zijn de Lovelingen hier geweest. - Rosalie heb ik gesproken.’ Rosalie is dan 25 jaar, Hansen bijna 27.
Van nu af zijn de namen L(oveling) en N(evele) in het dagboek niet meer van de lucht. Op 18 december 1860: ‘Wat mijnen zielentoestand betreft, zoo tracht ik de ongevoeligheid aan de werkzaamheid te verbinden. (...) Den 23 Septber ben ik te Nevele geweest, sedertdien ben ik in briefwisseling gebleven.’ Op 6 maart 1861: ‘Ik leef op den goeden uitval, zonder lust maar zonder ontmoediging, zonder wanhoop maar toch bijna zonder hoop! - Den 6/8 Jani ben ik te Nev. geweest; Re wil wachten.’ Op 30 april 1861: ‘Den 7/9 April ben ik te Nevele geweest; Mevrouw was koel.’ Op 30 juni 1861: ‘Hoop op vooruitkomst en Nevele maken mij het leven dragelijk.’
Nu raakt Klaus Groth in de zaak gemengd. In augustus 1861 woont hij in Antwerpen het Kunstcongres bij; van daaruit maakt hij, in gezelschap van Hansen, een uitstap naar Gent en Brugge en bezoekt met hem te Nevele de dames Loveling - moeder en dochters -, op wie hij een grote indruk maakt. Wordt Groth na afloop door Hansen gesolliciteerd als voorspreker bij de fijne dames, in wier gunst hij tracht te komen? De demarche loopt in elk geval slecht af, want op 30 september 1861 noteert Hansen in zijn dagboek: ‘In Nevele ziet het er maar aardig uit. Ik heb Groths brief opgezonden die van gebrek aan vertrouwen spreekt, en ik vrees dat men dit kwalijk genomen hebbe: - ik vrees het ergste, maar denk daarbij dat de liefde maar klein moet zijn die zich aan zoo weinig stoort. - (...) Den 7/8 Juli ben ik te N. geweest en insgelijks d. 24/26 Aug. Zij scheen mij terughoudend. - (...) Het laatste wat ik aan R. geschreven heb, nog zonder antwoord, is dat ik mij geheel op haar verlaat. (...) Alhoewel ik alle reden heb om wanhopig te zijn ben ik het niet. Ik zie geene uitkomst en laat de toekomst aan den goeden God over. (...) Hopen! hopen! hopen!’
Hansen krijgt antwoord uit Nevele, maar niet het verhoopte. Op oudejaarsavond 1861 noteert hij: ‘Te N. staat het maar heel aardig. R. heeft mij geschreven dat onze inborst niet overeenkomt. V. neemt de mogelijkheid van eenen terugkeer aan. (...) Ik vrees dat ik te N. deerlijk bedrogen ben!’
Per drie maanden legt hij nu rekenschap af, zonder in zijn toenaderingspogingen één stap verder gekomen te zijn. Op 31 maart 1862: ‘Zeer nevelachtig te N. waarschijnlijk word ik verraden.’ Op 30 juni 1862: ‘Zeer waarschijnlijk verraden te N. en toch is 't wonder dat ik Brieven en boeken niet terug krijg en de Brieven aan Eveil Nidneirv [ = Lieve Vriendin] schoon onbeantwoord, ontvangen worden. (...) Den 10n Maert ben ik te Landeghem geweest met V. maar niet te N. De laatste brief van R. 31 Jan. luidt dat zij bij vroeger besluit blijft en de laatste van V., 11 April, vroeg inlichtingen over vertalingen, met groetenissen van allen. Den 9. Maert verjaardicht jen opgezonden, 2 April Hou & trouw en 22 Mei: Het Geloof.’ Op 30 september 1862: ‘Sinds Jan. heb ik in de laatste dagen den 1nbrief van R.L. ontvangen. Wat wil zij? Ik begrijp er niets van; maar er moet een eind aan komen: ik lijd te veel. - Brieven worden ontvangen, boeken worden gehouden, krijg ik geene vaste uitkomst binnen eenigen tijd, dan ga ik er naartoe om te zien hoe het zit.’ Op 31 december 1862: ‘Te N. schat ik alles verloren; men heeft mij leelijk bedrogen; het doet mij veel leed, maar ik ken de minste reden niet waarom ik zoo behandeld word! - (...) Den 1nNov. ben ik te Nevele & te Brugge geweest. Ik heb haar niet mogen zien, en ik vrees dat deze stap mij noodlottig geweest is, omdat ik aan V. heb laten merken dat ik van R. 's liefde voor mij overtuigd was.’
Het jaar 1862 eindigt dus even troosteloos als het voor Hansen begonnen was. Wel had hij, blijkens zijn notitie van de laatste dag van het jaar, enig soelaas gevonden in ‘het Spiritism’, waarmee hij ‘sedert korts’ kennis had gemaakt. Maar over de zielsgesteltenis van zijn levende medemensen kon het hem niets leren. ‘Wat van N. denken’, noteerde hij op 30 maart 1863; ‘ik schrijf aan R. om antwoord en Md zendt den brief terug; ik zend een' ruiker op verjaardag, hij wordt aanvaard; men vraagt de boeken niet terug die ik nog