten mijn broer en mijn zus het ook? Er is nooit een woord over gezegd. Het was het diepste geheim van het huis, een taboe in de primitieve betekenis van het woord. Voor hun huis hier in het zuiden hebben ze onlangs nieuwe bedden gekocht. De vering van de oude piepte hinderlijk luid. Daar was iedereen het over eens. Er werden zelfs geen grapjes over gemaakt.
In de biografie van Nora Barnacle, die ik voor deze week in mijn koffer heb gestopt, staat: Lucia Joyce - Nora's dochter - deelde regelmatig de slaapkamer van haar ouders, ook toen ze al een puber was. De biografe meldt dit met onverholen verbijstering,
| |
| |
maar eerder heeft ze geschreven dat Joyce en Nora het toen al niet meer deden.)
Het zijn ongelooflijk heldere dagen. Vanuit de tuin van mijn ouders zie ik met het blote oog de huizen op het eiland voor de kust. Net Legoblokken. Toch ga ik binnen mijn zonnebril halen om de kleuren beter te kunnen zien. Je moet een zonnebril dragen, zeg ik tegen mijn ouders, anders is alles heiig blauw, hoe helder het ook lijkt. Ze mompelen wat, zetten even mijn bril op. Mijn moeder inspecteert hem kritisch, merkt dat op het ene glas in witte lettertjes Polaroid staat. Een goeie bril, zegt ze. Tuurlijk, zeg ik. Ze heeft waarschijnlijk de hele tijd gedacht: met wat voor een bril loopt mijn dochter nu weer rond. Geen bril, maar een speelgoed-bril. Maar Polaroid-brillen zijn geen rommel. Storen de lettertjes je niet? vraagt ze, en ze staat al op om een produkt te zoeken om ze te verwijderen. Maar ik zeg: nee, nee, dat is niet nodig.
Mijn ouders zijn koppige ezels. De man of de vrouw die hen van iets zal kunnen overtuigen, dat niet eerst bij hen zelf is opgekomen, moet nog worden geboren. Maar het zijn ook erg gezonde mensen. Zonnebrillen zijn niet nodig, zegt mijn vader, het menselijke oog kan zich aan elke lichtsterkte aanpassen. Een legerarts heeft hem dat verteld. De man had in de woestijn gewerkt. Hij zegt het niet met een ondertoon van: jij hebt je ogen kapot gemaakt door ongeregeld te leven. Hij heeft gewoon geen zonnebril nodig. Geen enkele keer betrap ik hem erop dat hij met een gefronst voorhoofd en samengeknepen oogjes in het zonlicht staat te turen.
Mama zweert bij een strooien zonnehoed. Dat moet, zegt ze, voor mijn haar. Geverfd haar verandert blijkbaar van kleur in de felle zon van het zuiden. Een ramp, zegt ze, en er is maar een middel: een zonnehoed. Un chapeau de paille. En je haar niet verven? plaag ik. Oh nee, zegt ze, dan loop ik erbij als een oude vrouw. Ze gaat winkelen en komt terug met een nieuw hoedje. Ongelooflijk, zegt ze, je kan het opvouwen als een zakdoek en wegbergen in je tas, en als je het eruithaalt, springt het in zijn oude vorm. Ik zit achter in hun tuin met de biografie van Nora Barnacle, en heb net gelezen hoe dol zij was op hoeden, geen opvouwbare hoeden maar imposante exemplaren die grote zorg vereisten. Voel, zegt mijn moeder, het ziet eruit als stro maar het is geen stro, ik weet niet wat het is. Ik voel, maar eigenlijk kijk ik naar haar. Vijfentwintig lijkt ze, hooguit dertig. Nora Barnacle zag er op haar dertigste vijftig uit: te zwaar, te bourgeois, te veel de vrouw van. A stately matron. Waarom heb je zoveel plezier? vraagt mijn moeder. Jij en je hoeden, zeg ik. En ze vertelt over de nieuwe hoed van haar moeder. Toen ze haar laatst zag, droeg ze een jurk die haar schouders bloot liet. Ze had haar haar in een andere kleur
| |
| |
laten verven en droeg een nieuwe hoed. Vijfentachtig wordt ze, zegt mijn moeder, je had ze moeten zien. Jij draagt geen hoeden? Nee, zeg ik, ze drukken mijn haar plat.
Ik denk: als ik hem zie, leid ik hem bij zijn tepels naar ons bed. Een bed. Daarna mag hij weer weg. Wie van ons twee houdt het het langst uit? Hij. Altijd hij. Maar kijk hoe ver ik van je ben gegaan. Meer dan dertienhonderd kilometer heb ik gereisd om te kijken naar de bloemen, de bomen, de zee, en de hoed van mijn moeder. Ik kan van je weggaan, ik draai er mijn hand niet voor om. Maar het is of je in de kamer naast de mijne ligt, en straks zal zeggen: kom. Of me wulps, dubbelzinnig zal aankijken: kom.
Mijn moeder vraagt niet: mis je hem? en zijn naam komt niet over mijn lippen. Ik ben bij hen, wij zijn voor een week alleen met ons drieën. Toch fantaseer ik over een minnaar die me met telegrams en expresspost bestookt. Die plotseling voor me staat, als uit de hemel gevallen, en zegt: ik kon geen seconde langer zonder jou.
Nora Barnacle was jaloers op haar dochter van vijftien. Soms sloeg ze haar.
Nora Barnacle flirtte veel en koketteerde graag omdat ze van haar moeder weinig affectie had gekregen. Ze sloeg haar dochter omdat ze de aandacht van haar man met niemand wilde delen.
Ik denk: hoe simplistisch: gedrag x resulteert in gedrag y.
Ik denk: ik wil een foto met mijn dochter, mijn moeder, mijn grootmoeder en mezelf.
Waar ik van hou: ik laat mijn moeder de bloes zien die ik pas heb gekocht en we voelen alle twee aan de stof. We laten hem tussen onze vingers glijden met het gebaar waarmee in sommige landen wordt duidelijk gemaakt dat iets duur is. Volgens mij zit er acrylic in, zegt mijn moeder. Nee, nee, zeg ik, het is viscose. Ja, zegt mijn moeder, maar met viscose wordt veel geknoeid. Ze zoekt het label. Honderd procent viscose, staat erop. Mijn moeder zet een bedenkelijk gezicht. Ze is absoluut niet overtuigd. Ik draag het liefst viscose, zeg ik gedecideerd. Het is een natuurprodukt, van houtvezels gemaakt. De mededeling maakt weinig indruk. Katoen is nog altijd het beste dat je kunt dragen, zegt ze. Zijn die knopen goed aangenaaid? Dat zal wel niet, zeg ik verslagen. Mijn moeder trekt zachtjes aan een knoop. Niet zo slecht als je denkt, zegt ze, die machines zijn erg verbeterd de laatste jaren. Geef maar al je spullen met knopen, dan zet ik ze met een extra steekje vast. Officieel heet het dat mijn moeder artrose in haar vingers heeft. Soms kan ze geen naald vasthouden. Soms stelt ze zelf voor om knopen aan te naaien.
| |
| |
Het is vreemd hoe ik gaandeweg hem vergeet en alleen haar nog zie. Zij is de kern. Als hij er niet was, zou zij zich op precies dezelfde manier gedragen. Wat hij zou doen, weet ik niet. Welke kleren zou hij dragen? Wat zou hij eten? Hij doet vreemde dingen, zoals: aan de rand van het zwembad minutenlang op zijn hoofd gaan staan. Papa, je bent een exhibitionist. Liefje, ik doe dit al mijn leven lang. Het is erg gezond. Toch ben je een exhibitionist, zeg ik. Op weg naar het strand raapt hij vuilnis op en draagt het met zich mee tot hij bij een vuilnisbak komt, ook als het erg vies vuilnis is. Dat is de boyscout in hem, de man die zichzelf en zijn omgeving rein houdt. Op het strand doet hij me soms aan een Romeinse senator denken. Met een handdoek om zich heen staat hij naar de zee te kijken. Papa, waarom sta je daar met die handdoek zo gek om je heen geslagen? Liefje, het is erg warm vandaag, je moet uitkijken of je verbrandt. Zijn huid ziet donkerbruin. Nee, nee, hij wil geen zonnebrandolie, de handdoek beschermt hem. Na het zwemmen wast hij zich met een emmer water op het terras. Als hij zich helemaal heeft ingezeept giet hij de emmer over zich leeg. Daarna gaat hij nog een beetje op zijn hoofd staan. (Zou dit soort psychologie niet mooi zijn: zij flirtte veel en koketteerde graag omdat haar vader regelmatig op zijn hoofd ging staan, ook en misschien zelfs bij voorkeur, in het openbaar.) De beste tactiek, zegt mijn moeder, is om zijn excentrieke kantjes te negeren, ook als hij dingen zegt als: er is geen respect meer voor de bomen. Hun Zwitserse buurman heeft in het holst van de nacht de bomen gesnoeid die zijn zicht op zee belemmerden zonder de eigenaars van de bomen eerst om toestemming te vragen. Wat het nog erger maakt, is dat hij ze niet gesnoeid heeft maar brutaal gehalveerd. Vroeger zou zoiets ondenkbaar zijn, zegt mijn vader, toen had men respect voor bomen. Zo spreekt hij: een man doet iets, en hij concludeert dat iedereen het doet. Er bestaat een malaise, zegt hij dan. En hij noemt het tekenend voor de geest des tijds. Een veeg teken. Een teken aan de wand.
Maar het gaat niet om de bomen. Het gaat om mijn angst voor de strengheid van zijn oordeel. Een van de dingen die hij me toevertrouwt is: ik zou nooit iets met een andere vrouw dan je moeder hebben willen ondernemen. Zo'n vrouw, zegt hij, je moet daar niet alleen je penis maar ook je Latijn insteken. Mijn vader houdt van boutades. Als ik suggereer dat er naast mama nog wel een aantal boeiende vrouwen rondlopen, kijkt hij sceptisch. Ik denk dat hij mij ook maar niets vindt in vergelijking met haar.
De Joycen waren absoluut niet streng met hun kinderen. Als er problemen waren, zochten ze de schuld bij de buitenwereld. Slechte prestaties op school: school deugt niet. Dat soort ouders. Ze verwenden ook elkaar. ‘To indulge’ staat er in de biografie.
| |
| |
‘They indulged one another.’ Hij liet haar de hoeden en kleren kopen waar ze van droomde, zij voerde nooit haar dreigement uit dat ze zou opstappen als hij zoveel bleef drinken. Ze waren met twee, en behoorlijk hebberig voor elkaar. Niemand anders mocht hem ‘Jim’ noemen. (Zou Lucia hebben gedacht: jij met je Jim, jouw Jim, hij is ook mijn Jim, mijn vader?)
Ze praat erg veel. Ze praat onophoudelijk. Beweegt luidruchtig door het huis. Als zij gaat siësten, wil ze het liefst dat iedereen dat doet. Deze week leert me hoe ik aan stilte ben gewend geraakt, hoewel ik niet alleen woon. Het is het enige waarmee ik hier moeite heb: dat de gesprekken al bij het ontbijt beginnen, heftige gesprekken over onderwerpen waarover we allemaal van mening verschillen. Bij wijze van startsein deelt mijn vader de hoofdpunten van het nieuws mee, en iedereen doet zijn zegje. Net als vroeger word ik meegesleept, al vind ik die uitwisseling van meningen afmattend. Familie keikop, denk ik, want geen van ons drieën geeft een duimbreed toe. We zijn van ons gelijk overtuigd. Kunnen onze mond niet houden.
Later zit ik achter in de tuin tegen de parasolspar, en ik denk: het zal stil zijn na haar dood. Ik beeld me in dat ik bij haar sterfbed zit en zeg: slaap nu, ontspan je, alles is in orde, niemand zal jou nog kwaad doen, nee, je hoeft me ook niet te zeggen wat er ooit is gebeurd of waar je bang voor bent geweest in dat kleine benauwde huis, mijn god, ik heb er zelf geslapen, heb er zelf nachtmerries gehad, jouw moeder, haar moeder... Tranen springen in mijn ogen, zo levendig stel ik me deze droeve sterfscène voor. Word nu maar mijn kind, fluister ik, ontspan je, laat je gaan, wees mijn baby opdat je zou kunnen sterven, maar je verzet je, je spartelt, je wringt tegen, wat denk ik wel, en ja hoor, twee seconden later sta je springlevend voor me met je boodschappentas. Of ik iets nodig heb van de winkel?
Nee. Vind je het erg als ik niet meega?
Natuurlijk niet.
Ik sluit mijn ogen en zie Nora Barnacle als een zeilschip voorbijstevenen. Haar boezem is indrukwekkend en op haar hoofd staat een gigantische hoed. Naast haar loopt een mager, onzeker mannetje en een meisje met een nors gezicht. Het grootste probleem bij al hun verhuizingen waren Nora's hoeden. Ze hadden er dozen voor, maar die geraakten zoek, dus moesten er telkens nieuwe dozen worden gekocht.
Misschien, denk ik plotseling, heeft mijn moeder ooit wel zo'n vrouw willen zijn, misschien had ze het idee dat ze het minstens moest proberen. Haar eigen moeder was een beetje zo. Als ze op bezoek kwam, droeg ze een astrakan jas en hoed, en veel goud
| |
| |
en ringen. Het zijn vrouwen die hun hele leven hebben geïnvesteerd voor deze statussymbolen van geslaagd echtgenoteschap. Maar mijn moeder heeft weinig interesse voor bont of astrakan. Ze legt me uit hoe de eerste munten zijn ontstaan in Lydië, en met welke technieken men probeert de leeftijd van de Odyssea te bepalen. Dan is ze op dreef.
Nora Barnacle was niet het slaafje van haar Jim. Ze tikte bijvoorbeeld zijn manuscripten niet, en hield zijn correspondentie niet bij. Maar ze identificeerde zich totaal met het mannelijke standpunt. Zij had haar lot verbonden met dat van James Joyce, en niet omgekeerd. In haar wereldbeeld waren mannen belangrijker dan vrouwen, ongeacht de grootte van hun hoed. Maar Lucia was intelligenter dan haar slome broer. Hoe kon ze geloven dat hij belangrijker was dan zij?
Ooit was ik met mijn moeder op een feestje en ik hoorde een vrouw tegen haar zeggen: ik heb veel aan vrouwensolidariteit gehad. Waarop mijn moeder - zonder een zweem van ironie - vroeg: wat is vrouwensolidariteit?
Nadat Lucia Joyce in een inrichting was opgenomen, heeft Nora haar niet meer gezien. In de periode die aan de opname voorafging, was ze een gevaar voor haar moeder geworden. Nora had Lucia ooit geslagen, maar Lucia viel haar moeder regelrecht aan. Wie was jaloers op wie? Wilde Lucia ook een schrijver die haar jeugdherinneringen zou noteren, en die haar liefdesbrieven in zijn romans zou verwerken, inclusief met weglating van de interpunctie? Als ze haar papa niet kon krijgen, wilde ze dan iemand die met hem kon wedijveren? Werd ze daarom hopeloos verliefd op Samuel Beckett? Huis-, tuin- en keukenpsychologie. Wat er ook met de kinderen gebeurt, zegt mijn moeder, het is altijd de schuld van de moeder. Ze zegt: de moeder heeft het altijd gegeten.
Drie parels, denk ik, een voor elke tepel, een voor mijn clitoris, zo, met niets anders gekleed, lig ik op bed en wacht ik op jou. Wat het mooist zou zijn, is een brief van jou waarin je me vraagt voor jouw bezoek me in drie uitgelezen parels te tooien.
Weggaan van je helpt niet. Integendeel. (De enkele keren dat Nora en Jim door omstandigheden van elkaar waren gescheiden, schreven ze elkaar opgeilende brieven. Hoelang zou ik moeten wegblijven voor ik van jou zo'n brief zou krijgen?)
In de maanden die aan haar uiteindelijke opname voorafgingen, legde Lucia Joyce grote seksuele vrijpostigheid aan de dag. Ze ging op de schoot van een wildvreemde man zitten en ritste zijn gulp open. Dan lachte ze luid.
| |
| |
Zeg me, denk ik, als je op je sterfbed ligt, wat het is dat jou heeft bang gemaakt. Waarom ben je zo gesloten als een oester, zodat ik naar je kijk en luister zonder ooit te achterhalen wie je bent, wat je echt denkt? Wat is het dat je angstvallig geheimhoudt? Je zegt: waarom wil je dat weten? Waarom weiger je te geloven dat er niets valt te weten. En als er iets was te weten, zegt ze na een korte stilte in mijn imaginaire sterfscène, zou je het echt willen weten?
Mijn dochter zegt: luister, mama, het is heel eenvoudig: aan de ene kant zijn er woorden, aan de andere kant dingen. Er is bijvoorbeeld het woord hond, en dan is er het ding: ‘levend wezen met vier poten, een pels en een snuit’, en die twee horen bij elkaar. Ik benijd haar om die nuchtere kijk, maar misschien heeft ze gelijk.
Het woord ‘voet’ bijvoorbeeld. Mijn vader bewondert zijn voeten, vindt ze het best geslaagde onderdeel van zijn lichaam, het zijn niet alleen goedgevormde voeten, maar ook voeten die hem kilometers ver kunnen dragen. Zulke voeten, zegt hij, worden niet meer gemaakt. Ik heb een erg moeilijke voet, zegt mijn moeder. Kijk, geen grammetje vet en zo smal, ik vind zelden een schoen die me past. Haar moeder heeft een ‘ongelukkige’ voet: een voet met knobbels die haar schoenen misvormen, en het haar moeilijk maken om te lopen. Al heeft mijn moeder geen ‘ongelukkige’ voet, toch kan ze net als haar moeder geen schoenen zonder kousen dragen. In de zomer dragen ze ‘soca's’. Ik heb nooit iemand anders soca's weten dragen, er moet ergens een fabriek staan die alleen voor mijn moeder en grootmoeder soca's produceert. Soca's zijn vleeskleurig en bedekken voetzool, tenen en enkel. Ze zijn afgeboord met een elastiek. Je trekt ze vooraan over je tenen en spant ze achteraan over je enkel. Bij de soca's horen op de een of andere manier opvouwbare doorschijnende plastic regenkapjes. Ga er nooit zonder uit. Een ongelooflijk gerief: het weegt niets, het neemt geen plaats in je tas en je haar wordt nooit nat. Jaren heeft mijn moeder me tevergeefs soca's en regenkapjes toegestopt. Jij hebt een goeie voet, zegt ze nu als ze me schoenen ziet dragen zonder kousen of soca's. Maar wat wil je met mijn voeten: geen grammetje vet. Op mijn voeten zit ook geen vet, zeg ik verontwaardigd.
Slim zijn in het leven, zegt mijn moeder, en stopt een regenkapje in haar tas. Duizend-en-één truukjes om het leven te snel af te zijn. Om je niet te laten vangen.
Man: geen snuit, geen pels, twee benen, soms drie. Laat hem nooit op drie benen het huis uitgaan. Slim zijn.
De dag voor ik vertrek komt de vraag dan toch: mis je hem?
Ja, maar ik wilde er niet over praten. Ik wilde bij jullie zijn.
| |
| |
Maar nu stelt ze vragen en ik antwoord. Een van de dingen die ik zeg, is: ik hoop dat hij bloemen voor me heeft gekocht. Als ik later van het strand terugkom, ligt er een ruiker voor me op tafel. Als hij niet aan bloemen heeft gedacht, zegt ze, heb je ze toch gehad. Ze heeft mijn vader op een kaartje een paar zinnen laten schrijven. Ja, het is een erg goeie week geweest. We durven elkaar niet aan te kijken, anders gaan we snotteren.
Ze brengen me naar de bus. Mijn moeder draagt een strooien hoed, niet degene die ze kan opvouwen en in haar tas stoppen, maar een grotere met een lint. Ze draagt een wijde groene jurk en blauwe schoenen. Ze ziet er jong uit, loopt te stralen, blij omdat de week zo'n succes is geweest. We spreken af dat we geen afscheid zullen nemen, we zeggen dag alsof ik een boodschap ga doen. Daarom schrik ik als ik, nadat ik mijn kaartje heb gekocht, ga zitten bij het raam en hem zie staan, alsof hij me een beeld wilde geven om te bewaren. Gebruind, een rood hoedje, een roze t-shirt, blauwgeruite short, hand omhoog, dag. We oefenen ons in afscheid. Ik denk: als hij daar niet had gestaan, had ik niet gehuild.
Later, als ik nog even de stad in loop omdat ik veel te vroeg ben voor mijn trein - neem die bus maar, dan haal je zeker je trein - loopt ze voor, achter, links en rechts van me met haar strohoed en haar groene jurk en haar boodschappentas. De beelden komen dichter, schuiven over elkaar en over mij, tot zij in mij wandelt. Ze zegt: waarom wil jij mij altijd begrijpen? Welk geheim wil jij doorgronden? Jij en ik zijn hetzelfde. Ik ben zoveel geheim als jij.
Bij een bakker koop ik met mijn laatste centen twee croissants, die ik op de trappen van het station langzaam opeet. Straks neem ik de trein naar het huis waar hij al dan niet bloemen voor me zal hebben klaargezet, maar nu zit ik op de trappen en denk aan de ruiker die ik aan een tak van de parasolspar te drogen heb gehangen. Het heeft geen zin die bloemen in een vaas te zetten, zei mijn moeder, ze verwelken terwijl je erbij staat. Waar heeft mama ze geplukt? Nee, nee, niet in de tuinen van de mensen, heeft ze gezegd, dat zou ik nooit doen, langs de weg staat het vol met bloemen. Ik glimlach en denk: er is geen respect meer voor de bloemen. Ze zal wel gezien hebben dat ik haar niet geloofde. Hoe ze haar schouders ophaalt of verontwaardiging veinst, als we met haar lachen omdat ze zo doorzichtig liegt. Ik neem het kaartje uit mijn tas dat ze mijn vader heeft laten schrijven, en lees het voor de zoveelste keer. Dan duw ik me recht.
|
|