Luc Huyse
Essay
Wie schrijft, die blijft?
België is ziek van zijn jaren veertig. Het lijdt aan een neurose die door de collaboratie en de bestraffing daarvan is verwekt. De symptomen zijn talrijk: het onvermogen van de politici om tot een sereen debat te komen, de verkrampte reacties op een tv-serie, de hagiografische geschriften over de voormannen van de collaboratie. Sommigen verwachten de genezing van een actieve interventie in het collectief geheugen. Hun voorschrift is amnestie. Zij hebben ongelijk. Frankrijk en Nederland tonen ons waarom de voorstanders van een algemeen pardon zich vergissen. Het is waar, in beide buurlanden is al in het begin van de jaren vijftig amnestie verleend. Voor velen hier in België is dat een lichtend voorbeeld. Zij vergeten echter dat Frankrijk en Nederland evenmin als wijzelf de collaborateurs en hun berechting verteerd hebben. Geregeld laait de koorts weer op. Soms is de schuldige een film, zoals Mon ami le traître van J. Giovanni (1988) in Frankrijk. Soms is het een boek, zoals Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie van A. Venema (1988-1990) in Nederland. Amnestie is in deze landen niet veel meer geweest dan wat een Frans historicus, Henri Rousso, een ‘oubli juridique’ noemt, een juridische ingreep die geen verankering vond in het collectief bewustzijn.
Alleen de tijd kan het trauma uitwissen. En dat kan lang duren, want aan een oorlog komt nooit helemaal een einde. Elke oorlog is altijd in een of andere zin onvoltooid verleden, ook al omdat hij in duizenden bladzijden roman, gedicht, pamflet en wetenschap in leven wordt gehouden. Dat is ook zo voor het verschijnsel van de collaboratie en, vooral dan, van haar bestraffing.
De repressie heeft duizenden aan het schrijven gezet. Dikwijls is elk papieren spoor daarvan verdwenen. Dat is, ondermeer, het geval voor de verweerschriften waarmee velen zich na de oorlog tegen verdachtmakingen hebben verdedigd. Anderen zijn met hun relaas wél op het publieke forum verschenen. Er zijn de rechtswetenschappelijke geschriften, om en bij de honderd in aantal. Een tweede, veel zwakkere stroom van publikaties is geschiedkundig of sociaal-wetenschappelijk van aard. Verreweg het omvangrijkste pakket aan boeken en tijdschriftartikels is echter helemaal buiten het wetenschappelijk bedrijf tot stand gekomen. Deze derde groep van schrijfsels bevat dagboeken, procesverslagen en pamflettaire analyses waarin beklaagden, veroordeelden, advocaten, rechters, journalisten en politici hun visie op het gebeuren ontwikkelen. Alle zijn ze, de ene wat meer dan de andere, subjectief van inslag: de auteurs ervan zijn geëngageerd, als participanten of als hevig bewogen toeschouwers. In de buurt van deze publikaties bevindt zich een vierde categorie: een honderdtal romans die de repressie soms zelfs zeer uitvoerig verhalen.
Mij boeit vooral het geschrijf dat tot de derde groep behoort en daarin dan meer bepaald de bijdrage van wat in Vlaanderen slachtoffers van de repressie heet. Er is iets merkwaardigs aan de hand met deze literatuur: het gaat bijna uitsluitend om produkten van nederlandstalige collaborateurs. Hoe komt dat eigenlijk?