Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 135(1990)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] [1990/1] Hubert van Herreweghen Een grote zomer (een lied) De zomer davert in de hoogte boven de torens en de bomen. De klei berst van de droogte op paden tussen tarwe en gerst en barrevoets en blakend, ik, in ambtsgewaad en met een mispelaar, mijn stut en staatsie, met 't hoedje van een vogelschrik, als vader abt met staf en mijter, van Grimbergen, op visitatie, om 's zomers deugden te vermeren bij alle dertien buitenheren, gemurmeld weerlatijn aan 't bidden, ik stof en slof toe naar de bron en laat me zinken op de knieën om, liggend op de buik, te drinken, en draai ik 't hoofd, met de ogen toe, met de ogen toegeloken, gedrieën zie 'k, gedrieën zie 'k ons komen: de doodgraver te linker, diep in de vla gedoken, die uit 't mest, zwart van ijver, zijn strootjes tilt en drilt, het groene en gouden schild, stralende bange krijger, rechts, van de schallebijter, die wegrent door het mul, [pagina 2] [p. 2] en ik, door zonnehorzels murw gestoken, die val op mijn gezicht, terecht in 't midden, in 't midden van het licht, nog vóór ik heb gedronken, in 't midden van 't jaar nul. [pagina 3] [p. 3] Offer I (een poëtica) 't Woord braden aan twee kanten het leeggebloede woord gelijk de beul op zijn bevel en alle kanten rond Laurentius de zoete gij kent die jongeling wel ge zoudt hem kennen moeten en bidden om zijn zalven als puist of brandt uw zwoord en het de priesters tonen en bruinen dat het druipt van 't vet de baard van Aäron beneen tot op de zoom der kleren 't geweide schoongemaakt de schenkelen gewassen en van de lever 't net. De zonen in hun rokken bij het altaar ten halve de weg van eik naar pijn schroeit de neerslaande vlam bliksem van hoog gezonden die steekt de slacht in brand en doet levieten dansen. [pagina 4] [p. 4] II Bezie de lende van die kalveren in 't krullen van de vlammen de borsten van de bokken de schouder van de rammen om 't feest te laten duren als gij gebeden bidt voor de ijver van de vuren vergeet niet dit het sittimhout de kruiden kalmoes kaneel en mirre galban de specerijen gemengd naar 't heilig werk tot pulver fijn gestoten olie erop gegoten een reukwerk naar de wolken rookzuilen tegen 't zwerk. Van ver zien het de volken die wonen met hun vee aan zee en in de bergen zij wijzen met de hand zie zeggen ze hun zonen zie ginds kronkelt poëzie. Vorige Volgende