Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 136
(1991)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |
Marcel de Smedt
| |
[pagina 193]
| |
eigen zeggen in deze bijdrage beperkingen op van geografische en chronologische aard: het Franse onderzoek krijgt meer aandacht dan het Engelse, het Duitse en het Nederlandse, en de klemtoon ligt op de achttiende eeuw. Toch is het overzicht van mogelijk te bestuderen bronnen en diverse benaderingen dat Brouwer geeft zo fundamenteel dat alwie zich met een of ander aspect van de ‘boekgeschiedenis nieuwe stijl’ (p. 90) uit om 't even welke periode gaat bezighouden, bezwaarlijk om dit overzicht heen kan. Ik doe een greep uit de soorten bronnen die Brouwer in zijn artikel opgeeft, en die van nut kunnen zijn voor het boekhistorisch onderzoek: verkoopcatalogi, boedelinventarissen, klantenboeken van boekhandels, intekenlijsten, kasboeken van particulieren, catalogi en ledenlijsten van leesgezelschappen, catalogi en uitleenregisters van lees- en winkelbibliotheken, egodocumenten als brieven (al dan niet gepubliceerd), dagboeken en autobiografieën. Het onderzoek van al dit materiaal werpt licht op de boekgeschiedenis, niet in eerste instantie op de materiële aspecten als drukgeschiedenis, band, papier, maar wel op het functioneren van het boek in de culturele en sociale context. Er is in dit verband in ons taalgebied nog veel te doen, en met name in Vlaanderen staan we zeker niet aan de spits van dit soort onderzoek. Toch kunnen wij ook op enige resultaten bogen. Er is bij voorbeeld Ludo Simons' recente geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen, een studie die in het boekhistorisch onderzoek kadert; er zijn de lezingen van Romain van Eenoo en Helmut Gaus op het Snellaertcolloquium van oktober 1987; en er zijn de recente publikaties van Hans Vanacker, bij voorbeeld over het 19de-eeuwse genootschapsleven in Vlaanderen, opgenomen in de bundel Vlaamse literatuur van de negentiende eeuw. Dertien verkenningen (1990)Ga naar voetnoot4 - dit boek is overigens de Vlaamse tegenhanger van het in 1986 verschenen Nederlandse literatuur van de negentiende eeuw. Twaalf verkenningen (Red. W. van den Berg & P. van Zonneveld), waarin onder andere bijdragen te vinden zijn over het Leidse leesgezelschap Miscens Utile Dulci (P. van Zonneveld), over het literaire genootschapsleven (W. van den Berg), over leesgedrag (B. Luger), en over boekaanschaf in Middelburg (J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt).
Ik moge in deze kroniek een paar van de pas geciteerde bronnen die belangwekkend zijn voor de boekgeschiedenis even van dichtbij bekijken. In eerste instantie zijn er de verkoop- of veilingcatalogi. Twee jaar geleden werd er door de Amsterdamse vereniging ‘Het Bilderdijk-Museum’ een heus symposium van twee dagen (28-29 april 1988) gewijd aan het boekenbezit van de Nederlandse dichter en taalkundige Willem Bilderdijk, en konden op basis van twee veilingcatalogi (respectievelijk uit 1797 en 1832), allerlei conclusies getrokken worden in verband met Bilderdijks belangstelling voor werken op zo'n diverse gebieden als de theologie, de filosofie, het recht, de natuurwetenschap- | |
[pagina 194]
| |
pen, de geneeskunde, de taalkunde, de literatuur, enzovoortGa naar voetnoot5. Naast boeken en handschriften treffen we in de catalogus van 1832 ook rubrieken aan als ‘landkaarten’, ‘prenten en teekeningen’, en een bijzonder leuke rubriek ‘liefhebberijen en diverse andere voorwerpen’ (104 nummers; onder andere ‘Een Engelsche mahoniehouten Scheerdoos, met velerlei gerief’, ‘Een toeknippend Pennemes’, ‘Een stalen Degen’, ‘Een toeslaande Veld-Teekenstoel’, enzovoort). Gelukkig de onderzoeker die beschikt over een inventaris van (een gedeelte van) de bibliotheek van de persoon wiens werk hij bestudeert! Eruit blijken immers de belangstellingssfeer van de betrokkene, de eventueel ondergane invloeden en dergelijke. Natuurlijk dient dit soort materiaal met de nodige omzichtigheid te worden bekeken, en mag men de bronnen niet doen zeggen wat ze niet kunnen zeggen. Zo bij voorbeeld komt de inventaris van de privé-bibliotheek van persoon X zoals ze er bij zijn overlijden uitziet meestal niet overeen met het boekenbezit twintig jaar vroeger! En van wat in de bibliotheek te vinden is heeft de eigenaar allicht niet alles gelezen! In sommige veilingcatalogi staan de bedragen genoteerd die de werken ter veiling opgebracht hebben, soms zelfs de namen van de kopers. Bron voor economische en sociale geschiedenis, voor de geschiedenis van prijzen, van koopgedrag van instellingen, bibliotheken, boekhandels en particulieren! Klantenboeken van boekhandels vormen een andere bron voor de studie van de boekgeschiedenis. Baanbrekend werk in dit verband verrichtte het reeds vermelde Utrechtse duo J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt dat de bewaard gebleven klantenboeken (het was de gewoonte op rekening te kopen) van de Middelburgse boekhandelaar Salomon van Benthem onderzocht voor een aantal jaren uit de eerste helft van de 19de eeuw, en uit dit onderzoek markante conclusies kon trekken. Zo bij voorbeeld constateerden ze op basis van cijfermateriaal dat ook in de hoogste kringen en in kringen met een zekere scholingsgraad niet iedereen op regelmatige basis boeken kocht, omgekeerd dat ook in de lagere standen boekenkopers moeten gezocht worden. Een andere conclusie is dat particulieren eerder theologische en stichtelijke lectuur kochten, alsmede school- en leerboeken, terwijl de leesgezelschappen zich eerder romans, geografische lectuur en reisbeschrijvingen aanschaften. Het 18de- en 19de-eeuwse leesgezelschap is overigens een merkwaardig verschijnsel: een groep lezers kocht gezamenlijk boeken aan die konden circuleren. Soms werden de werken na lectuur tegen gereduceerde prijs verkocht aan de leden. En dan zijn er de brieven! Ze vormen mijns inziens één van de belangrijkste bronnen voor welk soort historisch onderzoek ook, zeker ook voor het boekhistorische. Voor ons taalgebied ‘rusten’ ze meestal ongepubliceerd in archieven en handschriftenafdelingen van bibliotheken. Ze bevatten materiaal dat heel wat licht kan spreiden op de modaliteiten van uitgave van boeken (bij voorbeeld briefwisseling auteur-uitgever; intekenlijsten, en dergelijke), op koop- en leesgedrag van de briefschrijvers, op aankoopbeleid en toegankelijkheid van bibliotheken, op de contemporaine receptie van literair werk, kortom op boekencultuur en leescultuur in 't algemeen. Ik citeer enkele voorbeelden in dit verband uit briefwisseling uit de 19de eeuw. In de UB Gent bevindt zich in de papieren-Snellaert (doos II S 25) een pakket brieven gewisseld tussen de Vlaamse voorman F.A. Snellaert (1809-1872) en de Amsterdamse boekenverzamelaar J.J. Nieuwenhuijzen (1816-1860). Deze laatste | |
[pagina 195]
| |
kocht in boekhandels en op boekenveilingen heel wat voor Snellaert - ook Snellaert bezorgde Nieuwenhuijzen boeken -, en in de genoemde brieven vinden we vele titels van werken vermeld die derhalve in de bibliotheek-Snellaert terechtkwamen. Een magnifieke bron die kan helpen bij een (gedeeltelijke) wedersamenstelling van Snellaerts boekenbezit! Maar er zijn nog andere gegevens bijeen te rapen in deze brieven. Over het aanschafbeleid van Vlaamse bibliotheken in verband met uit Nederland afkomstige tijdschriften bij voorbeeld! ‘Aen Nederlandsche tydschriften zyn onze boekzalen arm, en het geschreeuw naer bezuinigingen heeft de leemte nog verergerd, ja Zoodanig verergerd, dat men hier niet meer de Konst- en letterbode geregeld verkrygen kan’ zucht Snellaert op 5 juli 1851. En dan is er de kostelijke anekdote die Snellaert vertelt in een brief van 16 maart 1854, over de uitgave van Mariken van Nimweghen door de ‘Maetschappy der Vlaemsche Bibliophilen’ (uitgave op 28 exemplaren, enkel voor de leden): ‘Deze heeren, die tamelyk duer zyn met hunne uitgaven, hebben de gewoonte jaerlyks op eene of andere bibliophilische aerdigheid zichzelven te vergasten. Dit jaer viel hunne lust op Marieken van Nimwegen, waervan slechts twee exemplaren uit de xvije eeuw bekend zyn, daerby allerslordigst gedrukt en rym en proza door elkander gehaspeld. Den uitgever heb ik krachtdadig geholpen in 't herstellen van den text, en tot loon myner bemoeijing zou een negenentwintigste exemplaer post in myne bibliotheek komen vatten. Maer de zaek moest voor den raed der Bibliophilen komen, en zie, de schier ongetrouwe uitgever werd veroordeeld het ongelukkig negenentwintigste exemplaer in volle vergadering te verscheuren en te verbranden.’ Kijk, dat is leuk, daar had ik willen bij zijn! Ik zie ze daar al zitten, de heren ‘Vlaemsche Bibliophilen’, rond het vernietigde negenentwintigste exemplaar dat bijna in het bezit van een niet-lid terechtgekomen was! Gelukkig voor Snellaert had de tekstbezorger, J.de Saint-GenoisGa naar voetnoot6, ‘eenige nog al nette proefbladen in reserve bewaerd’, waaruit een exemplaar kon worden samengesteld, ‘dat hoe verre ook van de achtentwintig lievelingen my [Snellaert] toch zeer welkom was.’ Uit de briefwisseling Snellaert-Nieuwenhuijzen is inderdaad heel wat materiaal bijeen te zamelen in verband met uitgavenbeleid, koop- en leesgedrag in de 19de eeuw in onze contreien. Een paar andere voorbeelden in dit verband haal ik uit de briefwisseling van de liberale dichter Julius de Geyter (1830-1905), die in het AMVC te Antwerpen berust (nr. G 3625). De Geyter publiceerde in 1888 een episch verhaal onder de titel Keizer Karel en het Rijk der Nederlanden. Op 24 juni 1889 schrijft hij aan Jan van Rijswijck, de latere burgemeester van Antwerpen (vanaf 1892), over de verkoop van zijn Keizer Karel aan Antwerpse bibliotheken: ‘Er is, in den tyd, door Hansen [stadsbibliothecaris (MDS)] voor 2 ex. ingeschreven voor de stedelyke boekery; dat is alles. En de volksbibliotheek der Stad, die uitleent, schryft voor al d'uitgaven van Snieders, o.a., voor 12 ex. in! Die worden in alle handen gedrukt!’ De Geyter bedoelt hier allicht August Snieders, de uitgever van Het Handelsblad. Zijn uitspraak biedt wellicht een element in het onderzoek naar de populariteit van de romans van de gebroeders August en Renier Snieders. In de farde ‘Roelants’ van De Geyters briefwisseling (H.-A.-M. Roelants is de Schiedamse uitgever van Keizer Karel in 1888) treffen we een paar intekenlijsten | |
[pagina 196]
| |
op het werk aan. (Terloops: heel wat 19de-eeuws werk verscheen op intekening - of verscheen niet, als er op basis van de intekeningen te weinig belangstelling bleek.) C. Hansen staat in een lijst inderdaad voor twee exemplaren vermeld (cf. ‘M. Hansen, Stadsboekery (door bemiddeling v.d. heer L. Legros, boekhandelaar)’). Een andere intekenaar: ‘Hugo Verriest, Opperhoofd Seminarie te Ieperen (West-Vlaanderen)’! De man ‘van 't ongediert der papen’ onderhield immers goede relaties met de katholieke priester. Enkele brieven van De Geyter aan Verriest bewijzen dat. Daar is overigens een heel merkwaardige bij, gedateerd op 14 december 1901, waarin De Geyter onder andere een oordeel uitspreekt over Rodenbach, Gezelle en Streuvels. Luister maar! ‘Rodenbach - ho! waarom moest die zoo jong henengaan! - Rodenbach was toch wat te veel een boekenkundige, een weter, een geleerde, juister: een belezen begaafde. Gezelle ook wel, maar wat kykt deze, over de boeken heen, vlak in de natuur, en wat ziet hy daar veel van 't geen anderen eerst zien in zijn gedichten! Hy is, ja, een landschapschilder. Streuvels ziet even scherp de natuur van zyn land - maar de menschen tevens. Hem acht ik den hoogste. Hy is op zoo'n goeien weg: ga hy nu gerust een groote stad bewonen; daar zien, hooren, doorkyken, doordenken wat de menschen er zinnen en verrichten, - en hy zal de grootste[n] prozaschryvenden [zyn] kunstenaar zyn van zynen tyd.’ We moeten evenwel opletten met De Geyters kwalificatie van de ‘belezen begaafde’ Rodenbach, want enkele jaren vroeger, op 25 juni 1893, laat hij zich in een brief aan Jan van Rijswijck in positieve bewoordingen uit over onder anderen Beets, de Genestet, van Beers, Ledeganck, Bilderdijk, maar heet het verder: ‘Madame Ackerman is meer dan een vrouw zyn moet, - als denkeres en stryderes; - maar de ware dichtergave heeft zy niet, althans niet genoegzaam. Rodenbach enz. miserie. Onze tyd is voor de letteren een tyd van verval, van diepe verval. 't Zal wel eens beteren.’ Ik geloof dat niemand het belang van deze en dergelijke uitlatingen voor de contemporaine receptie van literair werk zal ontkennen; in brieven spreken de tijdgenoten zich veel vrijer en eerlijker uit dan in officiële recensies. Tevens tonen de gegeven citaten aan dat we bijzonder voorzichtig moeten zijn met de interpretatie van dit soort materiaal. Uitspraken in brieven zijn slechts elementen, stukjes van de puzzel, doch het zijn belangrijke elementen, die wel op hun waarde en juistheid moeten getoetst worden. Studie van briefwisseling moet in het historisch receptie-onderzoek en in het boekhistorisch onderzoek in 't algemeen betrokken worden, zowel als in literair-historische en cultuurhistorische studies tout court. Veel meer dan tot dusver het geval is, zouden brieven die in handschrift in onze bibliotheken en archieven berusten, moeten gepubliceerd worden. Ik weet wel dat dit allicht een vrome wens blijft, gelet op het feit dat een gedeelte van het reeds bewerkte brievenmateriaal in verband met ‘Van Nu en Straks’ blijkbaar niet gepubliceerd raakt vanwege financiële redenen. Ik zou willen eindigen met een passus uit een brief die de reeds vermelde J.J. Nieuwenhuijzen welgeteld 137 jaar geleden, op 1 maart 1854, schreef aan Snellaert: ‘In onze dagen heeft men veel over voor stoffelijke zaken, doch als het de belangen des geestes of der wetenschap geldt, is de beurs gesloten’! |
|