Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 138
(1993)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
A.F. Th. van der Heijden
| |
[pagina 17]
| |
‘Slaag...’ ‘Als 't moet.’ ‘Nooit te hard geslagen?’ ‘Wat bedoel je? Een blauw oog?’ ‘Nee, echt, het betere werk. Dat ze niet meer opstonden en zo.’ ‘Och... meteen opstaan deden ze soms niet. Later weer wel. Je kunt niet aldoor blijven liggen.’ ‘Zo kunnen we doorgaan. Ik bedoel natuurlijk: dat 'r geen leven meer in zat en zo.’ ‘O, op die manier. Nooit. Tenminste...’ ‘Ik luister.’ ‘Wie ben jij nou helemaal dat ik zin heb om 't te vertellen. Dat snap ik niet.’ ‘Doe 't nou maar. Bij mij is het in goede handen. Ik zwijg als het graf, dat weet je.’ ‘'t Is je geraden ook. Anders maak ik een zwijgend graf van je.’ ‘Eerst een ander graf. Vooruit. Voor de dag ermee. En een beetje dalli. Je hebt er dus wel degelijk ooit eentje gemold...’ ‘Nou ja, dat wil zeggen... nooit zo'n wijffie waarmee ik iets had.’ ‘Een vent?’ ‘Nee. Of laat ik 't zo zeggen. Op een dag kom ik een vrouw tegen. Ik denk gelijk: weduwe. Jong nog, pittig nog, maar: weduwe. Ik heb daar kijk op. Jarenlange ervaring. Enfin, praatje. Enzovoort meer. Wat denk je?’ ‘Weduwe.’ ‘Niks weduwe.’ ‘Gescheiden.’ ‘Niks gescheiden.’ ‘Voor ouwe vrijster was ze te jong, begreep ik.’ ‘Raad 's.’ ‘Ik geef 't op.’ ‘Gewoon. Getrouwd.’ ‘Wat een rotstreek. En toen heb jij d'r gemold. Of laten we zeggen, tot heerlijkheid bevorderd.’ ‘Het ligt er maar aan wat je daarmee bedoelt.’ ‘Ik begrijp het al. Je hebt 'r gelukkig gemaakt. Wat bracht het op? De bruidsschat, bedoel ik...’ ‘Nee, dat kwam later pas. Ik had zelf zin in haar.’ ‘Lelijke doorkruising van je plannen.’ ‘Ja, want ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om...’ ‘Lelijke tegenvaller, Cor. Financieel dan.’ ‘Inderdaad. Maar daar kwam gauw verandering in.’ ‘Je had geen zin meer in d'r. De redding van je portemonnee.’ ‘Nee, zij wilde mij niet meer. Dat wil zeggen... dat wil zeggen... door het contact met mij, zei ze, was ze weer meer om haar man | |
[pagina 18]
| |
gaan geven, zei ze. Ze zei: ik wil hem weer honderd procent trouw zijn. Dat zei ze.’ ‘Wat een rotstreek. En toen heb jij dat pokkewijf toch nog gemold.’ ‘Nee.’ ‘Nou ja, die vent van 'r dan. Logisch.’ ‘Nee - wat had dat voor zin? Ik heb het op m'n eigen manier opgelost.’ ‘Cor! Cor! Huwelijkszwendelarij met een vent erbij!’ ‘Nee, nee, dit keer een afwijkende methode. Eerst heb ik gezegd: okee, trutwijf, ontdoe je van mij, dan brief ik alles over aan je man. Ik geef het je op een papiertje. Eens kijken hoe gelukkig jullie gezinnetje dan zal zijn. Goed, de boel op de spits gedreven natuurlijk. Uiteindelijk heb ik, want ik ben een schappelijk mens, erin toegestemd haar niet meer aan te raken...’ ‘Zo, zo.’ ‘In ruil, want nou komt het, in ruil voor een maandelijks zwijggeld.’ ‘Chantage dus. Jouw terrein niet.’ ‘Chantage... nou ja, als je het zo noemen wilt.’ ‘Maar uiteindelijk heb je dat pokkewijf toch gemold, begrijp ik. Kwam ze niet over de brug?’ ‘Heel behoorlijk. Maar ik wilde meer.’ ‘Een mens heeft nooit genoeg.’ ‘Maar dat lag moeilijk. Het ging slecht met haar winkel. En mijn maandelijkse geldje maakte de boel er niet rooskleuriger op. Dus ik begon te zinspelen op: in één keer afkopen, dat mondjehouwen van me. Ik zeg: verkoop die kutzaak. Als er voor mij een Mercedes op overschiet, zul je mij niet meer horen of zien.’ ‘Heel schappelijk, Cor. Je bent nog veel te goed voor deze wereld, man. En?’ ‘Wat denk je dat dat rotwijf doet? Loopt naar de politie. “Ik word gechanteerd.”’ ‘Wat een stinkwijven heb je d'r toch onder! Zich gratis en voor niks laten vegen, da's 't enige waar ze aan denken. Logisch dat je d'r toen... alsnog... Wat zei de politie?’ ‘Ja, ook zo iets. Ze probeerden me erin te laten lopen. Maar dat ging zomaar niet. Ze kwamen op het verkeerde moment binnen. Niet toen m'n suikertantetje de poen overhandigde, maar toen ze suikerklontjes in de koffie deed.’ ‘Pech voor die jongens. Geen been om op te staan.’ ‘Nou, ze hebben me toch het een en ander te verstaan gegeven. Dat ik me daar maar beter niet meer kon laten zien, en meer van dat fraais. Heel onvriendelijk. Ik kon natuurlijk net doen of ik daar geen boodschap aan had, maar toch... Enfin, ik kreeg een ander vrouwtje op het oog, en zo gescheiden als wat, dus geen probleem.’ | |
[pagina 19]
| |
‘Mercedes?’ ‘Een Toyota. Ook mooi. En betaalbaar. Je moet niet altijd het onderste uit de kan willen hebben. Dat wijf, een Friesin, had ook nog een achterlijk jong. Nou, dat heb ik meteen al naar een gesticht laten sturen. Geen zin de misgeboorten van anderen te vertroetelen. Het leven is zo al duur genoeg. Een dochter van zestien was het huis al uit, getrouwd en wel. Opgeruimd staat netjes.’ ‘Niet afdwalen. Het zat je vast niet lekker, van die Mercedes. Toen heb je dat andere wijf toch nog... eh... ik weet dat je een hekel hebt aan mollen. Het woord, bedoel ik.’ ‘Ik miste m'n zakcentje.’ ‘Je had toch een nieuw wijf?’ ‘Jawel, maar al haar geld ging in de afbetaling van die Toyota zitten. Natuurlijk had ik het zo geregeld, want ik ben niet gek, dat de Toyota op mijn naam stond, en de lening op naam van mijn overgelukkige aanstaande echtgenote... verloofd waren we ook al... maar verder schoot er geen cent op over.’ ‘Ah! Je hebt er een vrouwtje naast genomen!’ ‘Te veel moeite, Cas. Al dat gedoe. Nee, ik ben een paar keer naar de straat van die ander teruggereden. Links en rechts mijn oor laten hangen. Bleek dat het inderdaad weer goed ging in die familie. Evengoed hadden ze, buiten mij om, 't is een schande, die zaak verkocht. De echtgenoot werkte bij een bedrijf in Arnhem inmiddels. Ontspanning. Puik gezinnetje. Grote bedrijvigheid. Veel aanloop ook van d'r ouwe moer, een weeuwtje, met wie ze - dat wist ik - erg wit was. Altijd al, maar nu het gezinnetje weer wat evenwichtiger was, om het zo maar eens te zeggen, kwam ze ineens veel over de vloer. Het zag er allemaal zielsgelukkig uit. Om kotsmisselijk van te worden.’ ‘O, en toen heb jij de moeder verleid. Als appeltje voor de dorst.’ ‘Laat je nakijken. Een mens van bijna tachtig.’ ‘Grapje, Cor.’ ‘Toch ben je warm. Ik dacht zo bij m'n eigen: dat ouwe, eenzame mens, dat nu weer een adresje heeft om naartoe te gaan, zal het vast niet leuk vinden als dat gezinnetje uiteenvalt door ongezonde mededelingen uit zekere hoek. Vat je 'm?’ ‘Stik. Je hebt de chantage gewoon verplaatst van de dochter naar de moeder! Kwam ze over de brug, het ouwe mens?’ ‘Als de gesmeerde bliksem.’ ‘Hield ze d'r kop?’ ‘Heb ik wel voor gezorgd. Doodsbenauwd was ze.’ ‘Wat ging er mis?’ ‘Het mens had AOW. Ze hield niks over. Van zeker moment af betaalde ze mij van het geld dat voor de huur bestemd was. Daar had je 't al: huurschuld. Deurwaarder kwam met dreigementen. | |
[pagina 20]
| |
Dat had ze al eens eerder aan de hand gehad, maar toen is de Sociale Dienst bijgesprongen. Ze dacht eerst dat de gemeente het nu ook wel zou oplossen. Nou, mooi niet. Er dreigde boedelverkoop. Mij interesseerde dat geen biet, zolang ik m'n geldje kreeg. Op een dag kom ik bij dat mens: geen contanten meer.’ ‘Ik voel het al.’ ‘Niet voor je beurt praten, Cas. Over een week kom ik terug, had ik gezegd. In die week schakelde ze haar dochter in - ja, zonder iets over mij los te laten natuurlijk. Dochterlief was al een kanjer in het frauderen, dus zonder problemen maakte ze... nee, niet de verschuldigde veertienhonderd gulden over, maar veertien gulden. Op het ontvangstbewijsje zette ze achter die veertien twee mooie ronde nulletjes, en liet dat aan de deurwaarder zien. Alles in orde. Ik kreeg wat me toekwam. Maar wat doet dat pestwijf van een dochter? Ze krijgt last van d'r geweten, en wat doet ze, denk je?’ ‘Nou?’ ‘Ze geeft haar fraude aan. Bij de politie. Had 't ouwe mens vervolgens helemaal geen cent meer.’ ‘Ja, en toen moest jij bij haar schoonzoon op bezoek.’ ‘Ach jongen, zo iets doe je natuurlijk niet. Ben je je bronnetje van inkomsten definitief kwijt. Met het gevaar dat ze opnieuw naar de politie stappen. Bah, aanbrengersfamilie. Laag volk. Enfin, ik heb dat mens met nog wat dreigementen achtergelaten. Week later: geen geld. Ze had het echt niet. Doodsbang. Ik had geen zin de zaak op de spits te drijven, in verband met de politie. Maar ik had goed de pest in.’ ‘Eerst door de dochter belazerd, toen door de moeder.’ ‘Ongelooflijk de pest in.’ ‘Begrijpelijk. Je hebt 't er niet bij laten zitten.’ ‘Nou... eerst wel. Ik dacht: laat maar zitten ook. Maar toen raakte ik op een avond, voor het eerst sinds m'n verloving, bezopen. En niet zo'n beetje ook. Sherry. Daar word ik altijd prikkelbaar door. In die kliniek, toen, dat weet je, heb ik op olieverftherapie gezeten. Is me later vaak van pas gekomen: “Ik ben kunstschilder. Flink miskend ook. Geen geld.” Het zijn toch allemaal wijven met een zigeunerin met afgezakt schouderbandje aan de muur. Nou, die dag had ik, om dat Toyotawijf een plezier te doen, weer eens een schilderijtje gemaakt. Van Goghje, maar wist zij veel. Mijn ijver had nog ergens anders mee te maken. Met die student die in haar souterrain woonde. Die pottenkijker. Die wijsneuzige bemoeial. Ik wilde van hem af. Hij moest eruit. Ik dacht: die trut heeft toch alles voor me over, ik doe net of ik die kelder als atelier nodig heb. Zijn we tenminste van die student af. Goed, het schilderijtje is af, en dat moest gevierd. Het was al voorbij zessen, maar het was donderdag en koopavond. Ik met m'n Toyota naar de binnenstad. De drank- | |
[pagina 21]
| |
winkel van V&D. Genoeg flessen sherry om mee te kegelen. Bedenk ik ineens dat die Friesin alleen limonadeglazen heeft. Vooruit, even bij de MIRO langs, voor sherryglazen. Godverdomme wat denk je?’ ‘Ik denk niets meer.’ ‘Zie ik die familie naar buiten komen. Die familie die ik al zo ongeveer vergeten was. Afgeladen met boodschappen. Zij, haar moeder, haar man, de zak. Alles en iedereen met tasjes en pakjes. Ik werd me toch kwaad. Geen centen voor mij, wel voor inkopen. En een overvloed! Ik was zo nijdig dat ik er thuis al die sherry doorheen joeg. Een kwaaie dronk natuurlijk. Komt 's avonds laat ook nog die melkmuil van een student me voor schut zetten. “Dat souterrain is veel te donker om als atelier te dienen.” Daar had hij natuurlijk gelijk in. Bovendien wees hij me op de kerselaar die vlak voor het enige raam stond. Nog minder licht. Ik zeg: “Dat zullen we nog wel eens zien. Die boom hak ik om.” Stom natuurlijk, maar ik met m'n zatte kop in die veel te dikke boom aan het hakken. Met een korte aks, ook dat nog. Iets anders was er niet voorhanden. De blaren stonden in m'n jatten.’ ‘Heb je die kerselaar omgekregen?’ ‘Nee, en dat maakte me nog woedender. Ik nijdig er vandoor in m'n Toyota. De cafés langs. IJskoude glazen bier tegen m'n gloeiende handpalmen. Doorzakken in een binnenschipperscafé in de Benedenstad van Nijmegen. Je kent het wel, het is tot negen uur open. En ik m'n eigen maar verder kwaadmaken. Die wijven, godverdomme. Opeens weet ik het. Het is vroeg in de ochtend, al licht, maar ik wacht de sluitingstijd niet af. Ik rij in m'n Toyota deze kant op. Naar Lummel. Deed ik wel vaker op dat uur, als m'n geld op was. Blut was ik nu ook, bijna door m'n benzine heen. Van dat oude mens wist ik precies hoe laat de dochter zou komen. Tegen halfhegen. Ze kwam elke ochtend om te kijken of haar moeke nog leefde. Eén en al bezorgdheid, maar dat zou haar niet helpen. Goed, ik ben daar om kwart voor acht, iets vroeger misschien nog. Ik ga meteen achterom. Ik vervoeg me aan de achterdeur, die op slot is. Rammel aan de klink. De hond springt tegen de deur op, blaft. Het mens komt me opendoen. Ze schrikt.’ ‘Cor, ik voel iets aankomen. Geen feitjes overslaan, he, nu ik je eindelijk zover heb.’ ‘“Ik heb het niet,” zegt ze. Nee, zeg ik. Nee, natuurlijk niet. Gisterenavond opgemaakt, he? Bij het winkelen. Ja, ik weet alles. Ik geloof dat wij 's moeten praten... Ze was me voorgegaan naar binnen, de keuken door. Ze moest nog aan d'r ontbijt beginnen, want ze had net - zag ik - een eitje opgezet. Mooi bruin met een rood stempeltje. Het water kookte nog niet. We gaan de huiskamer bin- | |
[pagina 22]
| |
nen. Ze zet de radio zachter. Onder m'n jasje voel ik dat gevaarte lekker hard in m'n broekband zitten.’ ‘Gevaarte? Wat voor gevaarte? Je slaat iets over.’ ‘Die vijl. Een hele grove vijl. Zo'n gevaarte dat de timmerman altijd met twee handen vasthoudt, als hij ermee langs het hout gaat. Zo'n vijl. Bepaald geen nagelvijltje. Hoewel... ik heb er de vleesrestjes later met m'n pinknagel uit moeten peuteren.’ ‘Ga nou maar verder.’ ‘Op de radio zei ze, die dochter: “Moeke zat nooit in die stoel.” Ze bedoelde de rookstoel. Nee, ha, ha, daar wilde ze ook helemaal niet in gaan zitten, dat ouwetje; ik heb er haar in neergeduwd. “Wij moeten eens praten.” Daar zit ze in d'r luie stoel, moeke. Beentjes stijf vooruit. Ik hak er meteen op los. Dat wil zeggen, die vijl laat zich niet zo makkelijk uit m'n broekband trekken. Er scheurt zo het een en ander. Maar het was voor een goed doel. Ik hak dus op d'r kop in. Al bij het neerkomen van die vijl voel ik dat de slag kracht mist. Door m'n blaren en m'n stijve klauwen van dat hakken mik ik slecht. Het is niet raak genoeg. Nog een keer. Het bloed spat tegen de muur en tegen de vissekom. Ja, verdomd, ik zie zo die goudvis een zwenking maken, terwijl het bloed op hem af komt. Dat zijn dan zo van die dingen die later terugkomen... Het is een taai wijfje, voor d'r leeftijd. Ze springt uit d'r luie stoel, alsof er plotseling een veer in de zitting loslaat. Het hondje springt met haar mee, rent achter haar aan naar de keuken. Pas in de bijkeuken - of wat was het, de berging - krijg ik haar te pakken. Ik heb geen zin meer om te slaan, misschien vanwege dat bloed op de vissekom. Ik denk, ze kan elk moment neerzijgen. Maar het was een taai wijfje. Ik heb haar de keel moeten dichtknijpen. Dat hielp. Ik hoorde het kraken. Ik voel haar zo, met bloed en al, onder m'n handen uit glibberen.’ ‘Hoe kon je zomaar wegkomen, zonder vingerafdrukken achter te laten?’ ‘Ik trek heel voorzichtig die poetslap onder m'n kleren uit, veeg er m'n handen aan af, en wikkel de vijl erin. Een goor pakketje, maar het bloed zat allemaal aan de binnenkant, en drong niet door die vettige stof heen. He rook de olie boven het bloed uit. De achterdeur duw ik met m'n elleboog open en ook weer dicht. Hij viel niet in 't slot, en bijna was ik zo stom geweest met m'n blote klauw de klink naar beneden te duwen. Nee, laat maar openstaan. Ik hoorde het hondje janken, maar het kwam niet naar buiten. Dat was het laatste wat ik zag: het hondje bij z'n vrouwtje. Vrouwtje ligt onderaan de trap. Zo is het toch ook op de film? Het lijk onderaan de trap, niks bijzonders. Plus een zielig hondje. Ik heb het nog een keer op video teruggezien, maar dan zonder lijk en zonder hondje.’ | |
[pagina 23]
| |
‘Maar Cor, je gaat me toch niet vertellen... Zo'n oud mens, en dan wat je ermee riskeerde! Wist je nog wel wat je deed?’ ‘Zeker wel. Je hebt net de radio gehoord. Waar ging het nou om, in essentie?’ ‘Een mens dat eerst haar vader vergiftigde, en toen haar moeder de hersens insloeg, om het heel simpel te zeggen.’ ‘Precies. Goed onthouden, jochie. Nou, ik heb die dochter een handje geholpen, als je begrijpt wat ik bedoel.’ ‘Nee, dat begrijp ik niet. Zoveel gevangenisstraf riskeren voor een afrekeningetje... Als al die wijven hun knip zo los in de schortzak hebben zitten nadat een kerel als jij ze eenmaal het hoofd op hol heeft gebracht, waarom dan blijven proberen te plukken van een kale, ouwe kip?’ ‘Begint je nog niks te dagen? Wie is er nou de bak in gedraaid, ik of die dochter?’ ‘Godverdomme.’ ‘Dat wou 'k ook zeggen.’ ‘Ja, maar dat is geluk hebben. Je kon tevoren niet weten dat het zo zou lopen... dat die dochter verdacht werd...’ ‘O nee? Jongen, denk eens na. Wat zei je nou net dat ze met d'r vader gedaan had?’ ‘Vergiftigd... maar dat werd vrijspraak.’ ‘Op 't randje, ja. Maar voor de mensen is ze natuurlijk altijd dat kreng gebleven dat d'r vader van kant had gemaakt. Naar wie denk je dat het spoor zou leiden als ook nog eens d'r ouwe moer vermoord gevonden werd?’ ‘Nou...’ ‘Jij wil 't niet snappen, geloof ik. Dat doet jouw harde kop, daar kun je ook niks aan doen. Kijk naar mij. Ik ben in veel huizen geweest. Ik ben met 'n massa verschillende vrouwen in aanraking gekomen, uit de meest uiteenlopende milieus. Dat geeft iemand psychologisch inzicht. Mensenkennis. Luister nou toch! Dat is toch wat de lui willen horen! Dochter vermoordt vader. Niet hard te maken. Vrijspraak. Je kunt de teleurstelling bijna ruiken. De mensen willen altijd dat het waar is, als een ander iets verschrikkelijks lijkt te hebben gedaan, of te zijn overkomen, al naar gelang. Goed, de zaak raakt op de achtergrond. Dan, tien jaar later, wordt moeder vermoord. Dan willen ze pas echt dat het waar is, namelijk dat die dochter het gedaan heeft, want daarmee verandert die kwestie van tien jaar terug ook meteen in iets waars. Zo zijn de mensen toch.’ ‘Ja, als je 't zo uitlegt, klinkt 't mooi.... maar toch...’ ‘Jongen, ik wist wel wat ik deed. Ik ben niet gek. Ik wist toch dat die dochter een halfuur later zou komen. Maar goed, dat het zo fantastisch zou lopen... dat ze ook nog in het bloed van haar moe- | |
[pagina 24]
| |
der zou gaan roeren... nee, daar had ik niet op durven hopen, laat staan rekenen. Maar het is natuurlijk mooi meegenomen.’ ‘Er begint me iets te dagen, geloof ik.’ ‘He, he. Nou ja, beter laat dan nooit.’ ‘Die politie-inval.’ ‘Dat vooral. Niet alleen.’ ‘Je bedoelt... dat ze je de bons heeft gegeven...’ ‘Ja, dat speelde ook mee. Ik schaam me er bijna voor het te bekennen. Sentimenteel gedoe. Maar ja, gekrenkte mannelijkheid, nietwaar. Het was te veel voor me: aan de dijk gezet, en dan ook nog besodemieterd met de centen... aangebracht bij de politie... Jongen, ga d'r maar aanstaan. Het was te veel van het goeie. Of liever, te veel van het kwaaie. Die vrouw is een duivelin. Een aanbrengster. Dat moet ik niet. Ze heeft haar verdiende straf.’ ‘Godverdomme.’ ‘Dat wou 'k ook zeggen.’ ‘Godverdomme, dat is...’ ‘Niet soms?’ ‘Godverdomme, dat is... dat is...’ ‘Toch?’ |
|