Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 135
(1990)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 738]
| |||||||||||
Bert Govaerts
| |||||||||||
2. FlandernOp 4 augustus 1914 viel het Duitse leger België binnen ter hoogte van Luik. Volgens het boekje van de al lang begraven generaal von Schlieffen waren de Duitsers van plan om met een draaiende beweging door België de Fransen klem te zetten. Dat maneuver mislukte. De Fransen (en steeds meer Britten) hielden stand langs de grote rivieren in Noord-Frankrijk. De Belgen hielden de Duitsers weg van de Kanaalkust door de IJzervlakte onder water te zetten. De Duitse legers raakten nooit in Parijs. Het westelijk front liep vast. De Duitsers begonnen zich te installeren in het bezette gebied. Het Vierde Leger bracht zijn hoofdkwartier onder in Tielt. In het achterland lag ‘poor little Belgium’ zijn wonden te likken. De ‘Hunnen’ hadden onderweg naar Frankrijk nogal huisgehouden. Op de kerk- | |||||||||||
[pagina 739]
| |||||||||||
hoven van Andenne, Ethe, Tamines, Dinant, Aarschot en Leuven liggen een paar duizend mannen, vrouwen en kinderen begraven die in de eerste oorlogsmaand gefusilleerd zijn. Dat was nog tot daar aan toe. Maar dat de Duitsers de middeleeuwse universiteitsbibliotheek van Leuven hadden platgebrand, dat zou het Beschaafde Westen hen nooit meer vergeven. ‘Zijn jullie afstammelingen van Goethe of van Atilla de Hun?’Ga naar voetnoot1 vroeg Romain Rolland in een open brief aan Gerhart Hauptmann. Het hoofdkwartier van het Vierde Leger, A.O.K-4, bestond uit een handvol herenhuizen in de Hoogstraat en de Nieuwstraat in Tielt. Hertog Albrecht van Württemberg voerde daar het bevel over een honderdtal stafofficieren. Het gezelschap hield er een aristocratische stijl op na. Het telde in het begin naast de hertog zelf nog een prins, zes baronnen en acht ritmeesters. Hertog Albrecht mocht zich na zijn werkuren graag stijlvol ontspannen. Speciaal voor zijn privépaarden werd een manège ingericht. De generale staf had ook een eigen muziekkapel die tweemaal in de week een concert gaf op de stadskiosk. Zolang het front bleef waar het was, dertig kilometer verderop, was Tielt niet de slechtste plek om de oorlog door te komen. En het front bleef ook liggen, jarenlang. In augustus 1915 meldde er zich in Tielt een nieuwe officier: eerste luitenant Anton Kippenberg, 41 jaar. Kippenberg zou zich gaan bezighouden met de publikaties van de legerleiding, vooral met de krant van het Vierde Leger, de Kriegszeitung. Kippenberg was niet toevallig naar Tielt overgeplaatst. Hij had zijn overstap min of meer zelf beredderd. Anton Kippenberg was in 1915 al een bekend en machtig uitgever. In 1905 was hij bedrijfsleider geworden van de Insel Verlag, het Leipziger uitgevershuis dat uit het neo-romantische tijdschrift Die Insel was ontstaan. Sinds 1914 was hij ook de belangrijkste eigenaar van het bedrijf. Kippenberg had een zo goed als failliete uitgeverij aangetroffen en weer tot bloei gebracht. Van het vage 1900-estheticisme van de oorspronkelijke ‘Insel’ had hij eigenlijk alleen de zin voor de mooie boekvorm behouden. Kippenberg combineerde een feilloze ‘klassieke’ smaak (Goethe was zijn lievelingsschrijver en in feite ook de centrale auteur van zijn fonds) met een groot zakelijk talent. Zijn grootste vondst als uitgever was de ‘Insel-Bücherei’ geweest, een keurreeks van goedkope, maar zeer verzorgde edities van novellen, kleine romans, dichtbundels, essays en volksboeken. De boekjes waren gebonden, gedrukt op hoogwaardig papier en in bonte omslagen gestoken. De eerste reeks kostte maar 50 Pfennig het stuk. Vanaf juni 1912 werden met grote regelmaat nieuwe reeksen op de markt gebracht, bij voorkeur in groepjes van twaalf titels. Nummer één in de ‘Insel-Bücherei’ was Die Weise von Diebe und Tod des Cornets Christoph Rilke geweest. De Insel-Bücherei moest het hele Insel-fonds weerspiegelen. Bij de eerste twaalf titels vinden we naast werk van Rilke onder andere teksten van Cervantes, Emile Verhaeren, Bismarck, Frederik de Grote, Henry van de Velde en natuurlijk ook Goethe terug. Met Rilke onderhielden Kippenberg en zijn vrouw Katharina een zeer nauwe band. Een deel van Rilkes Malte was in hun huis in Leipzig geschreven. Een andere goede vriend heette Hugo von Hofmannsthal. Kippenberg was bij het begin van de oorlog opgeroepen om les te geven in een opleidingscentrum voor rekruten in Halle (bij Leipzig). Hij bleef zijn militaire werk van meet af aan combineren met zijn uitgeverij. Dat werd waarschijnlijk toegestaan omdat Kippenberg ook een forse scheut oorlogspropaganda in zijn fonds goot. Het is achteraf bekeken | |||||||||||
[pagina 740]
| |||||||||||
moeilijk te snappen, maar deze gecultiveerde, cosmopolitische man heeft zich in augustus 1914 zoals bijna alle Duitsers laten gaan in een vaderlandslievende oorlogsroes. Een gênante illustratie daarvan is de bundel Heilig Vaterland van Inselstichter Rudolf Alexander Schröder. Daar staan gedichten in met titels als ‘Hilf den Söhnen, Vaterland’, ‘Marschlied’ en ‘Deutscher Schwur’. Dat laatste gedicht begint met de strofe ‘Heilig Vaterland / In Gefahren / Deine Söhne Stehen, / dich zu wahren. / Von Gefahr umringt, / heilig Vaterland, / Schaue, von Waffen blinkt / Jede Hand.’ Kippenberg vond dat voortreffelijke poëzie en gaf ze uit met de mededeling (op het omslag) dat de netto-opbrengst naar het Duitse Rode Kruis zou gaan.
Anton Kippenberg had in Leipzig als werkstudent een doctoraat in de Wijsbegeerte en de Letteren behaald. Waarschijnlijk heeft hij in die jaren ook een redelijk goede, passieve kennis van het Nederlands verworven. Zijn doctoraat ging over ‘de sage van de Hertog van Luxemburg in Frankrijk en Holland’. Vóór de oorlog had hij alleen de Frans schrijvende Vlamingen Verhaeren en Van de Velde in zijn fonds, maar de belangstelling voor het Nederlandse taalgebied sluimerde al. We weten dat Kippenberg in 1910 in Amsterdam een internationaal uitgeverscongres in het Nederlands heeft toegesproken. En in september 1914 zag de altijd wakkere Kippenberg ineens een deel van dat Nederlandse taalgebied naar de eerste plaats in de politieke en militaire actualiteit schuiven. Het duurde niet lang eer hij begreep dat er daar ook voor hem als uitgever kansen lagen. Kippenberg had veel machtige kennissen en sprak die altijd op tijd aan. In mei 1915 stuurt hij een brief aan Eberhard von Bodenhausen: ‘(...) of we België nu “houden” of “protegeren” of wat dan ook: het is onvoorwaardelijk nodig dat we daar (...) zo snel mogelijk geestelijke banden smeden en die, vooral door de boekhandel, die in dit verband veel politieker moet worden, een reële basis geven. Zo zweeft mij een Duits-Belgische (of Duits-Vlaamse?) uitgeverij voor ogen, met een soort Insel-Bücherei; (...) Wat weten de ons zo nauw verwante Vlamingen van ons en wij van hen?’Ga naar voetnoot2 Kippenberg vroeg Bodenhausen ook letterlijk om een handje te helpen bij zijn overplaatsing naar Vlaanderen, zodat hij daar zelf ter plaatse zijn plannen zou kunnen waarmaken. De brief is van 31 mei 1915 en in augustus 1915 was Kippenberg al waar hij wezen wilde. Maar hij had dan ook de juiste man aangesproken. Eberhard von Bodenhausen was niet alleen kunsthistoricus en mecenas, maar toevallig ook lid van het directorium van de Krupp-fabrieken (In 1917 zou er zelfs even ernstig sprake van zijn dat hij Rijkskanselier zou worden). Kippenberg had niet op zijn overplaatsing gewacht om te beginnen aan de uitwerking van zijn Vlaamse programma. Vanuit Halle had hij zijn allereerste contacten gelegd. Hij stond voor het vervelende probleem dat hij erg weinig afwist van de moderne Vlaamse literatuur. Maar in 1914 was hij nog in Nederland geweest en hij herinnerde zich een man met wie hij daar uitgebreid over gesproken had. De man was kantoorklerk bij de Nederlandse Octrooiraad in Den Haag. Hij heette Jan Greshoff. Kippenberg vroeg Greshoff op 10 juni 1915 vanuit Halle om een exposé over wie er in Vlaanderen belangrijk genoeg was om in het Duits uitgegeven te worden. Greshoff moest er meteen bij vertellen wie de rechten op dat werk had, want Kippenberg wilde alles netjes volgens de regels laten verlopen. Greshoff wachtte lang om te ant- | |||||||||||
[pagina 741]
| |||||||||||
woorden. Hij maakte een moeilijke periode door en had veel last van maagpijn. Maar op 22 augustus kreeg Kippenberg zijn lijstje. Greshoff stelde een Nederlands-Vlaamse keuze voor: ‘Een reeks belangrijke moderne Nederlandse en Nederlands-Belgische literaire werken zou moeten bestaan uit bij voorbeeld:
en ten slotte een keuze uit de nieuwste Hollandse en Vlaamse lyriek, met bijdragen van bij voorbeeld P.C. Boutens, Henriette Holst; P.N. van Eyck; J.C. Bloem; A. Roland Holst, Jan van Nijlen, Karel van de Woestijne enzovoort.’Ga naar voetnoot3 Greshoff bood verder zijn diensten aan om contacten te leggen met Nederlandse uitgevers en vertalers, en bezorgde Kippenberg een ladinkje boeken. Kippenberg antwoordde bijna onmiddellijk dat Greshoff mocht optreden als gevolmachtigd vertegenwoordiger van de Insel-Verlag. Greshoff moest ‘sofort’ achter de rechten op De Wandelende Jood aan. Kippenberg had er zijn zinnen op gezet en er lagen andere Duitse uitgevers op de loer. Nog tot eind 1915 zou Greshoff optreden als Insel-agent. Hij voerde weinig succesvolle onderhandelingen met de uitgevers Veen en Van Dishoeck, die niet erg geneigd waren om met een Duitse uitgever samen te werken. Af en toe vroeg Kippenberg hem ook nog om raad in verband met titels en auteurs die hem vanuit Vlaanderen gesuggereerd werden. René de Clercq, was daar wat mee aan te vangen? En moeten we De Leeuw van Vlaanderen uitgeven? Over René de Clercq had Greshoff zijn oordeel meteen klaar: ‘René de Clercq is volgens mij als dichter waardeloos. Hij is een zogenaamde volksdichter, evenwel zonder de diepere volksgevoelens en zonder de oude volksoverleveringen. Hij is sentimenteel of banaal moralistisch, met veel kinderlijke klanknabootsingen. Om het nog eens samen te vatten: er zijn in Vlaanderen naast Gezelle een paar dichters. Ze heten: Prosper van Langendonck Alfred Hegenscheidt Karel van de Woestijne Jan van Nijlen. Daarbuiten zijn er daar geen dichters van werkelijk grote betekenis.’Ga naar voetnoot4 De Leeuw van Vlaanderen had Greshoff nog niet gelezen. Dat heeft hij speciaal voor Insel gedaan. Greshoff vond het ‘tamelijk amusant en boeiend, maar het boek is wel zeer verouderd en voor alles volkslectuur. Het heeft grote invloed uitgeoefend en doet dat nog. Het is stilistisch ongelooflijk slecht.’Ga naar voetnoot5 Kippenberg kon het zich niet aantrekken. Hij gaf zowel Das Nothorn van René de Clercq uit als Der Löwe von Flandern. Als theaterdirecteur moest Goethe af en toe ook stukken laten spelen die hij niet goed vond, schrijft hij ergens in een brief. Alleen voor de ‘Insel-Bücherei’ bleef hij de hoogste normen hanteren. Eind 1915 verdwijnt Jan Greshoff uit de Insel-correspondentie. Maar hij had Kippenberg op een paar Vlaamse sporen gezet waar die niet meer zou van afwijken.
Kippenberg ging in Tielt aan het werk. Eerst als verantwoordelijke voor de ‘Lose Blätter’, een soort cultureel sup- | |||||||||||
[pagina 742]
| |||||||||||
[pagina 743]
| |||||||||||
Het Insel-contract van Streuvels, december 1915, 2 p.
| |||||||||||
[pagina 744]
| |||||||||||
plement bij de Kriegszeitung. Vanaf nummer 134 (1 april 1916) werd hij algemeen hoofdredacteur. De krant werd met ingang van dat nummer ook in Gent gedrukt, op een in beslag genomen duplex-snelpers. De redactie installeerde zich in de Nieuwenbosschestraat. In november 1916 haalde de Kriegszeitung een oplage van 35 000 exemplaren. Elke week gingen er twee nummers en een supplement de deur uit. Dat is in vredestijd al een hele klus, in oorlogstijd zal het niet veel makkelijker geweest zijn. Hoewel. Kippenberg had natuurlijk een stukje van het Pruisische militaire apparaat ter beschikking: vijftien militaire drukkers en zetters om precies te zijn. Hoe dan ook, Kippenberg vond nog de tijd om tientallen en tientallen brieven te schrijven aan auteurs, vertalers en literaire agenten, en aan zijn personeel in Leipzig. Sommige van die brieven dragen als charmante plaatsaanduiding ‘Flandern. Im Felde’. Kippenberg droeg zijn bedrijf mee in zijn hoofd. Hij bleef niet alleen het beleid van Insel bepalen, maar hield zich ook bezig met de kwaliteit van vertalingen, de keuze van lettertypes en illustraties, enzovoort. De legerleiding zal dat wel geweten hebben (in Gent liet Kippenberg minstens één Insel-boekje drukken op de legerpers), maar echt vrijgevochten was Kippenberg zeker niet. Hij kon niet gaan en staan waar hij wilde. En dat was een grote handicap bij het leggen van contacten de Vlaamse schrijvers die hij in zijn fonds wilde. Bezet België was opgedeeld in twee grote stukken: militair gebied (het front en het achterland of Etappe) en burgerlijk gebied. Het verkeer in en vooral tussen die gebieden werd scherp in de gaten gehouden. Tot het militaire gebied hoorden West- en Oost-Vlaanderen en een stuk van Henegouwen. Binnen dat militaire gebied kon Kippenberg redelijk vrij bewegen. Een van de auteurs op het Greshoff-lijstje kon hij dan ook zelf gaan opzoeken. Die woonde namelijk in Ingooigem. Kippenberg is dikwijls in het ‘Lijsternest’ geweest, al vermeldt Streuvels geen enkel bezoek in zijn Oorlogsdagboek. In brieven die jaren na de oorlog geschreven zijn roept hij nog altijd de herinneringen aan de werkkamer van Streuvels op en vraagt hij hoe de kinderen het maken. En als Streuvels in 1921 zijn versie van het volksboek Genoveva van Brabant aan Kippenberg stuurt, antwoordt die in zijn bedankbriefje dat hij er bij stond toen dat boekje ontstond. Streuvels corrigeert hem: ‘Ik moet UE. doen opmerken dat het kleine boekje dat gij ontvangen hebt, niet de Genoveva is die tijdens den oorlog ontstaan is! (...) De andere, de ware Genoveva is in twee flinke deelen uitgegeven en ware 't niet dat ik vermoed dat gij nooit tijd of lust zult hebben die 2 deelen door te maken, zou ik ze door mijn uitgever doen opsturen. Dat werk heeft me veel geholpen den akeligen oorlogstijd te doorzien en ik ben U altijd dankbaar nog voor de moeite die gij u gegeven hebt me het noodige materiaal te helpen opzoeken en bezorgen.’Ga naar voetnoot6 Kippenberg bleef een mentor, ook in uniform. Maar met Streuvels kwam hij in het najaar van 1915 toch vooral zaken doen. En ze kwamen ook snel tot zaken, die twee. In december 1915 tekende Streuvels een groot contract met Insel ter waarde van 5000 frank, waarvan de helft meteen diende betaald te worden. Dat was een hoop geld. Arbeiders verdienden in 1914 gemiddeld zo'n 100 frank per maand. Het contract had betrekking op drie vertalingen: een meerdelige keuze uit het werk (behalve De Vlaschaard), De Vlaschaard zelf en het beruchte Oorlogsdagboek. Van dat laatste mocht Insel het al verschenen deel vertalen, maar ook | |||||||||||
[pagina 745]
| |||||||||||
alle nog te schrijven delen. Insel was een keurig Duits bedrijf. Op 12 januari 1916 werd er al 2000 mark voor Streuvels overgeschreven naar de Banque de Courtrai. Streuvels had daar geen rekening en dat zorgde voor wat verwarring. Maar geen nood: Insel schakelde de militaire post in om Steuvels aan zijn geld te helpen. Insel waarschuwde ook Veen, de Nederlandse uitgever van Streuvels. Die vond het nieuws niet zo prettig. Streuvels had een paar dingen over het hoofd gezien: de Duitse rechten op De Vlaschaard waren al jaren eerder verkocht en het Oorlogsdagboek was niet meer van Streuvels. Dat had hij ‘om persoonlijke redenen’ aan Veen geschonken en die had al een Duitse vertaalster aangesproken. Kippenberg trok het allemaal recht. Hoewel het contract er niets over zei, had hij met Streuvels toch al afgesproken dat hij de dagboeken pas na de oorlog zou publiceren. Als het zover was, zou hij de tekst van Else Otten gebruiken, de vrouw die voor Veen vertaalde. En de oude vertaling van De Vlaschaard (van Marthe Hartmann-Sommer) nam hij ook over. Van Streuvels vorderde hij niets terug. Integendeel, die kreeg ook nog geld toegestopt voor de rechten op de Gezelle-vertalingen die op het programma stonden. En voor zijn Insel-Bücherei wilde Kippenberg ook nog De Oogst en De Werkman hebben. Dat zou hem nog veel geld kosten. Van de twee novellen zijn twee volledige en een paar fragmentarische Duitse vertalingen gemaakt voor ze in de Insel-Bücherei konden verschijnen. De eerste vertaling van De Oogst, gemaakt door de Nederlander Van Liere, vond Kippenberg te slecht. De tweede liet hij maken door zijn oude Insel-vriend Schröder (die inmiddels ook in België neergestreken was). De Werkman was hij zelf beginnen te vertalen en hij was bijna klaar met dat werkje toen zijn Streuvelsplannen opnieuw doorkruist werden. Streuvels was nog iets vergeten: net voor de oorlog was hij benaderd door een zekere Georg Gärtner uit Nürnberg. Gärtner was stadsredacteur bij de Fränkische Tagespost, het blad van de SPD-afdeling van Nürnberg. Sinds 1909 zat hij voor de SPD in het ‘stadsparlement’ van Nürnberg. Hij had Nederlands en nog een paar andere talen geleerd tijdens zijn ‘Wanderschaftsjahre’. Hij was een autodidact. Zijn eerste beroep was mandenmaker. Gärtner was op aandringen van Camille Huysmans (in die tijd secretaris van de Tweede Internationale) in het voorjaar van 1914 in zijn dooie eentje begonnen aan een Vlaams vertaalprogramma dat heel sterk leek op wat Kippenberg nu aan het doen was. Hij had contacten gelegd met Streuvels, Buysse, Vermeylen en Sabbe. En met al die heren had hij een min of meer formele afspraak op papier staan. Door het uitbreken van de oorlog waren de contacten afgebroken. De Duitse socialisten hadden in de Rijksdag mee de oorlogskredieten goedgekeurd. De SPD-internationalisten waren op slag patriotten geworden. Gärtner heeft ook een paar titels op zijn naam staan die wat dat betreft weinig plaats voor twijfel laten (onder andere een kroniek van de eerste vijf oorlogsmaanden van de ‘Beierse Leeuwen’, het om zijn barbaarsheid beruchte leger van de kroonprins van Beieren). Maar hij was ook ijverig beginnen te vertalen. De Werkman en andere teksten waren af en waren al aan verschillende uitgevers bezorgd. Gärtner had op een of andere manier lucht gekregen van het Vlaamse Insel-project en wees Kippenberg in een brief van 4 augustus 1916 vriendelijk maar beslist op zijn verworven rechten. Kippenberg zat in het nauw. Hij stuurde op slag een militaire bode met een vraag om uitleg naar Ingooigem. Of Streuvels zich iets herinnerde van die mijnheer Gärtner, die ‘naar zijn brief te oordelen het vertalen uit het Vlaams als massaproduktie bedrijft’?Ga naar voetnoot7 Streuvels wist | |||||||||||
[pagina 746]
| |||||||||||
het nog. De brief van Gärtner had hij ook nog. Kippenberg moest weer een compromis vinden. Hij kocht Gärtner uit voor 200 mark, maar liet hem het recht om ‘zijn’ Werkman in tijdschriften te publiceren. Maar met de overige Gärtner-claims was hij nog niet klaar. Het overnemen van de oude vertaling van De Vlaschaard (die in tijdschriften was verschenen), bleek een giftige miskoop. De vertaalster had grote delen gewoon overgeslagen en een enorme verzameling vertaalfouten bij mekaar geschreven. Het zou nog tot 1918 duren eer Kippenberg een vertaling in de boekhandels kreeg. Die Flaschacker staat op naam van Severin Rüttgers, een andere officier-redacteur van de Kriegszeitung. Het is waarschijnlijk een bewerking van de Hartmann-Sommer-vertaling en ze maakte Streuvels niet gelukkiger. Hij zou er nog jaren om treuren en blijven aandringen op een nieuwe, degelijke editie.
Om afspraken te maken met de schrijvers die buiten het militaire gebied woonden had Kippenberg tussenpersonen nodig die de provincie in konden trekken en met wie hij vlot kon communiceren. Sinds januari 1915 was het burgerlijke Duitse bestuur in Brussel begonnen met het uitbouwen van een apparaat dat Kippenberg op zijn wenken kon bedienen. De regering in Berlijn had namelijk beslist dat er in België een ‘Flamenpolitik’ moest bedreven worden. In december 1914 had het Auswärtige Amt in Berlijn aan gouverneur-generaal (dat wil zeggen het hoofd van het burgerlijke bezettingsregime) von Bissing laten weten dat hij ervoor moest zorgen dat een groot deel van de Belgische bevolking het gevoel kreeg dat het Duitse Rijk een ‘natuurlijke beschermer en betrouwbare vriend’ was. De Vlaamse kwestie moest politiek gebruikt worden. Om te beginnen moest von Bissing contact zoeken met de ‘geestelijke en ook de religieuze leiders van de (Vlaamse) Beweging.’Ga naar voetnoot8 Een kleine minderheid van flaminganten nam de uitgestoken Duitse hand aan: de activisten. Om de Flamenpolitik praktisch mogelijk te maken vormde von Bissing eerst een Comité voor Vlaamse Aangelegenheden, dat na een paar weken opging in een groter apparaat, de Politische Abteilung. Die afdeling combineerde het werk van het Comité voor Vlaamse Aangelegenheden onder andere met het uitoefenen van de censuur. In de praktijk gingen die twee natuurlijk perfect samen. Een deel van de Flamenpolitik bestond immers uit het bespelen van de pers. De Politische Abteilung had haar bureaus op chique Brusselse adressen (Hertogstraat 3, later ook Lambermontstraat 2), maar had ook mannetjes in alle provinciesteden. De Presse Zentrale (het censuurbureau) bewaakte onder andere de Brusselse pers, maar had voor het werk in de provincie bij voorbeeld ook een bureau in Antwerpen (in de Jodenstraat). De Politische Abteilung was het gedroomde apparaat voor Kippenberg. En het viel hem niet moeilijk om ermee in contact te komen. Want wie werkte er sinds het najaar van 1915 bij de Presse Zentrale in Brussel? De dichter van de Deutscher Schwur, Insel-stichter Rudolf Alexander Schröder. Schröder werd de centrale contactman voor de Brusselse schrijvers die op het lijstje stonden: Vermeylen, Van de Woestijne, Teirlinck en Toussaint van Boelaere (de twee laatsten had Greshoff bij een tweede selectieronde naar voren geschoven). Terzelfder tijd hield hij via de diplomatieke sectie van de Abteilung ook wat lijntjes open naar Den Haag, waar Nederlandse vertalers aan het werk gingen. Schröder zette zich ook zelf aan het vertalen. Hij bezorgde onder andere | |||||||||||
[pagina 747]
| |||||||||||
de tweede Oogst, een keuze uit Gezellegedichten (‘Wie moet er nu in godsnaam Gezelle vertalen, een auteur die in het Nederlands al voor zo moeilijk doorgaat’, had Greshoff zich vertwijfeld afgevraagd)Ga naar voetnoot9 en Joannes Doxa van Teirlinck. Waar de man zo gauw Nederlands had geleerd blijft een raadsel. Schröder was net als Kippenberg een Bremer. Misschien is dat een deel van de verklaring. Schröder had geen moeite om Van de Woestijne te strikken. Die zag er geen graten in om in oorlogstijd in het Duits vertaald te worden, ‘waarbij komt dat het eraan verbonden honorarium mij op dit ogenblik welkom zou wezen.’Ga naar voetnoot10 Insel betaalde Van de Woestijne 1500 frank voor Janus met het dubbele Voorhoofd en een keuze uit zijn gedichten. Later volgden nog contracten voor Afwijkingen en De leemen Torens (een boek dat pas in 1928 in het Nederlands zou verschijnen). Schröder vond Van de Woestijne ‘de meest prominente Vlaamse dichter’Ga naar voetnoot11. Insel nam een claim op alles wat hij zou schrijven tot 1920. Van de Woestijnes Nederlandse uitgever, Van Dishoeck, snapte het allemaal niet goed: ‘Dat de heer van de Woestijne in de oorlogstijd toestemming heeft gegeven om te vertalen verwondert mij. Ik heb het aan iedereen geweigerd.’Ga naar voetnoot12 Waren Van de Woestijnes onderhandelingen met Insel publiek geweest, dan zouden nog meer mensen hun wenkbrauwen gefronst hebben. Van de Woestijne (en Teirlinck) had(den) zich laten kennen als Vlaamsgezind, maar duidelijk anti-activistisch. Van de Woestijne had daar als correspondent voor de Nieuwe Rotterdamse Courant geen twijfel over laten bestaan. En Van de Woestijne én Teirlinck hadden in de zomer van 1915 hun handtekening gezet onder een manifest waarin alle Duitse gunsten werden afgewezen. De handtekeningen voor dat manifest waren onder andere door August Vermeylen verzameld. Toch ging ook Herman Teirlinck de Insel-boot in. Maar niet nadat hij zich eerst van zijn meest zakelijke zijde had laten zien: ‘Hooggeachte Heer, ik heb die uitgave-zaak onderzocht met den vasten wil ze tot een vlugge oplossing te brengen. Maar ik ben, tot mijn spijt, niet in staat de al te geringe voorwaarden, mij voorgelegd, te aanvaarden. Wanneer ik mijne eigen eischen tot een minimum breng, meen ik de bescheidenheid, die bij een klein talent als het mijne past, niet te krenken, met de volgende wijzigingen...’Ga naar voetnoot13 En dan volgde een hele reeks financiële eisen, samen goed voor 5 200 frank, meer dan Streuvels had gekregen. Maar Kippenberg ging daar niet meteen op in. Teirlinck verkocht de rechten voor ‘een novelle’ (dat werd Joannes Doxa), Het Ivoren Aapje en Serjanszoon, maar ving alleen 1 500 frank voor Doxa. Later kreeg hij nog zijn deel voor de (nog niet gepubliceerde) Leemen Torens. Hoe groot de financiële afspraken tussen Teirlinck en Kippenberg geweest zijn, valt niet meer te achterhalen. In een brief aan de vertaalster Else Otten schrijft Kippenberg dat hij met Teirlinck een contract voor al zijn werken heeft afgesloten en hem als ‘een van de allerbeste levende Vlaamse schrijvers’ beschouwt.Ga naar voetnoot14
In het voorjaar van 1916 kon Kippenberg aan Schröder melden dat de zaken er goed voor stonden. Het leek erop dat hij zijn streefdatum zou halen voor de ‘Flämische Reihe’ van de Insel Bücherei. | |||||||||||
[pagina 748]
| |||||||||||
[pagina 749]
| |||||||||||
Brief met zakelijke voorstellen van Herman Teirlinck, s.d., 2 p.
| |||||||||||
[pagina 750]
| |||||||||||
In oktober 1916 wilde hij daar mee voor de dag komen: ‘Nu blijft er nog Vermeylen. Hopelijk lukt ook die overeenkomst snel, dan zijn wij over de berg.’Ga naar voetnoot15 Kippenberg wilde absoluut Vermeylens Wandelende Jood in zijn fonds. Hij had iets met dat boekje en ook met het hoofdpersonage. Ergens in zijn persoonlijke correspondentie steekt er een brief van een Gentse museumconservator die hem toestaat om voor 20 frank twee afgietsels te maken van een beeldje van Ahasverus dat in een van de stadsmusea stond. Daarna zou niemand nog zo'n toelating krijgen, schreef de conservator, blijkbaar op aandringen van Kippenberg. Wat kan hem zo aangetrokken hebben in de tekst van Vermeylen? Dat het het meest cerebrale stuk moderne Vlaamse literatuur was? Het was weer eens wat anders dan al die heimatliteratuur die Kippenberg onder ogen kreeg. En we weten ook dat hij de hele wereldliteratuur bekeek vanuit het werk van Goethe. Goethe was zijn eerste en zijn laatste maatstaf. Misschien vond hij De Wandelende Jood wel het meest Goetheaanse Vlaamse boek. En Vermeylen is inderdaad via een Goethe-fragment aan het idee voor het boekje gekomen. Kippenberg heeft Der Ewige Jude ook zelf vertaald. En natuurlijk heeft Kippenberg ook geweten dat hij met Vermeylen een echte grote Vlaamse vis zou binnenhalen. In de dossiers van de Politische Abteilung stond Vermeylen sinds augustus 1915 bekend als de ‘deutschgegnerische Professor’. Om de Duitse rechten op de ‘Jood’ te pakken te krijgen ging Kippenberg verder dan hij zichzelf in vergelijkbare gevallen had toegestaan. Hij begon langs de gewone weg. Schröder werd op Vermeylen afgestuurd. Zonder resultaat. Daarna werd de Nederlander Van Liere uitgestuurd. Van Liere was een voormalige lector van de universiteit van Bonn, die in Brussel voor de Politische Abteilung werkte. Ook die kwam met lege handen terug. Teirlinck en Van de Woestijne werden ingeschakeld. Vermeylen bleef koppig weigeren. Het was een lelijke streep door Kippenbergs rekening. Zijn planning raakte in de war. Teirlinck en Van de Woestijne moesten nog eens proberen: ‘Die moeten hem duidelijk maken wat de Insel-Verlag al gebracht heeft, hoe wenselijk het zou zijn dat juist hij niet ontbreekt en hoezeer de Insel Verlag eraan hecht om het vertalen snel te laten beginnen...’Ga naar voetnoot16 Vermeylen was niet van zijn stuk te brengen. Ten slotte besloot Kippenberg om rechtstreeks te onderhandelen. Op 2 oktober 1916 schreef hij Vermeylen: ‘Hooggeëerde Heer, Zoals u via de Heer van de Woestijne bekend zal zijn, beschouwt de Insel Verlag het als zijn bijzondere opgave, om de meesterwerken van de Vlaamse literatuur door vertalingen in Duitsland bekend te maken. Naast oudere werken, die vooral in de reeksen “Insel Bücherei” en “Bibliothek der Romane” opgenomen worden, moeten de beste werken van de levende Vlaamse dichters, onder andere die van Streuvels, Van de Woestijne, Teirlinck, Timmermann (sic), Buysse en verder de gedichten van Gezelle in geautoriseerde Duitse edities verschijnen. Die reeks nu zou onvolledig zijn, als er het werk in zou ontbreken dat ik in de hedendaagse Vlaamse literatuur de hoogste plaats geef, namelijk uw Eeuwige Jood.’Ga naar voetnoot17 Dan begon Kippenberg te maneuvreren. Hij had een juridische stok achter de deur. In 1916 bestond nog het systeem van de ‘Schutzfrist’. De vertaalrechten van literair werk waren niet onbeperkt beschermd. Als een auteur binnen een bepaalde tijdsspanne (dat was die Schutzfrist) géén geautoriseerde vertaling had laten verschijnen, dan kwam de tekst vrij voor niet-geautoriseerde vertalingen. | |||||||||||
[pagina 751]
| |||||||||||
Iedereen mocht dan vertalen. De Wandelende Jood viel onder dat systeem omdat het boek in Nederland was uitgegeven. En de Schutzfrist zou verlopen op 31 december 1916. Kippenberg had een goede vertaling klaar, legde hij Vermeylen uit. Die kon nu kiezen: ofwel die vertaling alsnog autoriseren, ofwel zijn werk na 31 december overleveren aan ‘wilde’ vertalers. Als Vermeylen zijn toelating zou geven, dan zou Kippenberg ook een tegemoetkoming doen: ‘Ik zou er graag mee instemmen om voor de duur van de oorlog af te zien van bijzondere reclame voor het boek en het ook niet ter bespreking naar de pers sturen.’ Het antwoord van Vermeylen was kort en krachtig: ‘In antwoord op uw schrijven van 2 dezer kan ik u alleen mee deelen, dat het mij in de tegenwoordige omstandigheden onmogelijk is, met een Duitsche uitgeverszaak in onderhandeling te treden. Met beleefde groeten. A. Vermeylen.’Ga naar voetnoot18 Maar Kippenberg zette door en bracht zijn vertaling uit. Hij moest nog één extra hindernis nemen. Vermeylen stond ook op het lijstje van Gärtner, de ‘vertalingenfabrikant’ uit Nürnberg. En die was ook klaar met zijn vertaling. Kopieën lagen al bij verschillende Duitse uitgevers. Kippenberg heeft nog de moeite genomen om zijn manuscript met dat van Gärtner te vergelijken. Een deel van dat Gärtnermanuscript was aan het oostelijk front verzeild geraakt, bij een literair adviseur die in ‘Russisch Polen’ vocht. Toen het weer terecht was, koos Kippenberg toch voor zijn eigen werk. Hij kocht Gärtner weer uit. Gärtner behield weer het recht om zijn vertaling aan tijdschriften te verkopen. En zo kwam het dat er in 1917 twee Ewige Juden door Duitsland reisden, terwijl Vermeylen zelf er geen enkele had gewild. Er waren nog meer dwarsliggers: Buysse en Sabbe, ook weer twee namen waar Gärtner-claims op zaten. Met Buysse had Gärtner een weinig aanvechtbare overeenkomst gesloten. Hij kon een brief van Buysse voorleggen waarin die zich formeel akkoord verklaarde met de Duitse vertalingen: ‘Zeer geëerde Heer, mijn vriend Camille Huysmans heeft mij over uw plan gesproken en ik ben graag bereid u mijn werken in het Duits te laten vertalen. Uw voorwaarden: gelijke verdeling van het honorarium tussen U en mij, neem ik ook aan. Hierna volgt een volledige lijst van mijn werken...’Ga naar voetnoot19 De brief was van 24 februari 1914. Gärtner was meteen ijverig beginnen te vertalen. Buysse had hem zelf geholpen met het vertalen van dialectwoorden. Na het uitbreken van de oorlog was alle contact tussen de twee mannen verbroken. Buysse woonde in die tijd in Nederland. Maar Gärtner had doorgewerkt. Verschillende titels waren afgewerkt. Buysse was Gärtners lievelingsauteur. Vóór Gärtner zich bij Insel gemeld had, had Kippenberg al tevergeefs geprobeerd om de Duitse rechten te pakken te krijgen bij Buysses uitgever in Nederland, Van Dishoeck. Die had categorisch geweigerd. Daar kon pas na de oorlog over gepraat worden. Hij wilde 't Bolleken en Het Ezelken en eventuele andere titels wel reserveren voor Insel. Kippenberg had zich daar voorlopig bij neergelegd, maar werd dan gealarmeerd door een advertentie in het Börsenblatt, het vaktijdschrift van de Duitse uitgevers. De Georg Müller Verlag in München kondigde in mei 1916 de publikatie aan van Ein Löwe von Flandern en Flämische Dorfsgeschichten. Samen met de problemen die Sabbe en Vermeylen hem bezorgden maakte dat Kippenberg bijzonder zenuwachtig: ‘Onze hele onderneming loopt het gevaar vernietigd te worden.’Ga naar voetnoot20 Andere Duitse uitgevers | |||||||||||
[pagina 752]
| |||||||||||
Afwijzend antwoord van Vermeylen, 10 oktober 1916.
| |||||||||||
[pagina 753]
| |||||||||||
kwamen op de Vlaamse weide grazen. Van Dishoeck liet weten dat hij noch Buysse er voor iets tussen zaten. Het ging om oudere werken waar de ‘Schutzfrist’ voor afgelopen was en die bovendien door andere Nederlandse uitgevers waren gepubliceerd. Buysse wist dat er in Duitsland iets ging verschijnen en vond het ‘zeer onaangenaam’: ‘de auteur heeft aan NIEMAND toestemming gegeven.’Ga naar voetnoot21 Kort na dat bericht van Van Dishoeck meldde Gärtner zich bij Insel. De vertalingen die bij Müller moesten verschijnen waren ook van hem. Kippenberg holde dan maar door. Dat Buysse niets van Duitse vertalingen wilde weten was duidelijk, maar die vertalingen lagen nu eenmaal klaar. Er was een schijn van een legale overeenkomst (de brief aan Gärtner), de concurrentie vertaalde ook en tenslotte zou de ‘Schutzfrist’ voor het werk dat Greshoff had aangewezen gauw aflopen. En zo verscheen Rose van Dalen in de ‘Bibliothek der Romane’. De omslag droeg de parmantige vermelding ‘Berechtigte Ubertragung von Georg Gärtner’. En dat was dus niet helemaal gelogen. Kippenberg was in tijdnood geraakt en mede daarom had hij de bestaande vertaling van Gärtner overgenomen. (Een andere vertaalster, Else Otten, Kippenbergs eerste keuze om Buysse te vertalen, had haar tanden gebroken op de dialectpassages.) Toch heeft hij nog uitgebreid met Gärtner gecorrespondeerd over details van die vertaling. Twee Duitsers die bekvechten over de juiste vertaling van ‘gespierde kavanse’. Het is grappige lectuur. Behalve dat ze geen rekening hielden met de wens van Buysse om niet vertaald te worden, speelden Gärtner en Kippenberg het spel correct. Kippenberg betaalde Gärtner het honorarium voor Buysse. Die beheerde het tot aan het einde van de oorlog. Daarna sluisde hij het door naar Hamburg waar Frau Köster-Dyserinck (een schoonzuster van Buysse) het in ontvangst nam, kwestie van het deviezen-exportverbod te omzeilen. En in 1920 stonden Gärtner en Buysse weer in ‘geordneter Verbindung’ met mekaar. Alles vergeven en vergeten.
Met Maurits Sabbe had Kippenberg ongeveer dezelfde problemen als met Buysse. Ook Sabbe had Gärtner schriftelijk laten weten dat hij akkoord ging met Duitse vertalingen. Dat was gebeurd op 1 mei 1914. Op basis van dat briefje had Gärtner vertalingen gemaakt van De Filosoof van het Sashuis en Aan het Minnewater. Sabbe had zich daar niet tegen verzet. Gärtner had er ook geen uitgever voor gevonden. Sabbe begon pas tegen te pruttelen nadat Gärtner In 't Gedrang had gepubliceerd in een Duitse krant. Sabbe had zijn akkoord dan beperkt tot werk dat vóór 1914 was verschenen. Ten slotte wilde hij helemaal niet meer vertaald worden vóór het einde van de oorlog: ‘Zeer geachte Heer, in aansluiting met mijn laatsten brief verzoek ik u zo vriendelijk te willen zijn ook alle bemoeiingen voor het uitgeven mijner werken, die In 't Gedrang voorafgaan, tot na den oorlog uit te stellen. Dit zal mij allerlei onaangenaamheden besparen.’Ga naar voetnoot22 Als leraar (onder andere aan het conservatorium in Antwerpen) moest Sabbe meer op zijn passen letten dan andere schrijvers. En bovendien had hij zich in de anti-Duitse beweging geëngageerd. Sabbe was Vlaamsgezind, maar anti-activistisch. Op 8 januari 1916 had hij samen met August Vermeylen, Alfred Hegenscheidt en vijfendertig andere vooraanstaande Vlamingen een open brief gestuurd aan von Bissing. De brief was een initiatief van volksvertegenwoordiger Louis Franck. De briefschrijvers vroegen de gouverneur-generaal om af te zien van de aangekondigde vervlaam- | |||||||||||
[pagina 754]
| |||||||||||
sing van de universiteit van Gent. Die vervlaamsing was op zich een goede zaak, schreven ze, maar ook een binnenlandse aangelegenheid waar de Duitsers zich niet mee mochten inlaten. Er waren tegen die vervlaamsing in bezettingstijd juridische, praktische, maar ook morele bezwaren: ‘Hoe zou de geschiedenis ons, Vlamingen en Vlaamschgezinden, beoordeelen indien in eenen tijd waarin onze jongens nog strijden tegen uwe soldaten in de loopgraven, wij uit de handen van den veroveraar voordeelen, zelfs onder den vorm van rechtsherstel, moesten (sic) aanvaarden.’Ga naar voetnoot23 De brief maakte Sabbe voor Kippenberg een moeilijke, maar tegelijk ook begeerlijke parij. Politiek woog hij bijna zo zwaar als Vermeylen, literair wat minder. Kort na de affaire van de open brief stuurde Kippenberg zijn man in Antwerpen op Sabbe af. Dat was Robert Paul Osswald. Hoewel hij begin 1916 een eerder ondergeschikte baan had als assistent van de censor in de Jodenstraat, was Osswald niet de eerste de beste. Tot bij het begin van de oorlog was hij assistent geschiedenis geweest aan de universiteit van Leipzig. Hij was een van de weinige Duitse wetenschapsmensen die zich vóór 1914 met de Vlaamse kwestie hadden beziggehouden. Toen de Duitse bezetters in de winter van 1914 ineens een Flamenpolitik moesten uitvinden, waren ze blij dat ze de opstellen van Osswald als basis konden gebruiken. Osswald werd zelf gerekruteerd voor de Politische Abteilung. Sabbe kreeg dus een ‘kenner’ op bezoek (die overigens nog niets wist van de correspondentie Sabbe-Gärtner). Hij keerde met lege handen terug: ‘Spijtig genoeg heb ik bij Maurits Sabbe geen succes gehad. Hij staat op het standpunt dat hij op dit ogenblik alles moet vermijden dat als een bepaalde voorliefde voor Duitsland zou kunnen aangezien worden.’Ga naar voetnoot24 Bij zijn rapport voor Kippenberg voegde Osswald een duidelijk briefje van Sabbe zelf: ‘Het is met wezenlijk spijt dat ik de voor mij wel vleiende inzichten van den uitgever Kippenberg moet teleurstellen. In de huidige omstandigheden kan ik onmogelijk met zijn firma welkdanige overeenkomst dan ook aangaan.’Ga naar voetnoot24 Kippenberg vond het jammer, maar niet belangrijk genoeg om nog verder aan te dringen. Pas in juli probeerde hij nog eens. Deze keer stuurde hij de Nederlander Van Liere (die de contacten met Teirlinck en Van de Woestijne verzorgde) uit met een mooi financieel aanbod: 1200 mark voor Een mei van Vroomheid en De Filosoof van 't Sashuis en een claim op volgend werk. Maar voor hij het antwoord van Sabbe kende, verscheen Gärtner op het toneel met zijn claims en afspraken. Kippenberg floot Van Liere terug en ging zonder aarzelen in zee met Gärtner, waarschijnlijk omdat hij zelf nog nergens stond met Sabbe-vertalingen. Gärtner had zoals gezegd De Filosoof van 't Sashuis en Aan het Minnewater klaar. Kippenberg wilde die, als ze goed genoeg waren, overnemen en er een vertaling van Een mei van Vroomheid bij bestellen. Op Gärtners Philosoph im Schleusenhaus had Kippenberg weer bijzonder veel aanmerkingen te maken. Het manuscript van de vertaling van Aan het Minnewater ging verloren. Het was eind januari 1917 eer Insel, beleefd als altijd, Sabbe kon waarschuwen dat zijn Philosoph eraan kwam en er 250 mark zou gestort worden. Sabbe klom nog eens in zijn pen: ‘Mijn overeenkomst met mijnheer Georg Gärtner dateert van 1 mei 1914. Had ik de gebeurtenissen van augustus 1914 kunnen voorzien, dan had ik die overeenkomst toen niet afgesloten. Daarom verzoek ik de publikatie van de vertaling tot na de beëindiging | |||||||||||
[pagina 755]
| |||||||||||
van de oorlog te willen opschorten.’Ga naar voetnoot25 Insel antwoordde dat men op dat verzoek zou ingaan. Of dat ook zo gebeurd is, is niet duidelijk. Der Philosoph im Schleusenhaus komt in geen enkel Inseloverzicht voor. Maar de zoon van Georg Gärtner heeft er een exemplaar van in zijn boekenkast staan met de vermelding ‘Leipzig 1917’. Misschien is het boekje alleen gedrukt, maar nooit verspreid. Na de oorlog verloor Kippenberg op slag alle belangstelling voor Sabbe.
Van alle Vlaamse schrijvers die Kippenberg in de oorlogstijd ontdekt had, is er maar één die hij na die oorlog systematisch verder is blijven uitgeven, tot aan zijn dood. Met die man haalde hij ook belangrijke commerciële successen. Die ene Vlaamse schrijver had niet op het eerste lijstje van Jan Greshoff gestaan, ook niet op het tweede of het derde. Zijn naam was Felix Timmermans. Kippenberg heeft van Timmermans tijdens de oorlog alleen wat kleinigheden uitgegeven in tijdschriften en bloemlezingen, maar de basis voor de publikatie van het grote werk (Das Jesuskind in Flandern, Pallieter) is wel degelijk tijdens de oorlog gelegd. Kippenberg heeft de mythe de wereld ingestuurd dat hij zijn exemplaar van Pallieter gewoon in de winkel had gekocht nadat een vriend van hem erop gewezen had dat dat boekje misschien wel in zijn fonds zou passen. Hij zou het boek in een ruk uitgelezen hebben en dan zelf naar Antwerpen zijn getrokken om een beduusde Timmermans een royaal Duits contract onder zijn neus te duwen. Dat verhaal wordt onder andere door het Felix Timmermans-genootschap levend gehouden. Het artikel waarin Kippenberg zijn relaas doet, is in het Timmermans-Jaarboek van 1988 nog eens zonder een kritische voetnoot overgenomen. De Insel-papieren in Weimar helpen die mythe voorgoed de wereld uit. Kippenberg heeft Timmermans gerekruteerd in het kader van zijn ‘Operatie Vlaanderen’ en met hetzelfde apparaat dat hij voor de andere schrijvers had gebruikt. Wie zijn aandacht op Timmermans heeft gevestigd, is niet precies aan te wijzen, maar een zeer goede kanshebber is de kleurrijke Herman Felix Wirth. Wirth was de zoon van een Duitse filoloog en een Nederlandse mevrouw van wie de geschiedenis geen beroep vermeldt. Hij studeerde zelf geschiedenis, filologie en musicologie en combineerde die drie disciplines in een passie voor de studie van oude volksliederen. Zijn doctoraat had hij aan de ‘ondergang van het Nederlandse volkslied’ gewijd. Al die liefde voor de Nederlanden had hem er niet van weerhouden om in augustus 1914 dienst te nemen in het Duitse leger. Ook als publicist had hij snel zijn bijdrage tot de oorlogsinspanning geleverd door een bundel oude Kriegslieder uit te brengen. Zijn Nederlands-Duitse achtergrond én zijn kennis van de Vlaamse geschiedenis gaven hem een geknipt profiel voor de Politische Abteilung. En die kreeg hem dan ook gauw in de gaten. Hij werd als ‘Mitarbeiter des Pressedelegierten’ naar Gent gestuurd, als hulpje van de censor dus. Gent was militair gebied en de Politische Abteilung had daar eigenlijk niets te zoeken. Maar het burgerlijk bestuur had snel ingezien dat er daar juist wel veel Flamenpolitik te bedrijven viel, vandaar dat men het op een akkoord had gegooid met de militairen. In Gent was vanaf de eerste dagen van de bezetting een extreme, pan-germanistische groep Vlamingen aan het werk onder leiding van de Nederlandse dominee Domela Nieuwenhuis: ‘Jong Vlaanderen’. Die groep kon gebruikt worden in de Flamenpolitik, maar moest vooral ook ingetoomd worden. De Duitse politiek van het ogenblik was niet gediend met lieden die pleitten voor het opgaan van Vlaanderen in een groot Duits Rijk. | |||||||||||
[pagina 756]
| |||||||||||
Wirth moest dat in de gaten houden en deed dat in de praktijk door plaats te nemen in de redactie van De Vlaamsche Post, de krant van de groep. Zijn plaats en rol in de redactie zorgden voor conflicten binnen ‘Jong Vlaanderen’ maar Wirth had veel Duits geld meegebracht en daardoor kon hij moeilijk aan de deur gezet worden. De hele krant leefde trouwens bij de gratie van de bezetters. De Vlaamsche Post werd nooit een bloeiende onderneming, maar zorgde in zijn korte leven toch voor een paar opmerkelijke primeurs. In de eerste zeven nummers (van 22 tot 28 februari 1915) publiceerde De Vlaamsche Post uittreksels uit het Oorlogsdagboek van Stijn Streuvels. Dat draaide uit op een storm van protest omdat het erop leek dat Streuvels de Duitsers materiaal geleverd had dat hun wrede houding tegenover de burgerbevolking aanvaardbaar kon maken. Een Duitse krant had sommige uittreksels gretig overgenomen onder de kop: ‘Stijn Streuvels' Loblied der deutschen Offiziere’. Het redactielid dat ervoor gezorgd had dat Streuvels zijn tekst aan De Vlaamsche Post had afgestaan heette ... Herman Felix Wirth. Kippenberg had vóór februari 1916 nog geen beroep gedaan op de diensten van Wirth. Dat hoefde niet, omdat hij in het militaire gebied voor zijn eigen zaken kon zorgen. Het was voor een keer de agent van de Politische Abteilung zelf die zich bij Kippenberg meldde. Hij deed dat per brief op 19 januari 1916. Zijn collega R.A. Schröder had hem aangepord en ook gesprekken met Streuvels hadden hem op het idee gebracht: ‘Van de met mij bevriende Stijn Streuvels hoorde ik over de stoute Vlaamse plannen van de Insel Verlag.’Ga naar voetnoot26 Wirth meldde zich niet als agent, maar als auteur. Hij had een tweedelige bloemlezing Vlaamse en Nederlandse volksliederen klaar en vroeg zich af of die niet in het Insel-fonds zou passen. Kippenberg had daar wel oren naar, maar in de correspondentie tussen de twee mannen wordt Wirth al gauw weer agent in plaats van auteur en zijn belangrijkste rol is die van go-between tussen Kippenberg en Timmermans. Dat Wirth Timmermans kende, geven zelfs de grootste Timmermans-hagiografen toe. Alle biografische schetsen vermelden braaf dat het manuscript van Pallieter via hem tot bij uitgever Van Kampen in Nederland is gestuurd in de zomer van 1915. Waarom dat Lierse manuscript via Gent moest gaan, wordt er nooit bij gezegd. Er liep een lijn van Lier naar Gent via twee andere redactieleden van De Vlaamsche Post: Reimond Kimpe en Antoon Thiry, allebei vrienden van Timmermans. Met Thiry had Timmermans zelfs samen gepubliceerd. En wellicht is hij het geweest die de aandacht van de Duitse vriend op het werk van Timmermans (en dus deels van zichzelf) heeft gevestigd. Wirth heeft het dan weer gesignaleerd aan Kippenberg. Dat laatste moment is niet meer precies aan te wijzen, maar het daaropvolgende wel. Wirth schrijft Kippenberg op 26 januari 1916 aan: ‘Hierbij de brief van Timmermans! U kan alles via mij zenden, aangezien ik een directe verbinding met Lier heb. De Sprookjes van Timmermans en Thiry stuur ik u morgen ter inzage’; 27 januari 1916: ‘Ik heb de eer u hierbij de Sproken van Timmermans en Thiry te laten toekomen; het is de tweede reeks van de Begijnhofsprookjes, het eerste vervolg - een jeugdwerk van de beide jonge sympathieke echt-Vlaamse schrijvers...’Ga naar voetnoot27 Kippenberg heeft dan waarschijnlijk ook de tijdschriftversie van Pallieter gelezen (verschenen in De Nieuwe Gids) en na die lectuur inderdaad meteen voor een contract gezorgd. Op 5 februari 1916 meldt Wirth: ‘Hierbij het ondertekende contract van Timmermans, de eerste bladzijden van Pallieter + tekeningen; een verklarende woor- | |||||||||||
[pagina 757]
| |||||||||||
Brief van Wirth aan Kippenberg in verband met het Pallieter-contract en in verband met zijn eigen volksliederenproject (dat hem aan een andere uitgever, Diederichs, bond), 5 februari 1916, 2 p.
| |||||||||||
[pagina 758]
| |||||||||||
denlijst alsook een brief van Timmermans (...).’Ga naar voetnoot27 Die ‘eerste bladzijden’ moeten drukproeven geweest zijn. Pallieter was immers nog niet uit in boekvorm. Van Kampen was aan het drukken, Timmermans aan het corrigeren. Telkens er weer drukproeven uit Nederland kwamen, kreeg Kippenberg zijn exemplaren, dat is goed te volgen in de correspondentie. Ook de betaling van Timmermans gebeurde via de Politische Abteilung. Daarvoor werd Osswald weer ingeschakeld. Op 11 februari 1916 schrijft Kippenberg vanuit Leipzig aan Osswald in Antwerpen: ‘Het contract met de heer Timmermanns (sic) is ondertekend; en volgens dit contract moet er nu 1500 frank betaald worden. Ik zou u dankbaar zijn als u daarvoor wilde bemiddelen en me kon mededelen op welke bank in Antwerpen ik voor uw rekening de 1500 frank, of 1200 mark kan laten overschrijven.’Ga naar voetnoot28 Het geld kwam binnen via Osswalds rekening bij de Disconto-Gesellschaft in Antwerpen. We zullen het beeld van de in bittere armoede gedompelde snoephandelaar Timmermans toch wat moeten bijkleuren. Herman Felix Wirth verdween in het najaar van 1916 naar Duitsland. Hij speelde geen rol meer in het Insel verhaal. Twintig jaar later, toen hij een zeer omstreden figuur was geworden in de Duitse academische wereld, zou hij zijn activiteiten in Vlaanderen opblazen tot die van ‘eerste organisator van de Vlaamse Beweging’ en zich onder andere daarmee een weg bluffen tot bij de persoonlijke staf van Heinrich Himmler. Het is een vreemde kronkel van de geschiedenis dat de man die de zonnige wereld van ‘de Fee’ hielp ontdekken voor de Duitsers, moest eindigen in het schimmige rijk van Himmlers ‘Ahnenerbe’. In 1934 werd hij lid van de SS met de graad van Hauptsturmführer, stamnummer 258776. In februari 1916 had Kippenberg Timmermans dus onder contract voor Pallieter. In augustus 1916 had hij het boek in handen. Toch heeft het nog tot 1920 geduurd eer de Duitse vertaling er was. Ook daar levert het Insel-archief een verklaring voor: het boek was te moeilijk voor de vertalers. Alleskunner Schröder is er eerst aan begonnen (nadat Kippenberg er een ogeblik aan had gedacht om zélf te vertalen), maar uiteindelijk heeft hij alleen de vertaling voor de Gezelle-fragmentjes in de tekst geleverd. De volgende kandidaat was een zekere professor Nohl, maar die raakte er ook niet door. Ten slotte vroeg Kippen berg het aan Anna Valeton-Hoos, de Duitse vrouw van de Nederlandse professor Josué Valeton, die van 1916 tot 1918 aan de vernederlandste universiteit van Gent chemie had gedoceerd. Maar toen was het al februari 1920 en Herr Timmermans was ‘sehr verstimmt’ over de vertraging. Anna Valeton-Hoos klaarde de klus in vijf maanden, in overleg met Timmermans. Aan haar koppigheid danken de Duitse lezers het onder andere dat in de Duitse Pallieter sprake is van een ‘Felderbauch’, een ‘veldbuik’, en niet van een ‘Felderrücken’, zoals Kippenberg had gewild. Valeton-Hoos had de ‘veldbuik’ in geen enkel woordenboek gevonden. Timmermans had haar eerlijk bekend dat hij het woord zelf gemaakt had.
Op 11 november 1918 om elf uur viel de oorlog op het westelijk front stil. En meteen viel ook de bodem uit Kippenbergs Vlaamse programma. Hijzelf was toen al een tijdje weg uit Vlaanderen. Met hetzelfde gemak als waarmee hij zich naar Tielt had laten overplaatsen, was hij in juli 1918 uit militaire dienst | |||||||||||
[pagina 759]
| |||||||||||
gegaan: ‘Ik ben uit Gent teruggekeerd omdat ik op verzoek van het Auswärtige Amt tot nader order, en naar het zich menselijkerwijze laat aanzien definitief van legerdienst ben vrijgesteld.’Ga naar voetnoot29 Kippenberg was opgenomen in de Duitse diplomatie. Hij deed daar tegenover derden heel relativerend over, maar maakte in de laatste oorlogsmaanden toch maar diplomatieke reizen naar Zwitserland en de Skandinavische landen. De sfeer in Gent en in de rest van het A.O.K. in Tielt was helemaal veranderd nadat de brave hertog van Württemberg in februari 1917 wegens onbekwaamheid was overgeplaatst naar de Elzas. ‘Later werd het dan bij het A.O.K. anders en ten slotte zelfs in hoge mate onverkwikkelijk. We misten de geest van de hertog, juist zoals we nu überhaupt de geest van de hertogen in ons land missen’: zo beschreef Kippenberg het einde van zijn Vlaamse tijd in een brief uit 1919.Ga naar voetnoot30 En was het nu een politieke operatie geweest die Anton Kippenberg daar in Vlaanderen had uitgevoerd? Kippenberg hield tegenover derden zelfs tijdens de oorlog vol dat zijn uitgeverij niet aan politiek deed. Met dat argument had hij bij voorbeeld de Belgische advokaat Stocky doorgestuurd toen die kwam vragen of Insel het tijdschrift van de ‘Gesellschaft zur Pflege Deutsch-Flämischer Beziehungen’ wou uitgeven. Maar anderzijds gaf Insel wel het tijdschrift Der Belfried uit, een soort forum waarop ‘boven het rumoer van de partijen’ over heden, verleden en toekomst van de Duits-Vlaamse betrekkingen kon gediscuteerd worden. Der Belfried was een creatie van de Politische Abteilung in Brussel. Diezelfde Politische Abteilung schreef ook in een van haar ‘Tätigkeitsberichte’ dat het werk van Kippenberg minstens geholpen heeft bij het uitvoeren van haar opdracht: ‘De Politische Abteilung ondernam een poging om de artistiek en literair vooraanstaande elementen onder de Vlamingen zover mogelijk tot politieke of toch minstens tot culturele samenwerking te brengen. Daarbij is het feit dat de Insel-Verlag een reeks vertalingen van Vlaamse schrijvers en dichters gepubliceerd heeft, een niet te onderschatten hulp geweest.’Ga naar voetnoot31 Kippenberg kende jan-en-alleman bij de Politische Abteilung, maar heeft er nooit rechtstreeks voor gewerkt. Had de oorlog nog even langer geduurd, dan was het misschien wel zover gekomen. Dat leert de briefwisseling met Friedrich Markus Hübner, de PA-man die in Brussel een aantal Middelnederlandse teksten voor Kippenberg vertaalde, maar ook het Flämisches Novellenbuch samenstelde (met verhalen van onder andere Timmermans, De Bom, Baekelmans, Streuvels, Vermeylen). Het Novellenbuch, een van de laatste Vlaamse oorlogsprodukten van Insel, bleek het eerste te zijn waarvan de chef van het Vlaamse comitee binnen de Politische Abteilung het directe propagandistische belang vatte: ‘Het boek is dermate geschikt voor de propaganda en voor het winnen van sympathie voor de Vlamingen bij de Duitsers, maar ook voor het winnen van sympathie bij de Vlamingen zelf, dat volgens de hier heersende mening het grootste belang moet gehecht worden aan de verspreiding van het Novellenbuch in het Etappegebied.’Ga naar voetnoot32 Tot dan toe was het werk van Kippenberg geapprecieerd, nu werd het ineens als heel belangrijk beschouwd en de man zelf werd tot rechtstreekse medewerking uitgenodigd: ‘De “flamen-politische” sectie bij het bestuurshoofd voor Vlaanderen heeft, zoals u wel zal weten, | |||||||||||
[pagina 760]
| |||||||||||
al lang haar oog op u laten vallen. Het is daarom dat er gisteren van bij de chef van deze sectie, de heer consul Asmis, een telegram naar u is vertrokken (...) Het is in velerlei opzichten dringend nodig en voor uzelf geloof ik zeer interessant, dat u consul Asmis ontmoet. Hij zal u bepaalde propagandistische voorstellen voor Zwitserland doen met het oog op België.’Ga naar voetnoot33 Kippenberg zei niet nee. Maar tijd om ja te zeggen heeft hij ook niet meer gehad. Elf november was te dichtbij.
De Operatie Vlaanderen van de Insel Verlag was voorbij. En na de Duitse nederlaag was er ook geen bevoorrechte band meer tussen Duitsland en Vlaanderen. Veel onuitgevoerde plannen zouden dat voor altijd blijven. Wat was er uiteindelijk gerealiseerd van het Vlaanderen-project? In het najaar van 1918 had Kippenberg nipt zijn rijtje van twaalf Vlaamse Insel-Bücherei-deeltjes klaar gekregen (waarvan er drie oorspronkelijk in het Frans geschreven waren: Anton Bergmanns Ziegelhaus, Der Rekrut van Conscience, Herr Halewijn van Charles de Coster, Kees Doorik en Burch Mitsu van Georges Eekhoud, een Gezelle-bloemlezing, Die Ernte en Der Arbeiter van Streuvels, Johann Doxa van Teirlinck en ten slotte ook nog drie brokjes Middelnederlandse literatuur: Das Buch von den 12 Beghinen van Ruusbroec, Visionen van Hadewych en het abele spel Lanzelot und Sanderin. In de ‘Bibliothek der Romane’ waren zes ‘Vlaamse’ titels verschenen: Rose Van Dalen van Cyriel Buysse, Der Löwe von Flandern van Conscience, Brabanter Geschichten en Die Hochzeitsreise van Charles de Coster, Das Neue Karthago van Eekhoud en Der Flaschacker van Streuvels. Als zelfstandige titels had Insel ook nog Advokat Ernst Staas van Bergmann, Das Nothorn van René de Clercq, Der Ewige Jude van Vermeylen en een Flämisches Novellenbuch uitgebracht. Niet uitgebracht, maar wel gedrukt was de mysterieuze Philosoph vom Schleusenhaus van Sabbe. Het project had een goede twee jaar vertraging opgelopen en begon pas in de weken vóór de wapenstilstand politiek én commercieel een beetje te renderen. Kippenberg had veel meer geïnvesteerd dan gerealiseerd. Hij had grote voorschotten betaald aan schrijvers die hij uiteindelijk niet of nauwelijks zou publiceren, al bleef hij nog jarenlang alle claims scherp controleren. Van sommige kleine visjes had hij wel van meet af aan geweten dat het nooit wat zou worden. Die hadden wat marken kunnen meepikken omdat ze voor de goede zaak werkten. Eugeen de Bock was zo iemand. Kippenberg had hem in een vlaag van flamingantisme 150 mark betaald voor de Duitse rechten op Die Neuvlämische Literatur. Maar achteraf kreeg hij het niet over zijn uitgevershart om dat ding ook echt te publiceren: ‘Het zakelijke daarin is zeker, zoals men het van de schrijver niet anders kan verwachten, voortreffelijk, maar voor de rest vind ik het banaal en vervelend.’Ga naar voetnoot34 Die marken waren van meet af in de Vlaamse zaak geïnvesteerd, niet in de Vlaamse literatuur. Maar in de grote vissen leek Kippenberg werkelijk even te hebben geloofd. En toch heeft Insel nooit nog iets nieuws van Streuvels op de markt gebracht (alleen een verbeterde vertaling van De Vlaschaard, en dat pas op het ogenblik dat de nazi's een gunstige ‘conjunctuur’ voor heimatliteratuur hadden geschapen.) Van Teirlinck is alleen nog Das Elfenbeinäffchen vertaald (en dat pas in 1927). Van de Woestijne is zelfs niet aan een eerste op zichzelf staande vertaling toegekomen. De ene vertaling van Sabbe is in de kast gebleven, een tweede is er nooit gekomen. | |||||||||||
[pagina 761]
| |||||||||||
Buysse werd volledig van het programma afgevoerd. Alleen met Timmermans is Kippenberg blijven doorgaan. Met groot succes. Die heeft in zijn eentje al die voorschotten terugverdiend voor Insel. In het Streuvels-dossier in Weimar steekt een anoniem, veelzeggend kattebelletje in verband met Prutske: ‘Met Prutske is niets aan te vangen (...) Als de Vlamingen geen natuurbeschrijvingen geven, zien ze af van het enige dat hun psychologie opmerkelijk maakt.’Ga naar voetnoot35 Toch zou Insel ooit ook nog Vlaanderens grote weerberichtenbestrijder Gerard Walschap uitgeven. Maar dat gebeurde pas veel later, in de schaduw van alweer een andere oorlog. En dat is een ander verhaal. | |||||||||||
3. Leipzig, WeimarIn de nacht van drie op vier december 1943 werd Leipzig voor het eerst zwaar gebombardeerd. De wijk met de vele uitgeverijen werd bijna helemaal vernield. Van het Insel-huis stond zo goed als niets meer recht. Anderhalf miljoen Insel-boeken waren verbrand. Twee en een half jaar correspondentie in rook opgegaan. Maar er was ook veel gered: uit brandvrije kluizen kwamen Kippenbergs Goethe-verzameling en zijn archief te voorschijn. Het verhaal dat hierboven staat, heeft een vuurstorm doorstaan. De bejaarde Kippenberg trok zijn bedrijf weer op gang, maar koos na de oorlog voor het westen, al bestaat er ook nu nog altijd een uitgeverij met de naam ‘Insel’ in Leipzig. Het bedrijfsarchief bleef achter in het oosten, maar op een plek die Kippenberg liefhad: Weimar, waar het altijd naar bruinkool ruikt. | |||||||||||
Bronnen:Het grootste deel van de citaten is rechtstreeks uit ongepubliceerde briefwisseling tussen Kippenberg of zijn medewerkers en de Insel-auteurs gelicht. Die briefwisseling wordt bewaard in het Goethe-Schiller-Archief in Weimar. Het archief is toegankelijk gemaakt via een zogenaamde ‘Verzeichnis’. Er is een thematische sleutel tot het archief en een die op persoons-namen is gebaseerd. Bijna al het materiaal dat hierboven gebruikt is, komt uit de themagroep ‘Flamica’. De ‘Flamica’-verzameling bestaat uit een groot aantal mappen met brieven en documenten die min of meer per correspondent zijn samengebracht. Zo zijn er mappen voor Streuvels, Gärtner, Osswald... De documenten dragen verder geen identificatienummers. Citaten in moderne Nederlandse spelling zijn uit het Duits vertaald. Binnen de citaten is ook de oorspronkelijke spelwijze van eigennamen bewaard. |
|