Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 133
(1988)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 506]
| |
1.In wat hij noemde naam
gaat een gezicht verloren:
de eerste dood was wit
de tweede jij -
Hij zag een lijk, gehemelte
van donker, treuzelen
tegen de horizon. Hij dacht:
mens valt hoog
tegen zwaartekracht aarde,
mens leeft te hoog
op zijn stengel van morgen.
Hij gaat over woorden,
over één nacht ijs,
en er heerst zoals altijd
een gewone doodse stilte.
Het gaat over lijken,
het gaat nooit meer over
en alles zal ooit eens
tevergeefs zijn -
Zo bloeit toch elk roos?
| |
[pagina 507]
| |
2.Hij daalt nog dieper.
Het huis is leeg,
liefde te over,
niemand hoort de oever -
Woorden waar nog geen mensen
voor zijn. Poëzie leeft van de vraag
niet van het antwoord. Met keien
in de mond, de zee te luid,
zo leeft hij, de dichter,
wordt zout en versteent,
maar de beulen sterven niet -
Alles is innig voor wie standhoudt,
Het is een lang nu waarin hij
schrijft, het licht dat hem nog
zwarter maakt dan hij al is -
Hij klimt alleen tot waar hij is gevallen,
lichtgewicht, tot waar hij
zichzelf verlengt, een
schaduw uitzichtlozer.
Hij loopt zich woordelijk voorbij.
Zo bloeit toch elke roos?
|
|