tafel af en schikte de vuile vaat in de gootsteen met het oog op Monica die 's zondagsavonds haar dienst hervatte, en verdween met twee zilveren filterstellen naar het salon, naar Ewalds vader en zijn belcanto.
De kinderen trokken zich, met een boek of een handwerkje, terug op hun verwarmde kamers en Ewald stond, op kousevoeten, met de advocatentas van zijn vader onder de arm, op Aleydis' deur te kloppen.
Ze zei ‘binnen!’ en schrok toen van zijn oud en ernstig gezicht.
‘Ik heb uw dossier meegebracht’, zei hij. ‘Ik denk dat we hier in alle rust en vertrouwen over kunnen praten.’
Hij had zijn vader een paar keer hetzelfde horen zeggen en hij vond het een geschikte inleiding.
‘Zeker’, zei Aleydis die gewillig en met zichtbare verwachtingen op zijn voorstel inging. 's Zondags droeg ze meestal haar witte jurk en witte strikken in haar haar.
‘Het is erger dan we verwacht hebben’, zei Ewald en hij keek haar recht in haar ogen. ‘Veel erger’, zei hij toen.
‘Dokter De Moor zei gisteren...’
‘Dokter De Moor heeft zich vergist’, zei hij kort en klikte de tas open. Hij haalde er twee aan elkaar geniete, getypte vellen uit en hield ze tegen het licht alsof hij het watermerk wilde controleren. De tas zette hij naast zich tegen zijn benen. ‘We kunnen beter gaan zitten.’
Aleydis ging, duidelijk onder de indruk, op de rand van haar bed zitten. Hij zette zich naast haar, op een vormelijke afstand en bekeek haar lang. Hij peilde hoeveel ze zou willen incasseren.
‘Ik kan er beter eerlijk mee voor de dag komen’, zei hij met zijn ogen op een ver punt in de gordijnen, ‘het zijn de longen en de lever en het is ongeneeslijk.’
‘Van de lever heeft dokter De Moor niets gezegd; hij’
‘De Moor wist nog niet alles. Maak het nu niet moeilijker dan het al is’, zei hij koud. Hij keek naar zijn gesokte voeten die hem erg lang leken. Hij begon zich in die tijd zorgen te maken over zijn ongeremde groeidrift.
‘Is het dodelijk?’ vroeg Aleydis. Ze zag er een beetje koortsig uit en ze vergat met haar ogen te knipperen.
‘Vroeg of laat wel,’ zei hij vlak, ‘eerder vroeg, denk ik.’ ‘Misschien kan u beter de familie verwittigen.’
‘Ik heb geen familie. ‘Ze zat, min of meer verslagen, voor zich uit te kijken; ze wachtte gelaten op de volgende mokerslag.
‘U hebt een stiefmoeder, heb ik in uw dossier gelezen.’ ‘Volgens De Moor is uw vader ook aan de longen gestorven. Dat zegt genoeg.’
‘Niemand houdt van mij’, zei ze plots met dichtgeknepen stembanden. ‘Ik heb hier tot nu toe niemand op bezoek gehad.’
‘Ook uw stiefmoeder niet?’
‘Natuurlijk niet!’
‘Ik kan het ook niet helpen’, zei hij. ‘Er zijn nu eenmaal mensen die alleen en ongelukkig door het leven moeten. Er is dan ook niemand die u zal missen. Alles heeft zijn voordelen.’
‘Is er niemand die nog iets voor mij kan doen? U ook niet?’ Ze vroeg het niet echt. Ze zei het omdat ze het ergens gelezen had.
‘Nee,’ zei hij, ‘behalve natuurlijk een laatste grondig onderzoek.’
Hij stond op, nam de strenge oogopslag van zijn vader over en zei zo brutaal mogelijk:
‘Ga liggen!’
Aleydis plofte met de overgave van vooroorlogse filmsterren op haar bed en lichtte daardoor Ewald enigszins uit zijn rol. Hij had op tegenstand gerekend. Hij keek toe hoe ze daar lag, met gesloten ogen en slappe, wijkende benen, als iemand die hij eigenhandig had neergestoken of gewurgd en hij genoot er intens van. Een kort moment voelde hij zich machtiger dan God.
Ze bleef doodstil liggen, met gloeiende wangen, en ook toen hij naderde hield ze haar ogen dicht.
Hij sloeg haar witte jurk omhoog tot onder haar kin en draaide haar toen in één behendige greep op haar buik, als een doorwinterde ziekenzuster. Hij ging bovenop haar zitten en schroefde haar vast tussen zijn benen. Met de