| |
| |
| |
Jaak de Maere
Kroniek
Het idealisme en de spelregels
Hella Haasse kapittelt Joan Derk van der Capellen tot den Pol
Hella S. Haasse, Schaduwbeeld of Het geheim van Appeltern. Kroniek van een leven. Amsterdam, Querido, 1989.
Voor de goegemeente heeft de herdenking van de Franse Revolutie veel poeha en een lachwekkend spektakel op de Champs Elysées opgeleverd, voor de historici en andere vakmensen een stapel nieuwe publikaties en een reeks vernieuwende inzichten. In elk geval was het verheugend dat dit historisch gebeuren zo sterk op de voorgrond werd geplaatst. Want de Franse Revolutie is - meer dan welke andere historische periode ook - het laboratorium van de geschiedenis, waar in een reeks kettingreacties, in een ongelooflijke concentratie én voor het eerst alle belangengroepen (van adel tot armoelijders) en ideologieën (van uiterst rechts tot uiterst links) een kans hebben gekregen om hun opvattingen in werkelijkheid om te zetten of hun belangen een machtsbasis te geven, en waar de snelle afwisseling van de machtsrelaties de latere onderzoeker een gedroomde gelegenheid biedt alle mogelijke maatschappelijke conflicten in één notedop te bestuderen.
De Franse Revolutie ontstond uit een conflict tussen enerzijds het hof en anderzijds adel en hogere geestelijkheid. Ze werd overgenomen door een heterogene groep die men al te gemakkelijk als ‘burgerij’ aanduidt, maar die in feite uit tegengestelde groepen bestond: de bezitters (adellijk of niet), die een vermindering van de belastingdruk en injecties voor de economie verlangden, en de intellectuelen, die onder invloed van de Verlichting door rationalistisch idealisme werden gedreven. Ze werd voortgestuwd door het stadsvolk dat (vooral in Parijs) al de allures van een proletariaat had, en uiteindelijk door de contrarevoluties van het landvolk in een Napoleontische richting geleid, die de bezitters hun zin gaf, de idealisten uitschakelde (al bleef hun retoriek dikwijls bestaan) en het volk militariseerde. De Franse Revolutie werd een exportprodukt, waarbij elk volk een ander lot werd toebedacht. Vlaanderen, dat kort voordien al in een Brabantse Omwenteling tegen Jozef II in opstand was gekomen (en daarmee in naam van het particularisme tegen zijn eigen belangen had gestreden), zuchtte onder het Franse juk en ontketende een Boerenkrijg.
Nederland had een andere voorgeschiedenis, en als gevolg daarvan een andere ‘Franse tijd’. Er bestond een sterke ‘Patriotten’-beweging die inspiratie vond in Verlichting, vaderlandsliefde, christendom en oud-Romeinse deugden, enthousiast de Amerikaanse Onafhankelijkheidsstrijd steunde, sociaal heterogeen was, maar vooral uit ambachtslieden, kleine zelfstandigen en intellectuelen bestond, en storm liep tegen de Oranjes, die een bedreiging vormden voor de federale principes en het individuele vrijheidsstreven. Toen de Engelsen grote delen van het land
| |
| |
bezetten, namen deze Patriotten op verschillende plaatsen de macht over, tot in 1787 de Oranjes terugkeerden na tussenkomst van een Pruisisch interventieleger. Vele Patriotten vluchtten naar Parijs, maar ze kwamen weer aan de macht toen de Franse revolutionairen het land controleerden; ze probeerden er voor Nederland het beste van te maken, tot Frankrijk het land ten slotte gewoon annexeerde.
In de Nederlandse historiografie zijn de Patriotten met hun ‘Bataafse Republiek’ niet erg populair; ze worden als halve of hele collaborateurs beschouwd, al verdienen de Oranjes met hun Pruisische connecties die naam eigenlijk meer. De laatste jaren is het beeld wat genuanceerd; vooral Simon Schama heeft in Patriotten en bevrijders hun eerlijke bedoelingen, hun moed en onbaatzuchtigheid, en vooral hun onbloedig optreden in het licht gesteld. Veel aandacht wordt daarbij besteed aan de rol van Joan Derk van der Capellen tot den Pol, een edelman die stierfin 1784, maar door de Patriotten werd beschouwd als ‘Vader des Vaderlands’, omdat hij zich in de praktijk inzette voor de idealen van de Verlichting, en vooral omdat hij vrijwel zeker de auteur is van Aan het volk van Nederland, een vlugschrift dat uitgroeide tot het evangelie van de Patriotten, internationaal weerklank vond en de auteur de reputatie heeft gegeven van de ‘Multatuli van de achttiende eeuw’ (Jan en Annie Romein).
Van deze edelman in conflict met zijn klasse heeft Hella Haasse in Schaduwbeeld of Het geheim van Appeltern een uitvoerig portret getekend. Die taak is haar wel toevertrouwd. Wars van alle literaire modes en van TV-glitter (al heeft ze voor de TV met koningin Beatrix een gesprek gevoerd) heeft ze zich zowel bij critici als publiek een ijzersterke reputatie opgebouwd: steevast komen haar boeken in de top-tien, en steevast vinden de recensenten haar nieuw werk belangrijk. Terwijl ze in de eerste fase van haar schrijversloopbaan meer aandacht had voor fictie, toont ze de laatste jaren meer belangstelling voor de geschiedenis. Toch is die tegenstelling grotendeels schijn. In haar romans schept ze een wereld die met de wetten van de referentiële causaliteit rekening houdt, en waarin ze achter de essentie van mensen en dingen wil komen door een thrillerachtige intrige (die beantwoordt aan de wetten van het genre) en psychologische diepgang (die beantwoordt aan de inzichten van de wetenschap); vooral in De wegen der verbeelding en Berichten van het Blauwe Huis fungeert haar inventiviteit binnen het kader van deze zelf opgelegde beperkingen, en beide boeken zijn hoogtepunten in haar romanoeuvre. In haar historisch werk worden beperkingen haar al bij voorbaat door de ontologische status van de geschiedenis opgelegd: ze creëert veel minder, maar reconstrueert vooral de lotgevallen van historische personages in samenspraak met hun tijd.
Toch streeft ze juist hierin naar vrijheid door het slechts secundair behandelen van de histoire-bataille of de groten der aarde; ze heeft het liever over figuren die wel een historische rol hebben gespeeld, maar wier biografie toch Leerstellen bevat en ruimte laat voor speculaties en interpretatie, en over mensen die (vooral in de achttiende eeuw) rukten aan de kettingen van hun tijd, hun stand, hun denkpatronen. Geschiedenis en fictie komen in haar oeuvre dan ook dicht bij elkaar.
De ambivalentie fictie-geschiedschrijving komt sterk tot uiting in haar eigen positiebepaling. Geeft ze De groten der aarde of Bentinck tegen Bentinck niet zelf de ondertitel ‘Een geschiedverhaal’ mee, waardoor de dubbelzinnigheid in één woord wordt uitgedrukt? In de Coda van dit Schaduwbeeld vervolledigt ze de biografieën van alle secundaire personages, zoals dat in een echt historisch werk gebeurt; in de Verantwoording stelt ze dat het boek geen roman is, ‘al zijn een
| |
| |
aantal open plekken in de levensgeschiedenis van Joan Derk van der Capellen vanuit de verbeelding ingevuld. Het boek is echter ook geen biografie in strikt wetenschappelijke zin.’ (p. 463): ze heeft documenten ingekort, verschillende brieven gecombineerd, de taal aangepast. Maar de fictionalisering is belangrijker op een ander vlak. ‘Ik moest in documenten - het geheugen van de tijd - en in de verbeelding zoeken naar wat niet meer aanwezig is.’ (p. 10) En die verbeelding heeft ze veel kansen gegeven. Daar was ook genoeg gelegenheid toe: de hoofdpersoon moest dikwijls zijn toevlucht nemen tot semi-illegaal optreden, en zelfs van Aan het Volk van Nederland is hij niet absoluut zeker de auteur. Dat hoeft niet te verwonderen: het pamflet werd 's nachts verspreid, werd onmiddellijk verboden en aangeslagen, en alleen al het verspreiden ervan werd zwaar gestraft. Hella Haasse had dus heel wat speelruimte, en ze heeft haar fantasie kunnen uitleven.
Om te beginnen heeft ze het gebeuren in een hedendaags raam ingepast: ‘Ik stond op de dijk bij Appeltern’ (p. 9), ‘Terwijl ik daar zat, op de berm...’ (p. 462). Zo brengt ze een ik in haar creatie, en daarmee zowel een subjectief element dat ingaat tegen de wetenschappelijke gebruiken, als een maximale identificatie met de auteur, wat haaks op de epische gewoonten staat. Ze gebruikt voor dit episch nu het preteritum, terwijl ze voor haar historie de tegenwoordige tijd hanteert. Ze poneert het recht op eigen invulling, want ‘De details worden onzichtbaar, alleen de grote lijnen blijven.’ (p. 462) Binnen het raam gebruikt ze documenten, maar ze kan natuurlijk naar goeddunken selecteren en manipuleren met het materiaal. De hoofdmoot bestaat trouwens uit een reeks verhalen: de biografie van de hoofdpersoon, beschrijvingen van secundaire ‘tijdgenoten’ (de Beaumarchais, John Adams, Willem V, John Wilkes en anderen: ze staan niet altijd direct met de hoofdpersoon in verbinding, maar typeren het klimaat van de tijd) en van tijdverschijnselen (zoals geheime genootschappen). Al deze verhalen worden op het eerste gezicht neutraal verteld, maar elke ervaren lezer weet, hoe een auteur door woordkeuze, lichte ironie, herhalingen en andere middelen sympathie of antipathie kan wekken. In de literatuur is dat zijn goed recht; in literatuur die ook aanspraken op werkelijkswaarde wil doen gelden, is voorzichtigheid geboden, zeker bij personages die zo omstreden zijn als deze baron - en erg voorzichtig is Hella Haasse niet.
Haar verhaal beschrijft het leven van de hoofdpersoon in samenhang met de evolutie van de tijd, die hij eerst ondergaat en later zelf beïnvloedt. Hij stamt van vaderszijde uit een geslacht van Gelderse notabelen met goede relaties met de Oranjes; zijn grootvader van moederszijde, Reinier van Bassenn, ooit het slachtoffer van zijn verzet tegen de Oranjes, voedt hem op in een combinatie van eerbied voor de oude Romeinse deugden, Spartaanse methodes, zorg om de Republiek en idealen van de Verlichting, en hij oefent op zijn kleinzoon een grote invloed uit. Zijn vader Frederik, een militair, minacht en verwaarloost hem. Het kind volgt de Latijnse School en later de Academie, en zwerft een tijdlang besluiteloos rond. Geen beloftevol begin, zeker omdat het gepaard gaat met fysieke ongemakken (zoals constipatie) die hij heel zijn leven zal meeslepen. In functie van de latere ontwikkeling fictionaliseert de schrijfster een innerlijke groei waarin zijn opvattingen gestalte krijgen. Behalve voor de rol van de grootvader, zijn die fragmenten nogal speculatief: Hella Haasse fantaseert een causaliteit zonder veel historische grondslag.
In 1766 huwt de hoofdpersoon Hillegonda Anna Bentinck; hij wil nu doelgericht aan de slag. Van nu af aan wordt zijn ontwikkelingsgang minder narratief, en meer met documenten weergege- | |
| |
ven. Jarenlang probeert hij te ontkomen aan pijnlijke vormen van afhankelijkheid en miskenning. Financieel heeft hij het niet breed, het paar woont in bij de schoonmoeder; hij wordt niet toegelaten tot de ridderschap van Zutphen, en evenmin tot die van Overijssel, zodat hij ook geen lid van de Statenvergadering kan worden; jarenlang moet hij lobbyen (onder andere bij stadhouder Willem V!) om te worden toegelaten. Voor Hella Haasse een goede gelegenheid om de lezer inzicht te geven in de politieke constellatie en de invloedssferen, om ook de tegenspelers ten tonele te voeren, om de hoofdpersoon te schetsen als produkt van vernederingen en frustratie (die voor haar zijn later gedrag grotendeels verklaren!), en om de paradox aan te tonen die ontstaat uit de verplichting om de vooraf uitgestippelde wegen te bewandelen teneinde later die wegen te kunnen verleggen. Slechts als edelman kan Joan Derk door de machtigen gehoord worden; alleen als lid van de Staten kan hij de misbruiken van de leden aanklagen.
Op 22 oktober 1772 treedt hij voor het eerst als lid binnen in de vergaderzaal van de Staten te Kampen, en vrijwel onmiddellijk begint hij te ijveren voor zijn idealen: inzet voor het vaderland, dat hij wil verdedigen tegen buitenlandse agressie en binnenlandse dictatoriale neigingen (in het begin toegeschreven aan slechte raadgevers van de stadhouder, later aan de stadhouder zelf), ijver voor de idealen van de Verlichting (vrijheid en gelijkheid in talrijke betekenissen). Ook in een pessimistische, cynische, ongelovige tijd als de onze, klinken zijn woorden nog dwingend, profetisch, ontroerend: ‘Door dezelfde almachtige Hand geschapen... zijn alle mensen gelijk.’ (p. 212) ‘Alle dienstbaarheid, ik bedoel: gedwongen dienstbaarheid... heeft volgens mij een grote verderfelijke invloed op het zedelijke karakter der mensen... De vurige liefde tot de vrijheid wordt gaandeweg uitgedoofd in hen die nooit werkelijk vrijheid gekend hebben. Maar de anderen, aan wie zij dienstbaar zijn, verhoovaardigen zich... Beide soorten verliezen zo het rechte denkbeeld van Burgerlijke Vrijheid; de band van eensgezindheid wordt verbroken, wederzijdse liefde, achting en vertrouwen verdwijnen; en door die tweespalt groeit de verwarring, totdat de laatste vrije man in ketens geklonken is.’ (p. 216) Zijn belangrijkste actiepunten zijn: steun aan de Amerikaanse Opstand (en dus actie tegen Engeland), verzet tegen de slavernij, verzet tegen centraliserende strekkingen, en - als meest bekend actiepunt - verzet tegen de herendiensten.
Zijn pleidooien in de Staten worden in het begin met afgrijzen aangehoord, en er wachten hem twee sancties: in 1776 wordt een tussenkomst van hem (over zijn verzet tegen militaire hulp aan Engeland) uit de notulen van de Staten gelicht, in 1778 wordt hij er in verband met de herendiensten van beschuldigd dat hij ‘de gemene man ertoe heeft willen brengen de aan de wettige soeverein verschuldigde gehoorzaamheid te weigeren’ (p. 237), en hij wordt uit de vergadering gezet. Het wekt dan ook geen verwondering dat in zijn latere acties de verwezenlijkingen van zijn idealen en zijn persoonlijk rechtsherstel tot een onontwarbaar geheel worden vermengd - net als bij Multatuli. Hij wordt met zijn neus op het fnuikende inzicht gedrukt dat zijn non-conformistisch streven gesitueerd is in een maatschappij die leeft bij de gratie van dat conformisme, en dat juist de strijd tegen onrechtvaardigheid ten zeerste rekening moet houden met de machtsposities van de onrechtvaardigen. Om de macht van de adel en de stadhouder te beperken of te breken, moet de hoofdpersoon de stadhouder om hulp vragen en zelf edelman worden; zodra hij de plaats heeft bereikt van waaruit hij actie kan voeren, moet hij tegen de macht optornen en dikwijls alle zeilen bijzetten om gewoon overeind
| |
| |
te blijven. Steeds oogst hij kritiek: de steilen in de leer verwijten hem ontrouw aan de principes, de machtigen verwijten hem ontrouw aan de macht, de klasse, de stand. Hoge eisen worden alleen gesteld aan wie integriteit en realiteitszin combineert: de steile gelovigen kunnen zich koesteren in hun tot niets verplichtend gelijk, de machtigen in de vanzelfsprekende arrogantie van de macht. Op het maatschappelijke speelveld bepalen de machtigen de spelregels; en om die te veranderen, moet men wel eerst zelf meespelen. En dat doet de hoofdpersoon met overtuiging.
Hij heeft een moeilijke weg gekozen, maar laveert toch handig tussen de valkuilen door; zijn menselijke beperktheid wordt daarbij soms een wapen. Handelen en bezinning kan hij goed verbinden: hij leest, vertaalt en leert ook nog tijdens de spannendste acties. Hij is een idealist die toch zeer goed inziet welke praktische mogelijkheden hij heeft: quasi-onschuldig weet hij zijn staatsgevaarlijke ideeën te verspreiden via brieven (die dan ‘per ongeluk’ uitlekken) of via het buitenland, hij is een meester in het verspreiden van pamfletten (en is daarin een produkt van zijn gazette- en pamflettentijd) en in het werken met tussenpersonen. Wordt hij buitenspel gezet, dan kan hij zijn slachtofferschap propagandistisch laten renderen; in Amerika geldt hij als een martelaar van de goede zaak; zijn eerherstel wordt een nationale kwestie (p. 381). In de Amerikaanse kwestie gaat hij wel zeer ver, en wordt hij gedeeltelijk het slachtoffer van zeer persoonlijke intriges. In zijn overtuiging is hij onwrikbaar, in de dagelijkse realiteit pragmatisch: als zijn aanhangers doordraven houdt hij het hoofd koel, hij kan de dagelijkse gebeurtenissen relativeren en verliest de grote lijn nooit uit het oog. En ondanks zijn idealistische visie blijft hij het kind van zijn tijd: zijn principieel democratische opstelling betekent niet dat hij de kleine luiden volledige democratische rechten wil geven, zijn retoriek verwoordt wel de meest verheven verzuchtingen, maar blijft het produkt van de achttiende eeuw. Naar het einde van zijn leven toe benadrukt hij (via een vertaling) het gevaar van de strijd voor de vrijheid: ‘Iemand met gezond verstand zal inzien dat het waanzin zou zijn een algemene opstand tegen de regering voor te staan... Patriotten zullen er rekening mee moeten houden dat een actuele misstand altijd groter schijnt, omdat die onmiddellijk ondergaan wordt, maar dat het toekomstige kwaad van een opstand en van een tijdelijk wegvallen van alle gezag,
veel groter kan zijn.’ (p. 398) En Hella Haasse veroorlooft zich de literaire vrijheid er een citaat van John Locke aan te verbinden: ‘Algemene volstrekte vrijheid van doen en laten is een vorm van algemene slavernij; diegenen die nu onbeperkte vrijheid voor iedereen eisen, zijn tevens diegenen die de wezenlijke vrijheid van het volk in gevaar brengen.’ (p. 399)
Zo wordt Joan Derk van der Capellen tot den Pol in de maatschappij een teken van tegenspraak, en ondanks zijn praktische zin uiteindelijk toch een leerlingtovenaar die ontwikkelingen in gang zet die hij niet meer overziet. In Amerika groeit hij uit tot een held en een martelaar. In Nederland wordt hij ‘landsvader Capellen’, het idool en de hoop van alle patriotten en progressieven; zijn geval wordt een nationale zaak, en in 1782 wordt hij - op zí\'jn voorwaarden, en als triomfator - weer tot de Landdag van de Staten toegelaten. Hij sterft op drieënveertigjarige leeftijd in 1784. Noch de Patriottenopstand, noch de Franse Revolutie, noch de bezetting van zijn land heeft hij nog mogen (of moeten) meemaken; hij is een wegbereider gebleven op wie velen zich later hebben beroepen.
Wat deze hoofdpersoon het meest met Multatuli verbindt, zijn de emotionele reacties die beiden opriepen en ook nu nog oproepen. Voor sommigen is Multatuli een edele, bewonderenswaardige
| |
| |
idealist, voor anderen een onverbeterlijke aansteller; ‘held van Lebak’ geldt als eretitel, en als sarcasme. Van der Capellen tot den Pol is hetzelfde lot beschoren. S.V.G.L. van Heiden Hompesch, drost van Twente, schreef over hem geregeld berichten naar stadhouder Willem V, en Hella Haasse heeft ze overgenomen met hun - ongewilde - ironie: ‘sinds het Noodlot ons als straf voor onze zonden de heer van der Capellen op ons dak gestuurd heeft, is het leed niet te overzien’ (p. 202). Simon Schama noemt hem een ‘geboren demagoog’ (Patriotten en bevrijders, p. 96) met een ‘bezeten, heerszuchtig karakter’ dat ‘eerder zelfzuchtig dan opportunistisch’ van aard was - maar Schama ziet meestal alleen maar kleine kanten. Ernst Heinrich Kossmann vindt: ‘he succeeded in his relatively short life in causing an enormous amount of trouble’ (Politieke theorie en geschiedenis, p. 226); maar vele tijdgenoten, onder wie zijn trouwe medewerker ds. van der Kemp en Amerikaanse vooraanstaanden als Benjamin Franklin en John Adams, de tweede president, hebben zijn lof gezongen.
En Hella Haasse? Haar vraagstelling suggereert niet veel goeds: ‘Was hij de spreekbuis van de patriotten, van de zich in hun belangen bedreigd voelende Amsterdamse kooplieden en bankiers, of van een gekwetste excessieve eigenliefde?’ (p. 14); de beroemde Brief kan ‘de vrucht zijn van een zorgvuldig in praktijk gebrachte propagandatheorie’ (p. 14). ‘Wist Joan Derk vanuit een veelzeggende gespletenheid zijn eigen zaak te bepleiten als gold het een door hem vurig vereerde ander?’ (p. 14). Heel wat veronderstellingen dus, die de hoofdpersoon in een niet zo best daglicht stellen: ook suggesties kunnen moordend zijn. Via de documenten laat ze de twee partijen spreken. Komt Van Heiden Hompesch bijna lachwekkend over in zijn in hypocriet gemoraliseer verpakt eigenbelang, dan vallen Joan Derks medestanders op door hoogdravendheid. Bijzonder veel belang besteedt de schrijfster aan de Amerikaanse connecties, en dat doet zijn beeld geen goed: hij wordt meegesleept in een kluwen van naijver, intriges en berekening, waarin het oorspronkelijke idealisme steeds verder wegschuift en hij gevangen wordt in een netwerk van eigenbelang.
De verhalen van de schrijfster zien er objectief uit, maar zijn het niet. Ze selecteert gebeurtenissen die de meelijwekkendheid van de hoofdpersoon accentueren (zijn constipatie, zijn eenzelvigheid), en al bij voorbaat ingaan tegen de heldenverering waarvan hij later het voorwerp zou worden. Ze associeert hem bij voorkeur met twijfelachtige figuren (die traden in zijn bestaan inderdaad op, maar er waren er ook andere!) en past in het tijdsbeeld dat ze schept gebeurtenissen en fenomenen in (de geheime genootschappen) die hem enigszins verdacht maken, omdat ze door hun situering toch met hem worden geassocieerd. De Leerstellen in zijn biografie worden dus vooral met suggestief negatieve elementen ingevuld: Joan Derk wordt een spreekbuis van egoïstische belangengroepen, hij gaat om met min volk, hij vist in troebel water. Des te opvallender is deze strekking als men vergelijkt met haar portret van stadhouder Willem V (p. 147-152, p. 365-369), die wordt voorgesteld als een goedmenende maar aan alle kanten belaagde, gekwelde figuur, die veel meer dan zijn tegenstander het slachtoffer is van tijd en milieu, en medeleven verdient. Hier worden de Leerstellen omgebogen tot een positief portret, terwijl de historische gegevens grotendeels ongebruikt blijven. Bij de hoofdpersoon worden daarentegen verschillende positieve elementen verwaarloosd: zijn rol als pater familias (hij was een goed echtgenoot, maar vrouw en kind blijven in het duister), zijn vermogen om enthousiasme te wekken (hij wilde geen volkstribuun zijn en verafschuwde platte demagogie, maar werd toch het idool van velen - het
| |
| |
wordt wel gezegd, maar niet episch gerealiseerd). Hij heeft niet echt geleefd, luidt het (p. 417) - maar ligt dat aan de hoofdpersoon of aan Hella Haasse, die belangrijke aspecten van dat leven heeft verwaarloosd?
Daarmee is niet gezegd dat Hella Haasse bewust partijdig is. Wel heeft ze vanuit haar eigen historische bepaaldheid een portret gemaakt van een merkwaardig mens, en dat portret valt ongunstiger uit dan die mens heeft verdiend; door haar episch talent is het portret meeslepend en dus ook overtuigend geworden, en allicht heeft ze door het succes van haar boek een imago van Joan Derk van der Capellen tot den Pol gecreëerd dat de volgende honderd jaar zal domineren. Want ondanks alle voorzichtigheid in de aanhef en het slot zal het boek gelezen worden als een historisch werk, en niet als een fictionele schepping; de ambiguïteit van het genre laat een dergelijke conclusie toe, maar dat is niet helemaal terecht. Want de hoofdpersoon verdient dat niet.
De grootste verdienste van dit boek is, dat het tot partij kiezen verpicht; dit vóór-beeld moet aan de maatschappelijke en morele inzichten of keuzes van de lezer worden getoetst. Het confronteert hem met een dapper mens, die ondanks heel wat handicaps de moed had neen te zeggen tegen het egoïsme van de edelen en de kooplieden van zijn land omdat hij een echte vaderlander en christen wilde zijn, die zich daardoor de haat van zijn machtige tegenstanders op de hals haalde, en ernstig geschaad werd in zijn maatschappelijk en persoonlijk leven. Misschien is hij geen figuur meer voor onze tijd, die zo cynisch is geworden en met even veel vooringenomenheid alle motieven tot eigenbelang en berekening herleidt, als men vroeger alles dwepend aan idealisme en ridderlijkheid toeschreef. Misschien is het een tekort van het boek dat de hoofdpersoon niet fundamenteel vergeleken wordt met een tijdgenoot die zich - zoals vrijwel al z'n gelijken - koesterde in de materiële voordelen van zijn bevoorrechte positie, en zich vanuit z'n gemakzucht identificeerde met alle rechtvaardigingen die zijn groep daarvoor had geformuleerd. Die vergelijking had deze ‘afvallige aristocraat’, deze ‘voorloper van Mirabeau of Kropotkin’ (M. de Jong) meer recht gedaan, en zijn rol als ‘vader van de Nederlandse democratie’ en persoonlijke integriteit beter in het licht gesteld.
Je zou na het voorgaande warempel gaan denken dat ik Schaduwbeeld of Het geheim van Appeltern geen goed boek vind. Het weze dan ook gezegd dat Hella Haasse nooit slechte boeken schrijft. Voor echte missers is haar creatief talent te groot, haar literair vernuft te genuanceerd, haar historische kennis te diepgaand. Maar in dit werk is ze wel het kind van een tijd die denkt het buskruit te hebben uitgevonden, maar zich vooral met misplaatst triomfalisme wentelt in een ontmaskeringswoede die in eerste instantie een heilzaam correctief betekende op vroegere romantische ontsporingen, maar nu even geborneerd is in zijn ontkenning van edele motieven of menselijke grootheid. Het wordt echt wel tijd dat men voor menselijk handelen andere normen gaat hanteren dan oppervlakkig W.F. Hermans- of Piet Grijs-cynisme.
Joan Derk, baron van der Capellen tot den Pol geeft daartoe alle aanleiding. En alleen al daarom is dit nieuwe boek van Hella Haasse belangrijk.
|
|