2. De tweede strofe begint met een pleonasme: mensen zeggen iets sprekende. Die pleonastische formulering maakt de lezer erop attent dat mensen ook op vele andere manieren iets kunnen zeggen, bijv. bevelend, roepend of wenend. Maar als schepsel dat de logos bezit zegt de mens al sprekende wezenlijke dingen die met ‘het licht’ en ‘het donker’ te maken hebben. Licht snijd je niet aan zoals een taart en donker drink je niet als wijn, dat moeten dus wel metaforen zijn, processen waardoor een nieuwe werkelijkheid gecreëerd wordt, niet omdat iets gezegd wordt met andere woorden, maar omdat iets anders tot stand komt met dezelfde gewone woorden als licht, donker, eten, drinken.
Leven (licht, dag) en dood (donker, nacht) horen samen in de menselijke ervaring. Daartussen, tussen leven en dood, licht en donker, bouwen mensen een warmende woonplaats. Het licht wordt er aangesneden om de grootste portie aan de geliefde te geven en de nacht wordt er, zoals in de wachterliederen, omgekocht opdat de geliefde zolang mogelijk respijt zou hebben.
3. In de communicatie van liefde gaan ogen glanzen, stemmen helder klinken, lippen openbloeien. In de communicatie van liefde ontstaat het gedicht. Dat is Warmonds overtuiging en ze spreekt ze uit. Andere dichters, zoals Leo Vroman in de aanhef van het bekende ‘Voor wie dit leest’, kunnen zo niet spreken met hun warme mond, alleen maar smeken, hopen dat het is, zoals Warmond zegt dat het is.
Elders heeft Ellen Warmond ook nog dit geschreven:
en moet slikken van ontroering
een wonder maar nog onvertaald
want zonder taal zijn er alleen
een steen en een andere steen.
Met stenen zonder taal kan je wel een woonplaats bouwen, maar geen warmende woonplaats waar liefde besef van liefde is.